Bulderbus

Sinds de tunnel naar de Voskenslaan gesloten is –of sinds de werken aan het Sint-Pietersstation begonnen zijn– rijden er ook bussen door onze straat. En dan hebben ze een paar jaar geleden wel mooi “geluidsdempende maatregelen op de trambaan” voorzien tijdens de heraanleg van de Albertlaan, voor bussen lijkt dat niet te helpen. De tram rijdt in vergelijking nauwelijks hoorbaar door de straat; de bussen dreunen dieselgewijs net niet het glas uit de vensters. Ik overdrijf niet, helaas. Mijn bureaustoel trilt –net zoals de rest van het huis– mee, terwijl ik dit schrijf en er zo’n mastodont onder mijn raam passeert.

Hopelijk verdwijnen de bussen opnieuw, eenmaal ze daar hun zaken op orde hebben gekregen, aan het station. Wat het probleem niet oplost natuurlijk, want ze reutelen/bulderen vaak gewoon in te hoge versnelling voor de (correct) lage snelheid waaraan ze rijden. Bijstellen zou misschien al helpen, al zoekt men misschien beter eindelijk eens een ecologisch verantwoord(er) alternatief voor die roetuitstoters.

Toeme toch!

Zit ik nu al een ganse week –wat zeg ik: meer dan een week– te broeden op een artikel over hoe slecht het wel gesteld is met het openbaar vervoer in Gent. Dat ze altijd te laat zijn, te weinig frequentie hebben, en meestal eivol zitten.

Ziet er ons deze middag toch wel geen trambestuurder van ons huis tot aan de halte spurten, en wacht hij toch niet geduldig tot wij konden opstappen zeker? (Ja, het was wel degelijk op ons, want er stond niemand aan de halte te wachten, en er moest niemand afstappen.) Gans mijn geduldig opgebouwde wrevel weg, gelijk sneeuw voor de zon.

(Nogmaals bedankt voor het wachten overigens!)

grijp ze

Dat ik blij ben dat ik niet elke dag met de wagen de autsnelweg op moet. Ik verbaas er mij steeds opnieuw over hoe weinig mensen zich aan de maximumsnelheid houden. Erger nog, hoe gevaarlijk het wel is om u aan die maximale snelheid te houden –al blijf ik volharden. Het is een oud zeer: de kleine pakkans en meer nog het geringe verantwoordelijkheidsgevoel van de gemiddelde Belg. U hoeft het niet eens te zijn met de beperking, maar ze werd wel bij wet vastgelegd. De snelheidslimiet verhogen, heeft overigens geen enkel effect. Als iedereen 140 mag, zullen er altijd wel opnieuw mensen zijn die zich sneller dan de anderen willen verplaatsen. De maximumsnelheid heeft daar weinig mee te maken; de houding wordt gevoed van uit een ongezond soort geldingsdrang waarbij dan weer afgunst en angst aan de basis ligt. Zware/hoge boetes, verhoogde pakkans, een onverbiddelijk ingrijpen waar het zeer doet. Pak ze bij de flink uit de kluiten gewassen kloten die het kleine pietje moeten doen vergeten: neem de auto af. En u hoeft bij mij niet af te komen dat u die wagen nodig hebt voor uw werk. Als u die wagen zo broodnodig hebt, dan had u zich in eerste instantie maar aan de snelheidslimiet moeten houden.

takelen op uw kosten

Bon, u kent het doodsaaie scenario: auto voor poort, flikken gebeld, motard komt af, auto wordt getakeld. Al verliep het niet helemaal volgens bovenstaand scenario, deze keer.

Auto voor poort, en flikken gebeld. Geen motard, twee flikken van de interventie unit sectie 71. De nachtdienst met een combi.

“Goedenavond meneer, u hebt gebeld voor deze wagen?”, vraagt één van hen, waarbij ze demonstratief naar het voortuig voor mijn poort wijst.

Ik bevestig.

“Wij hebben eerst getracht de eigenaar telefonisch te bereiken, maar dat is niet gelukt. U wilt het voertuig laten takelen?”

Ik bevestig opnieuw.

“U weet dat wij dit voertuig kunnen laten takelen, maar dat u wel eerst zelf de kosten moet betalen, en dat u die daarna kunt terugvorderen via het vredegerecht?”

Ik bev… euh, wacht: “u zegt?”

“Ja meneer, dat is een zonale onderrichting.”

Een zonale wat?

“Een zonale onderrichting meneer. We hebben net met hoofdinspecteur Vogel gecommuniceerd voor advies. Wij kunnen dit voertuig enkel laten takelen als u de kosten… voorschiet.”

Euh, u zegt mij dus, dat die persoon in overtreding staat, maar dat u daar niks aan gaat doen tenzij ik betaal? Dus, ik moet betalen voor iemand anders’ overtreding?

“Zo mag u dat niet zien, meneer, maar volgens de zonale onderrichting…”

Jaja, ge zijt gij goed zot zeker? Enfin, dat laatste dacht ik alleen maar, ik weet best mijn manieren te houden. Nee dank u, u hoeft niet te takelen. Maar hij wordt wel beboet, mag ik hopen.

“We zullen ook een pv opstellen, meneer. Mogen wij uw identiteitskaart even alstublieft?”

Het PV wordt opgesteld, ik grap nog wat met de vrouwelijk helft van het duo, de mannelijke helft windt zich een beetje op. De gebruikelijke good cop, bad cop routine, u kent dat wel van de televisie.

De wagen wordt niet getakeld.

De volgende ochtend ga ik 15 km lopen, en als ik na een dik uur terugkom, staat de wagen er nog steeds. We besluiten toch opnieuw naar de flikken te bellen. Alweer geen motard, maar wel de net zo sympathieke draken (flikken op de fiets) bellen even later aan.

“U zegt?”, vraagt de flik op zijn beurt verbijsterd als Tessa hem van ons nachtelijk wedervaren op de hoogte brengt. “Mogen wij dat PV eens zien alstublieft, mevrouw?”

De toon is totaal anders, en de wagen wordt in een mum van tijd verwijderd. “Van opdraaien voor de kosten van het takelen is enkel sprake indien er moet getakeld worden op een privé-eigendom. Die kunnen dan inderdaad worden teruggevorderd. Maar de openbare weg is nog steeds geen privé-eigendom.”

Einde verhaal.

fietsen (op de heide)

Het begint met een ontbijt, en dan staat ge plots thuis met twee fietsen. Ik bedoel: een pak fietsbrochures.

Tessa fietst naar het werk. Eigenlijk een onverantwoorde manier van transportatie, gezien ze slechts met grote moeite haar hoofd tien graden in gelijk welke richting kan draaien –dat is helaas geen overdrijving. Even achterom kijken voor aankomend verkeer is er dus niet bij, daarvoor moet ze stoppen en haar lichaam draaien. Een overblijfsel van de aanrijding met de MUG, waar zij 4 jaar geleden als arts meereed. De verzekering en de door de verzekering aangestelde expert beweren dat haar conditie een natuurlijke evolutie is van het computerwerk dat ze verricht. Dat ik meer computerwerk verricht op een week dan zij in die voorbije 4 jaar, en dat al mijn gewrichten foutloos werken en ik mijn hoofd nog steeds als een kerkuil rond kan draaien, wordt als irrelevant beschouwd. Dat er een direct aantoonbaar verband is tussen het ongeval en haar conditie ook. En dan heb ik het nog niet over belangenvermenging gehad. Maar laat ons vooral geen complot vermoeden.

Edoch, daar het ging het hier niet over. Tessa gaat met de fiets naar het werk, en die fiets begint zo stilletjesaan zijn leeftijd te verraden. Tijd voor een nieuwe dus. En gezien Henri een rekker (snelbinder in ’t schoon Nederlands) nodig had, en we toch aan ’t ontbijten waren in Brasserie Nero, en die fietsenwinkel vlakbij is, gingen we maar eens langs. En omdat ik in september zelf met fietsen wil beginnen, was ook ik daartoe makkelijk te overtuigen.

Maar mensen, wat kost dat geld. Voor twee fietsen kan ik bijna een nieuwe motor kopen (hij is te koop overigens, ik moet er eens deftig werk van maken om hem verkocht te krijgen –een zwarte Daytona 955i, gekocht in augustus 2004). Tessa heeft haar oog laten vallen op een Koga Miyata, en die hebben ook een racefiets die ik wel zie zitten. Al had ik ook een mooie van Giant gezien.

Is er iemand die mij wat wegwijs kan maken in die cyclosport? Ik zoek iets met het oog op eventuele deelname aan een triathlon binnen een jaar of twee. Maar wel recreatief; ik heb geen enkele intentie om zelfs maar semi-pro te worden –laat staan om er de hoeveelheid geld tegenaan te gooien die daarvoor nodig is. Bij die racefietsen spreken ze trouwens ook van carbon en demping en aerodynamica alsof het een motor was –ik hoef niet eens mijn vocabularium aan te passen. Behalve dan dat er pakweg 27 versnellingen op zitten ipv zes.

een heer in het verkeer

Ieeeeeeep.

Soms slaan ze de remmen hier wel heel hard toe. Er hoeft zich maar een voetganger in de buurt van een oversteekplaats te begeven, of de auto’s stoppen als bij toverslag. Ge zoudt er de hand van Tita Tovenaar in vermoeden.

“It’s typical for Seattle”, vertelde A. toen ik opmerkte dat de automobilisten zich toch wel heel gedisciplineerd en hoffelijk gedragen tegenover de voetgangers. “It’s nice as a pedestrian, but just a tad more worrying for the driver”, voegde hij er glimlachend aan toe. “Not that I mind though.”

Ze stoppen echt bijna allemaal. En als ze u al eens uit het oog waren verloren, dan verontschuldigen ze zich zeer uitgebreid met vriendelijke handbewegingen. Onderwijl gsm’en ze evenwel zorgeloos verder, want rijden en telefoneren gaat hier probleemloos samen. De barbiejuffrouw die achter het stuur van haar dure Crossfire in haar met Swarovski beklede gsm zat te praten, nodigde me met een vriendelijke hoofdknik uit tot oversteken. Als er geen problemen zijn, worden er geen gemaakt.

Niet dat ze allemaal ook effectief stoppen natuurlijk, maar toch wel 90% van de automobilisten. Het valt op dat de waarschijnlijk verder vriendelijke donkerkleurige medemens veelal niet stopt –dringend street cred voor de homies aan het opbouwen– en dat ook hier de Johnny’s met uitgebouwde BMW –om diezelfde streed cred waarschijnlijk– het niet zo nauw met de lokale gedrags- en verkeerscode neemt. Uitgebouwde BMW, jawel, want BMW is zowat dé pimp car van Seattle. Bij voorkeur in zwart koetswerk, en bevolkt door blitse jeugd met hoodies en zonnebrillen –of de zon nu schijnt of niet. Wandelende clichés van zichzelve.

Not to worry, de overgrote meerderheid hoffelijke mensen laat u deze insignificante uitzonderingen meteen en zonder de geringste wrevel vergeten.

Ook de politie is uw vriend. Het voetpad op de drukke E. Madison St. die we moeten oversteken om in de Safeway onze inkopen te doen, was door wegenwerken in ongebruik geraakt. In zulke gevallen voorziet de stad telkens een politieagent (*) om een oogje in het zeil te houden. “Damn,” dacht ik, “nu mogen we twee blokken uphill om aan de lichten over te steken.”

Niets van. De agent had ons al zien aankomen, en gebaarde ons even te wachten. Hoewel er geen enkele andere voetganger in de buurt was, en de baan op dat tijdstip behoorlijk druk was, hield hij eerst de wagens van de ene kant tegen, zodat we ons veilig op een middenberm konden opstellen, en vervolgens het verkeer van de andere kant. Hij glimlachte vriendelijk, wij zwaaiden vrolijk terug, and all was well in Seattle. Dat lukt ons geen tweede keer, dacht ik. Edoch, toen wij beladen met onze boodschappen terug huiswaarts keerden, hielp hij ons op net dezelfde, vriendelijke, manier de straat over. “You two have a nice day now!”, wuifde hij ons uit. “Same to you, Sir”, glimlachten we, “same to you.”

(*) Een politieagent verdient precies niet slecht, hier in Seattle.

jeroom

“Wat zegt ge?”, slaakte de man net niet uit –al was zijn verbijstering duidelijk. “Dus uwen auto is perte totale?”

Hoewel hij helemaal achteraan in de bus zat, en ik hem niet kon zien, voelde ik hem gewoon ijverig knikken in zijn telefoon. Ik deed mijn uiterste best de rest van de conversatie niet te volgen, en was blij toen hij –onderwijl een paar keer “maar enfin” murmelend– eindelijk inhaakte. De stilte was van korte duur.

“Jeroom! Jeroom maat, mag ik u ne keer wat vragen. Dingske ligt in het hospitaal, ik heb net met haar gebeld.”

De bus was zo goed of leeg, enkel de anonieme beller achteraan en een oudere mevrouw vooraan hielden Henri en mijzelf gezelschap op de terugweg van de trompetles. Mogelijks was daaraan het gebrek aan discretie te wijten, al heb ik ontdekt dat de mensen tegenwoordig maar weinig schroom vertonen als het gaat over het in detail treden van de meest persoonlijke zaken via hun mobieltje op het openbaar vervoer. Het is het soort schroom dat ik maar niet kan overwinnen –misschien is dat een teken van ouderdom– maar waar ik vanzelfsprekend met ongepaste geboeidheid naar kan luisteren.

“Neenee, het is serieus deze keer. Haar schouderblad is gebroken, en haar ruggenwervel, en haar auto is totaal kapot. Ze ligt in het ziekenhuis, en nu wou ik vragen of ge soms deze week geen tijd zoudt hebben om effekens mee te gaan met mij om haar te gaan bezoeken.”

Hij vermeldde de locatie van het ziekenhuis en de kamer waarin de juffrouw lag, en luisterde naar het antwoord van zijn maat.

“Moeilijk deze week? Allez, Jeroom,” klonk het vol ongeloof, “dat meiske heeft dus wel haar armen gebroken hé. En ze heeft een paar ribben gekneusd, en haar benen gebroken, en er is iets met haar hoofd ook…”

Het kon waarlijk moeilijk erger klinken, en Jeroom stelde vermoedelijk de vraag die ook in mij opkwam.

“Wat ze dat niet gebroken heeft? Ja, dat weet ik ook niet. Maar Jeroom… Jeroom… dat meiske heeft het dus nu vooral gewoon nodig om mensen rond haar te hebben hé Jeroom. Maar als ge echt niet kunt, dan ga ik wel alleen… Ja. Ja. Gans kapot, ja. Oei. Ik bel subiets terug.”

…want op dat moment arriveerden we aan het Sint-Pietersstation, waarop de beller de bus uitstoof om zijn verbinding niet te missen. Ik hoop maar dat Jeroom dat meiske gaat bezoeken.

een heer in het verkeer

Vandaag moest ik in Antwerpen zijn. Merksem meer bepaald. Hoewel ik er al een paar keer was afgestegen, heb ik het toch eerst maar opnieuw opgezocht, niet alleen in viamichelin, maar ook in Google Maps, alwaar mij twee onafhakelijke keren werd bevestigd dat ja, ik wel degelijk “afrit 2 – Deinze” diende te nemen. Nog goed dat computers niet praten, of deze had haar geduld met mij verloren. “Mietje”, denkt ze me toe. (Vol haat, niet spottend.) “Een echte man rijdt liever verloren dan de weg te vragen.” En ik drink al geen Jupiler ook.

Op de heenweg was het kalm. Naarmate ik Antwerpen naderde, werd het verkeer wel wat drukker, maar het bleef beschaafd. Dat laatste stuk van die bedenking dacht ik er toen nog niet bij, maar retrospectief is het wel goed geformuleerd. (Ik had eerst “in retrospect” geschreven, maar dat blijkt een anglicisme.)

Kortom, het zat allemaal goed mee, en ik had zelfs plaats voor de deur van het etablissement waar ik moest zijn. Mijn bonkende hoofdpijn en een onaflatende misselijkheid konden op mijn reis geen domper zetten, want in Merksem ging ik immers mijn 5D ophalen. Nee, dat kon niet wachten tot ik mij beter voelde. Gisteren diende het heugelijke nieuws zich aan per brief, en de dwang die daarvan uitging was groter dan de oproepbrief van een loteling.

De reis terug diende zich drukker aan. Hoewel amper drie uur, was het verkeer was prespitsuurgewijs toegenomen, en dat werkte een aantal mensen behoorlijk op de zenuwen. De Bredabaan in Merksem is dan ook (aan beide kanten met een Lijnbedding er tussenin) een tweevaks hindernissenparcours, waarop vlijtig wordt geslalomd, ontweken, en gevloekt. Niet binnensmonds, maar luidkeels tegen de achteruitkijk- of zijspiegel, die er niks van begrijpt maar wel terug meesmuilt.

Een van de wagens in de lange rij waarin ook ik mij bevond, een onopvallende Renault, had het wisselspel niet goed door, en was vergeten tijdig in te voegen. Wel tien stapvoetse wagens weigerden de Renault toegang tot het goede baanvak, en uiteindelijk was ik het die hem heb doorgelaten. Niet uit grootmoedigheid of mededogen, maar gewoon omdat ik zo’n getouwtrek geen energie waard acht. Misschien had de Renault zich vergist, misschien had hij gewoon geprobeerd om voor te kruipen in de file. Wie zal het zeggen.

Mijn beslissing was alvast niet naar de zin van de chauffeur van de bruine minibus die achter mij al de hele tijd ingespannen tot centimeters van mijn bumper was gebleven, zich voorbereidend zodat ook hij met veel leedvermaak de Renault uit zijn vaarlijn kon houden. Bij het volgende rode licht hield de bus plots wel voldoende afstand, en toen het licht op groen sprong sjeesde hij voorbij met een vaart die je van zo’n minibus nooit zou verwachten. Voorbij mijn wagen, en dan voorbij de Renault, om vervolgens die Renault met beklemmende verbetenheid de weg af te snijden. Een manoeuvre waarbij hij net niet de voorkant van de Renault raakte, maar waarbij hij wel diens spiegel aan gruzelementen had gereden –ware het niet dat die spiegel door een veiligheidssysteem inklapte. Dergelijke situaties worden duidelijk voorzien door moderne autoconstructeurs.

Deze agressie was voor de Renault van het goede iets te veel, want bij de volgende lichten nam hij de handdoek op. Hij haalde de bus in, ging bruusk op de remmen staan, vervolgde zijn weg, en herhaalde dat spelletje een aantal keren. Tot de daaropvolgende lichten, waar de minibuschauffeur zijn voertuig even in de steek besloot te laten. Een oude, magere en verwrongen man stapte met bruuske passen op de Renault af, en hoewel ik er geen jota van begreep was de bloemlezing echt Antwerps scheldproza gegarandeerd hoorbaar tot in Mortsel.

Het groene licht bracht gelukkig verlossing, en eer de chauffeur zijn minibus opnieuw had bereikt om zijn weg verder te zetten, was de file tussen hem en de Renault al met een twintig wagens dichtgeslibd, zodat het verkeer even kon herademen. Niet voor lang evenwel, want ik heb helaas nog wel stof voor meer. Maar –zo bent u hopelijk met mij eens– één portie volstaat ruimschoots, dankuwel.

economie

“Goedemiddag meneer”, zei de andere meneer aan de andere kant van het glas.

“Goedemiddag meneer”, groette ik beleefd terug.

Drie minuten later en 207 euro armer beschikte ik over een lichtblauw papierke in een plastic houder waarmee ik een jaar lang van de diensten van de Lijn mag genieten.

Een abonnement –sorry, Omnipas– komt mij goedkoper uit dan de boel lijnkaarten, waarvan ik er ongeveer 1,5 (van 9,60 €) per week opsoupeerde. Kijk, vandaag heb ik tram 21 genomen, tram 4, en bus 5 (twee keer zelfs); en binnenkort kan ik –dank zij de Omnipas– eindelijk aan mijn alsnog geheime project beginnen. Stay tuned.

rood

Hij ziet rood, de rand rond het keuringsbewijs van onze wagen. Voorlopig keuringsbewijs, mind you. Rood als schaamrood op de wangen, alsof onze Ypsilon (het vorige model) met droefenis in de te laag afgestelde lichten, haar blik licht verwijtend naar mij heeft trachten op te slaan.

Het heeft iets te maken met de vering achteraan, en hoe er een verschil van meer dan zoveel procent tussen de afstelling links en rechts zit, en hoe dat nefast is voor de stabiliteit. Na twee uur wachten, tien minuten onderzoek, en een kleine dertig euro, was dat gisteren het verdict. Niettegenstaande is Tessa er vandaag mee naar Brussel, waar ze gastdocent speelt aan de VUB. (Als u het mij zou horen zeggen, zou u de nauwelijks verscholen trots in mijn stembtimbre meteen opvallen.)

Er is niks mis mee, met onze Ypsilon, dat weet ik. Maar ik zal toch geruster zijn als Tessa straks weer heelhuids thuis is.