“Ik zal u ne keer verzetten godverdomme”, riep de man uit, waarop hij met een zwarte gereedschapsdoos naar mij uithaalde. Ik kon nog net op tijd mijn armen opheffen, en vervolgens weglopen.
Er wordt nogal gewerkt, hier in de straat, en gezien de plaats voor onze poort nogal pronkerig beschikbaar lijkt, tracht meer dan één camionette die zich eigen te maken. Soms wordt de plaats gebruikt als parking voor meneer de vrouwenarts van naast de deur, en zolang er iemand in blijft zitten, heb ik daar geen enkel probleem mee. Als werkmannen iets moeten uitladen, en nadien hun voertuig verplaatsen, heb ik daar vanzelfsprekend ook geen enkel probleem mee. Ik durf zelfs te wedden, dat als die werklui aan mijn deur zouden komen bellen, en vriendelijk zouden vragen “of het soms zou mogen, meneer, om de camionette te laten staan, maar kijk we werken in nummer zoveel ginder, en als u weg zou moeten dan verplaatsen we ons voertuig vanzelfsprekend meteen”, dat ik ook daar geen graten in zou zien. Er is –behalve één sympathieke buurvrouw– nog nooit iemand komen bellen om zulks te vragen. Nog nooit. (We wonen hier ondertussen meer dan tien jaar.)
Gisterenochtend leken er twee plaatsen ‘vrij’: voor onze poort, en voor de poort van dokter vrouwenarts naast de deur, die zijn inrijgang toch niet gebruikt om zijn wagen te stallen, en dus –logischerwijs– iedereen gewoon voor zijn onbenutte poort laat parkeren. Een lichte vrachtwagen had zich op die plaats genesteld, en ik had gezien dat ze aan het lossen waren. Geen probleem, ik ga die mannen gewoon zeggen dat ze doen wat ze moeten, maar dat ik straks wel weg moet. Henri is ziek thuis, en ik moest inkopen doen. Dat was rond 8u30.
Om 11u30 staat dat ding daar nog, en ik kan niet weg. Ik zie dat er net iemand iets uit het voertuig gaat halen, dus ik dacht: ik vraag het eens wanneer ik zou weg kunnen. Hoewel ik vriendelijk blijf, is de meneer niet echt als enthousiast te omschrijven. “Kunde gij daar niet tussen misschiens?” (Helaas niet, meneer.) “Kust mijn kloten.” (Dat is nergens voor nodig, denk ik.) “Da ding blijft hier staan.” (Dat meent u toch niet, meneer?) Dat ‘da ding’ van mij mag blijven staan, zolang hij mij maar binnen en buiten laat, daar heeft hij geen oren naar. Bovendien spreekt hij in één of ander dialect (ik dacht West-Vlaams), waardoor ik hem om de vijf woorden moet vragen om zijn zin te herhalen. Wat mij niet meteen bonuspunten bezorgt. Maar wel een zwarte gereedschapskist die vervaarlijk in de richting van mijn gezicht wordt gezwierd.
Hij springt verder naar mij toe, dus besluit ik maar weg te lopen. Liever blode Jan dan dode Jan en ik zie echt het nut niet in van een fysieke confrontatie. De man springt achter mij, ik tracht onze poort dicht te gooien, maar hij beukt zichzelf binnen op onze gang, slaat met dat zwart ding tegen mijn keel, en grijpt mij vast met zo’n wurggreep zoals ge wel eens in de film ziet, terwijl hij mij tegen de muur van onze gang duwt. Zijn rechterhand klauwt rond mijn larynx (thyroidkraakbeen, hyoid en trachea zou de NKO dokter nadien zeggen; luchtbelletjes zou de duplex tonen; en op de radiografie stond ook nog wel iets), en plots ben ik mijn ademhaling kwijt. Hij laat na een paar tientallen seconden los, en loopt weg.
Deze blode Jan heeft niets gedaan –Henri was niet in gevaar, Tessa was niet in gevaar– en alle actie die ik ging ondernemen, zou de zaak alleen maar hebben laten escaleren. In gedachten had ik zijn ogen al uitgeduwd –mijn armen waren vrij dus ik kon (en in alle eerlijkheid heb ik mij sterk moeten bedwingen)– en zag ik hem bloedend in onze gang liggen, maar ik had daags voordien nog maar tegen Henri gezegd dat geweld alleen maar tot meer geweld leidt. Dus heb ik hem maar in zijn testosteronwaas gelaten en dan gewoon de politie gebeld. Die heel vriendelijk was, en waartegen die mens nadien nog heeft gelogen ook (ik weet al niet meer wat, ik lees het wel op het P.V.). Ik weet nog steeds niet wat de concrete aanleiding was.
Het was Rousseau, denk ik, die voorop stelde dat de mens van nature goed is. Die gekke fransozen toch. (Dat doet er mij aan denken: ik moet dringend Hobbes’ Leviathan eens herlezen.)
[update voor wie twijfelt: Sara had het juist; er staat geen tag ‘faction’, wat inderdaad betekent dat dit feit is en geen fictie. Helaas.]