dagje brussel

Wij waren terug thuis, ergens rond 14u30 of zo, deze keer.

Ze gaan ons niet liggen hebben, dachten wij vanochtend, toen we onze treintickets kochten. We gaan gewoon voor eerste klasse. Groot was onze verbazing toen het perron nogal… leeg bleek toen we bovenaan de trappen bij spoor acht stonden. Twee minuten hebben we er gestaan, en toen dook Huug opnieuw op, en opnieuw hebben we onze reis gescheiden (van Huug dan) moeten verder zetten. Dju toch.

“Wij zijn wel met twee”, beet de man in eerste klasse mij toe, toen ik in de zetel tegenover hem plaats nam. Ik keek hem verbaasd aan: er waren immers vier zetels vrij.

“Dat treft,” haalde ik mijn beste glimlach boven, “wij ook.”

Rond half tien had ik Tessa tot bij de ambassade gebracht, en trok ik terug richting centrum. De Zavel had ik wel al gehad, en ik slenterde de Prinsengalerij binnen. Librairie Tropismes is maandag in de voormiddag gesloten, maar ik herinnerde mij Brüsel, van die keer dat ik er in de buurt een tentoonstelling van Hans ging bezoeken. Dat was ergens in de buurt van de Beurs, en dat kon toch niet zo ver zijn. Ik ben helemaal niet vertrouwd met Brussel, moet u weten. De Beurs ligt dichter bij waar ik mij bevond, dan het Centraal Station waar ik net vandaan kwam.

“Op een dag stond ik op,” had de man vanochtend tegen die andere man naast hem verteld, “en alles was weg. De helft van mijn appartement was leeg, alles had ze meegenomen. En dan kunt ge wil zeggen: ‘ander en beter’, maar we waren 34 jaar samen, ik ben 52, en dat gebeurt gewoon niet meer. Maar ik mag wel elke dag alleen gaan slapen en alleen opstaan, en elk ontbijt alleen over hetzelfde troebele brouwsel dat voor koffie moet doorgaan met mijn gazet hangen.”

Brüsel opent echter pas om 10u30, maar bijna vlak daarnaast ligt El Metteko, waar er een overvloed aan plaats is, en niemand op je vingers zitten te kijken (toch niet op dat uur). Een koffie en veertig bladzijden verder was Brüsel geopend, en ik vrees dat ik de Gentse middenstand even ontrouw ben geweest.

Ondertussen was het kwart na elf geworden, en hey: Tessa zal wel stilletjes aan haar visum hebben zeker? Snel terug naar het station, maar een koffie en een cola light later, hadden mij nog niet dichter bij Tessa gebracht. Bellen was geen optie, in de ambassade moet de GSM af. Stel u voor dat ge… dat ge… erm, ja, stel u voor dat ge… Enfin, zeg eens, wat kunt ge eigenlijk verkeerd doen met een GSM in zo’n ambassade? Dik drie uur later zag ik mijn geliefde pas terug, zonder zichtbare letsels, maar nog steeds ziek, en een beetje lastig van het lange wachten.

“Weet ge wat, heb ik hem toen gezegd,” ging de man door, nog steeds tegen die andere man naast hem, “als het u niet aan staat, dan ontslaat ge mij maar hé.” Hij zuchtte diep. “Ik was ervan overtuigd dat hij dat nooit ging doen. Tsja, anders zegt ge zo geen dingen natuurlijk, en ik betekende toen veel voor dat bedrijf, mon ami“, knikte hij, zijn wijsvinger schuddend in de lucht geheven.

gij wil mij gewoon in u bedde parkeren (*)

Helemaal gepakt en gezakt stond ik, niet alleen de Canon (+ twee lenzen) en de Hasselblad (+ twee lenzen) en mijn statief, ik had bovendien zelfs aan filmpjes gedacht deze keer. Op de tijd dat ik mijn fototassen had gevuld en ze naar beneden had gedragen, een kwartier voor ik naar mijn afspraak zou vertrekken, was iemand erin geslaagd zijn wagen voor onze poort te plaatsen.

Mijn afspraak was in Antwerpen, een heuse fotoshoot met een niet meteen onbekende jazzmuzikant, waarvoor we zo’n twee uur hadden uit getrokken. Een uur voor een shoot, en dan een uurtje tijdens de soundcheck voor actiefoto’s.

De warmte straalde me van de motorkap van de wagen tegemoet, nog voor ik mijn hand erop legde, en mijn eerste impuls was dan ook op het hotel wat verder in de straat af te stappen. Ze zijn daar overigens veel klantvriendelijker –of moet ik zeggen: buurtvriendelijker– geworden. Meer dan eens wandelt de receptionist mee tot aan de poort om de wagen persoonlijk te monsteren, en ze hebben er ook een compositiefoto van een aantal garagepoorten in de straat om de mensen –voornamelijk Nederlanders, maar dat zijn ook mensen, heb ik mij laten vertellen– voor de neus te houden wanneer die vol overtuiging ontkennen dat ze hun wagen voor een poort hebben geparkeerd –wat ze dan vanzelfsprekend tóch hebben gedaan.

Kevin C. –hij had zo’n opspeldkaartje met een logo van Bekaert in zijn wagen laten liggen– bevond zich evenwel niet in het hotel.

“101, dringende politiehulp, hoe kan ik u helpen?” Een takelwagen zou helaas nog wel even op zich laten wachten (los van de minimale tijd dat zoiets vraagt, heeft de politie ook nog wel echt belangrijke dingen te doen), dus ben ik even het homokot in gelopen.

Het homokot is een sauna rechtover het hotel. Ik bedoel die omschrijving helemaal niet negatief overigens. De sauna staat in alle relevante gaypublicaties als hoogwaardig omschreven, zo blijkt aan een bericht aan de balie, en gezien ik mij niet geroepen voel om dat empirisch na te gaan, wil ik ze best op hun woord geloven. Ik heb nog nooit een voet in een sauna gezet, dus ik beschik niet meteen over vergelijkingsmateriaal.

Om de sauna binnen te gaan, stapt men een entree binnen, alwaar men kan kiezen tussen drie deuren. Ze zijn alle gesloten, maar één van die deuren heeft een bel. De wachttijd is uiterst beperkt, want ik had amper aangebeld of een elektronische zoemer klikte mij binnen. Een nieuwe wachtplaats, met een volgende gesloten deur en een loket met een geperforeerde triplex plaat waarachter zich een goed voorziene jongeman in ondergoed bevond. Heel proper allemaal, met stapels witte handdoeken en wel vier verschillende soorten condooms in de aanbieding. Van achter een met een zwaar gordijn afgesloten doorgang, die ik door de triplex plaat kon zien, klonk opzwepende muziek.

Moeizaam legde ik de jongeman mijn probleem voor. Na vier keer uitleggen, waarbij hij zijn oor olijk door de gaten in het plexiglas trachtte te wurmen, volgde een vriendelijk antwoord op mijn verzoek. “Ah ja. Maar zelfs als die gast hier zou zijn, dan kan ik u dat nog niet vertellen hé.”

Daar had ik alle begrip voor. Maar hij hoefde mij ook niet te zeggen of hij hier was. Maar stel –in het hypothetische geval– dat die persoon hier zou zijn, dan zou hij hem wel kunnen waarschuwen dat zijn wagen zal weggesleept worden. Hij keek mij koket aan, en even leek het erop of hij mij ging vragen wat te komen relaxen bij de sauna. Hij herpakte zich en knipoogde: “ik zal ne keer gaan horen.”

Helaas. Ook daar was Kevin niet te bespeuren. Niemand die zegt dat Kevin de bestuurder van de wagen was natuurlijk, vandaar dat ik ook de nummerplaat en het merk en kleur van de wagen op een papiertje had genoteerd.

Om half zeven zat ik eindelijk in de wagen naar Antwerpen. Om kwart na zeven was ik ter bestemming. Van een deftige fotoshoot was geen sprake meer, ik kon enkel nog foto’s nemen tijdens de soundcheck. En hoewel ik toegang had tot de backstage ben ik niet meteen de persoon die daar de muzikanten gaat lastig vallen tijdens de tien minuten die ze nog hebben voor hun optreden begint. Ik weet het, ik moet wat assertiever zijn op dat vlak.

Nog wat gebabbeld met Jos, en rond negen uur was ik al terug in Gent waar ik nog het grootste deel van het concert bij Tuur kon meepikken.

snapshot tuur

En nu maar hopen dat ik toch een minimum aan bruikbaar materiaal heb.

(*) Een citaat uit een soundtrack van een film die ik nog niet heb gezien.

jeroom

“Wat zegt ge?”, slaakte de man net niet uit –al was zijn verbijstering duidelijk. “Dus uwen auto is perte totale?”

Hoewel hij helemaal achteraan in de bus zat, en ik hem niet kon zien, voelde ik hem gewoon ijverig knikken in zijn telefoon. Ik deed mijn uiterste best de rest van de conversatie niet te volgen, en was blij toen hij –onderwijl een paar keer “maar enfin” murmelend– eindelijk inhaakte. De stilte was van korte duur.

“Jeroom! Jeroom maat, mag ik u ne keer wat vragen. Dingske ligt in het hospitaal, ik heb net met haar gebeld.”

De bus was zo goed of leeg, enkel de anonieme beller achteraan en een oudere mevrouw vooraan hielden Henri en mijzelf gezelschap op de terugweg van de trompetles. Mogelijks was daaraan het gebrek aan discretie te wijten, al heb ik ontdekt dat de mensen tegenwoordig maar weinig schroom vertonen als het gaat over het in detail treden van de meest persoonlijke zaken via hun mobieltje op het openbaar vervoer. Het is het soort schroom dat ik maar niet kan overwinnen –misschien is dat een teken van ouderdom– maar waar ik vanzelfsprekend met ongepaste geboeidheid naar kan luisteren.

“Neenee, het is serieus deze keer. Haar schouderblad is gebroken, en haar ruggenwervel, en haar auto is totaal kapot. Ze ligt in het ziekenhuis, en nu wou ik vragen of ge soms deze week geen tijd zoudt hebben om effekens mee te gaan met mij om haar te gaan bezoeken.”

Hij vermeldde de locatie van het ziekenhuis en de kamer waarin de juffrouw lag, en luisterde naar het antwoord van zijn maat.

“Moeilijk deze week? Allez, Jeroom,” klonk het vol ongeloof, “dat meiske heeft dus wel haar armen gebroken hé. En ze heeft een paar ribben gekneusd, en haar benen gebroken, en er is iets met haar hoofd ook…”

Het kon waarlijk moeilijk erger klinken, en Jeroom stelde vermoedelijk de vraag die ook in mij opkwam.

“Wat ze dat niet gebroken heeft? Ja, dat weet ik ook niet. Maar Jeroom… Jeroom… dat meiske heeft het dus nu vooral gewoon nodig om mensen rond haar te hebben hé Jeroom. Maar als ge echt niet kunt, dan ga ik wel alleen… Ja. Ja. Gans kapot, ja. Oei. Ik bel subiets terug.”

…want op dat moment arriveerden we aan het Sint-Pietersstation, waarop de beller de bus uitstoof om zijn verbinding niet te missen. Ik hoop maar dat Jeroom dat meiske gaat bezoeken.

vous ne buvez pas de vin

Ik word al een paar dagen geplaagd door een anonieme beller. Telkens ik opneem, en mijn vriendelijke vast-lijngroet uitspreek, hoor ik iemand aan de andere kant de adem inhouden, en toeleggen. Dat ze haar minnaars beter moet opvoeden, had ik gekscherend tegen Tessa gezegd, eergisteren.

Gisteren had ik evenwel prijs.

Bonjour, est-ce que je pourrais parler avec le docteur Tessa Kerre?

Oeps. Frans. Een schitterende taal, ik versta ze naar behoren en u kan mij zelfs met het occasionele geheel in het Frans opgestelde boek betrappen, maar ik kan het niet spreken. Sla mij gerust in het Nederlands (du-uh!) of het Engels om de oren, en ik zal u zonder enige aarzeling te woord staan, maar laat het Frans waar het hoort: in de boeken.

Oui. Euh. Non. Euh. Le docteur n’est pas là. Elle. Euh. Elle est à l’hospitâl. Euh. Où elle travaille. Euh.

Het blijft even stil. Hij hangt terug op, denk ik, wanneer hij plots alsnog een redelijk eloquent Frans over mij uitstort. Iets over Bourgogne en een bezoek aan België en dat wij toch ook Bourgondiërs zijn, en dat we dus wel goede wijn drinken toch, en of ik of –bij voorkeur– le docteur Kerre die meneer niet wil ontmoeten. In haar wijnkelder?

Ah bon,” daagt het mij, “vous vendez du vin?” Ik ben er mij zeer van bewust dat ik die mens moet vousvoyeren.

Het blijft weer even stil. Ik hoop maar dat ik hem niet beledigd heb. Maar neen, daar steekt hij opnieuw van wal. Dat wijn niet verkocht wordt, maar gesavoureerd, gesmaakt, gekoesterd. Ik moet hem onderbreken.

Désolé, monsieur, mais on ne boit pas de vin.

Nu blijft het niet zomaar stil. De verbazing is hoorbaar, en sijpelt bijna uit de hoorn van de telefoon. Hij onderdrukt een kreet.

Vous, vous, vous ne buvez pas de vin?”, slaagt hij er uiteindelijk in uit te brengen. “C’est donc vrai? Des gens comme vous, ils existent vraiment?

Hij blijft beleefd, en we nemen vriendelijk afscheid. Later op de dag word ik opnieuw opgebeld, en daarnet ook. Maar na mijn begroeting blijft het stil, en wordt de verbinding verbroken. Zou dat opnieuw mijn Franse wijnhandelaar zijn die hoopt le docteur Kerre zelf aan de lijn te krijgen om zich er van te vergewissen dat ook zij echt geen wijn drinkt?

(Verbeter gerust ook mijn geschreven Frans in de commentaar.)

adrie-moment

“Mag ik u binnen vijf terugbellen? Ik ben net aan ’t toeren.”

“Euh, ja tuurlijk, maar ’t is eigenlijk al in orde.”

“Jamaar ik wil gerust terugbellen hoor.”

“Neenee, ’t is al ok.”

“Wat was er misschien?”

“Euh…”

“Lang om uit te leggen?”

“Neuh, niet echt. Erm. Ik was mijn GSM kwijt en ik belde eigenlijk om u te vragen om mij eens op te bellen zodat ik hem kon lokaliseren.”

De conversatie klopt, maar de context niet. Ik had mijn GSM al lang gevonden, was echter met 27 dingen tegelijk bezig, en vroeg me af waarom ik mijn telefoon zo krampachtig vasthield. “Juist, ik moest Tessa bellen”, dacht ik, niet meer wetende waarom. De telefoon ging al over, toen ik mij herinnerde wat er aan de hand was.

bruno

Net terwijl ik het lamsvlees voor mijn ragout aan het dichtschroeien ben, trilt mijn achterzak. Ik zou durven stellen dat er betere momenten zijn om mij op te bellen, ware het niet dat (1) ik sowieso al een gloedhekel aan telefoneren heb en (2) de persoon die mij belt natuurlijk niet weet of het al dan niet een goed moment is. En ik hoef ook niet te antwoorden.

“Hallo met Bruno Bollaert”, groet ik de beller –zeer tegen mijn gewoonte aan de GSM– met mijn volledige naam.

“Dag Bruno”, steekt een jongedame meteen van wal. “Dit is X. Y. van Consultingbureau Z. Ik stoor toch niet, hé Bruno?”

“Nee hoor”, lieg ik dat mijn tong zwart geblakerd uit mijn mond valt. “Zegt u maar.”

“Wel Bruno, ik heb je profiel gevonden via de VDAB databank, en wij hebben momenteel een vacature open staan voor Webmaster. Ben je nog steeds op zoek naar werk, Bruno?”

“Euh…” Ik heb een milliseconde om het goede antwoord te vinden. “Ja hoor,” herpak ik mij vrolijk, “waarover gaat het juist?”

“Het gaat over een job van drie maanden met mogelijke extensie bij een bank, Bruno”, legt X. uit. “Het is wel in Brussel, maar vlak aan het Noordstation. Heel gemakkelijk bereikbaar dus, Bruno.”

“En wat houdt de jobomschrijving juist in”, vraag ik verder, mij helemaal in mijn rol inlevend.

“Wel Bruno, ik zal het u voorlezen.”

Maar voor ze daarmee kan beginnen, onderbreek ik haar beleefd. “Och, weet u wat, hebt u die informatie soms elektronisch? Zou u mij dat per e-mail kunnen opsturen?”

“Ik ging het u net voorstellen, Bruno”, repliceert ze kokket. In mijn gedachten heeft ze kastanjebruin haar gekregen met dito ogen, en lacht ze verleidelijk in de telefoon. Ze bevestigt mijn e-mailadres, en we hangen op. Het voelt een beetje als een date.

Ik schroei mijn lam verder dicht, giet een fles Orval over de bereiding en zet het vuur lager. Boven wacht mij een e-mail van X., maar in plaats van het verwachte afspraakje of een lankmoedige liefdesbrief, vind ik er enkel een vacature.

“Ondertussen Bruno, teken ik met de meeste hoogachting,” zo sluit ze af. Jongens ik word oud.

een heer in het verkeer

Vandaag moest ik in Antwerpen zijn. Merksem meer bepaald. Hoewel ik er al een paar keer was afgestegen, heb ik het toch eerst maar opnieuw opgezocht, niet alleen in viamichelin, maar ook in Google Maps, alwaar mij twee onafhakelijke keren werd bevestigd dat ja, ik wel degelijk “afrit 2 – Deinze” diende te nemen. Nog goed dat computers niet praten, of deze had haar geduld met mij verloren. “Mietje”, denkt ze me toe. (Vol haat, niet spottend.) “Een echte man rijdt liever verloren dan de weg te vragen.” En ik drink al geen Jupiler ook.

Op de heenweg was het kalm. Naarmate ik Antwerpen naderde, werd het verkeer wel wat drukker, maar het bleef beschaafd. Dat laatste stuk van die bedenking dacht ik er toen nog niet bij, maar retrospectief is het wel goed geformuleerd. (Ik had eerst “in retrospect” geschreven, maar dat blijkt een anglicisme.)

Kortom, het zat allemaal goed mee, en ik had zelfs plaats voor de deur van het etablissement waar ik moest zijn. Mijn bonkende hoofdpijn en een onaflatende misselijkheid konden op mijn reis geen domper zetten, want in Merksem ging ik immers mijn 5D ophalen. Nee, dat kon niet wachten tot ik mij beter voelde. Gisteren diende het heugelijke nieuws zich aan per brief, en de dwang die daarvan uitging was groter dan de oproepbrief van een loteling.

De reis terug diende zich drukker aan. Hoewel amper drie uur, was het verkeer was prespitsuurgewijs toegenomen, en dat werkte een aantal mensen behoorlijk op de zenuwen. De Bredabaan in Merksem is dan ook (aan beide kanten met een Lijnbedding er tussenin) een tweevaks hindernissenparcours, waarop vlijtig wordt geslalomd, ontweken, en gevloekt. Niet binnensmonds, maar luidkeels tegen de achteruitkijk- of zijspiegel, die er niks van begrijpt maar wel terug meesmuilt.

Een van de wagens in de lange rij waarin ook ik mij bevond, een onopvallende Renault, had het wisselspel niet goed door, en was vergeten tijdig in te voegen. Wel tien stapvoetse wagens weigerden de Renault toegang tot het goede baanvak, en uiteindelijk was ik het die hem heb doorgelaten. Niet uit grootmoedigheid of mededogen, maar gewoon omdat ik zo’n getouwtrek geen energie waard acht. Misschien had de Renault zich vergist, misschien had hij gewoon geprobeerd om voor te kruipen in de file. Wie zal het zeggen.

Mijn beslissing was alvast niet naar de zin van de chauffeur van de bruine minibus die achter mij al de hele tijd ingespannen tot centimeters van mijn bumper was gebleven, zich voorbereidend zodat ook hij met veel leedvermaak de Renault uit zijn vaarlijn kon houden. Bij het volgende rode licht hield de bus plots wel voldoende afstand, en toen het licht op groen sprong sjeesde hij voorbij met een vaart die je van zo’n minibus nooit zou verwachten. Voorbij mijn wagen, en dan voorbij de Renault, om vervolgens die Renault met beklemmende verbetenheid de weg af te snijden. Een manoeuvre waarbij hij net niet de voorkant van de Renault raakte, maar waarbij hij wel diens spiegel aan gruzelementen had gereden –ware het niet dat die spiegel door een veiligheidssysteem inklapte. Dergelijke situaties worden duidelijk voorzien door moderne autoconstructeurs.

Deze agressie was voor de Renault van het goede iets te veel, want bij de volgende lichten nam hij de handdoek op. Hij haalde de bus in, ging bruusk op de remmen staan, vervolgde zijn weg, en herhaalde dat spelletje een aantal keren. Tot de daaropvolgende lichten, waar de minibuschauffeur zijn voertuig even in de steek besloot te laten. Een oude, magere en verwrongen man stapte met bruuske passen op de Renault af, en hoewel ik er geen jota van begreep was de bloemlezing echt Antwerps scheldproza gegarandeerd hoorbaar tot in Mortsel.

Het groene licht bracht gelukkig verlossing, en eer de chauffeur zijn minibus opnieuw had bereikt om zijn weg verder te zetten, was de file tussen hem en de Renault al met een twintig wagens dichtgeslibd, zodat het verkeer even kon herademen. Niet voor lang evenwel, want ik heb helaas nog wel stof voor meer. Maar –zo bent u hopelijk met mij eens– één portie volstaat ruimschoots, dankuwel.

much ado

…en de rest van dit stukje Shakespeare kan u zelf wel aanvullen, neem ik aan. De Site van het Jaar popularity contest begint al gelijkaardige proporties aan te nemen als het Metatale verhaal (hoe zit het daar eigenlijk mee, Bart?), een goed half jaar geleden. En dan vraag ik mij (opnieuw) af, waarover hebben we het in godsnaam.

Het is leutig om een beetje gade te slaan, dat wel. Zo is dit blog beland bij De Blogoloog (De week in blogs 2007/11/16 –de directe link werkt niet Maarten), Adhese (Jobat Site of the Year), Random Knowledge (Belgian Site of the Year Awards), Dikkie (svhj: My favorites), en ik ben zeker dat ik er heb gemist –vul gerust aan in de reacties. (Let ook op hoe ik zorgvuldig heb vermeden ook maar iemand van de GB scene te vermelden.)

Twee speciale gevallen –u hebt er elders al over gelezen– zijn Sven en Gerda. Sven komt hier wel eens langs, als ik mij niet vergis, Gerda doet haar ronde nog.

Sven kon ik in zijn analyse nog een beetje volgen, d.w.z. hij geeft een persoonlijke indruk over de genomineerde blogs, en pretendeert niet meteen één of andere (pseudo-)wetenschappelijke methode te hebben gevolgd voor zijn beoordeling. Gelukkig maar, want als je dit blog min of meer als een filmblog bestempelt, sla je de bal toch wel goed mis, zou ik denken. Maar goed, hij vindt de blog op geheel subjectieve manier goed of niet, en er is geen mens die daar kan tegen ingaan.

Gerda is een ander paar mouwen. Gerda gaat in tegen de algemene kritiek, en wil zich, bij haar eigen gratie, enkel moeien nadat ze een aantal criteria heeft vastgelegd. Waarmee ze dus de schijn van een zekere mate van objectiviteit wil wekken. Ze heeft het over gebruiksvriendelijkheid, lay-out, taalgebruik, inhoud, actie en reactie, en lengte van de artikels. Gerda geeft les, leid ik af uit haar commentaar bij Vuur (gerda (dedie van “Evaluatieleer” van ‘t zesde HSO)), al kan het ook zijn, aan haar schrijfsels te oordelen, dat ze maar net dat zesde HSO achter de rug heeft. Edoch laat ons op de bal spelen, en niet op de man. (Dat is een uitdrukking, Gerda, en dat verdraagt geen geslachtswijziging, of hooguit in saaie en hypocriete PC kringen.)

Pfft. Daarnet was ik naar een redelijk saaie film aan ’t kijken op de digicorder (Honey, met de navel van Jessica Alba), maar de onweerstaanbare drang, die ik tot dan toe had kunnen vermijden, om iets over bovenstaande zever te schrijven, was net iets groter dan de slaap die mijn verkouden hersenen bij het zien van die film tegemoet gleed. Maar ik ben plots niet meer overtuigd van mijn keuze.

Soit, Gerda. Ik ga mij beperken tot een aantal al te grote stukken gezwam in uw criteria. Of ze van toepassing zijn of niet, interesseert mij in het geheel niet. Ten andere of gij mijn blog goed vindt of niet, interesseert mij ook in het geheel niet. Als u denkt dat ik dit weblog voor u schrijf, dan verontschuldig ik mij meteen voor de indruk die ik heb mogen wekken, want ik schrijf dit weblog enkel voor mijzelf. Ook dit epistel schrijf ik niet voor u, maar enkel voor mijzelf. Therapeutisch schrijven, is de gangbare term, en het was dat of de hoofdrol spelen in een snuff movie (als acteur dan wel, niet als objet patient –bonuspunten overigens als u zonder Google weet waar ik het over heb).

Waar zaten we. Ik laat mij voortdurend afleiden, een eigenschap die ik verfoei in gesproken communicatie, maar die mij dolenthousiast maakt in de geschreven vorm. Leest gij eigenlijk, Gerda, of beperkt uw creativiteit zich tot het ontwikkelen –of eerder navolgen waarschijnlijk– van Theorieën der Evaluatieleer? Ik verwacht namelijk niet meteen een grote hoeveelheid creativiteit in uw leven, Gerda. En ik zal mijn these staven, voor u mij van argumentatie ad hominem beschuldigt. U schrijft namelijk, beste Gerda, en sta mij toe u even te citeren:

Taalgebruik – Beoordeel ik streng. Verzorgde taal is zeer belangrijk voor mij. Blogs in verkavelingsvlaams, half-dialect, tussentaal, Gents, Thuis- en Familietaal kunnen voor mij écht niet. Tenzij het er helemaal over is natuurlijk en het de bedoeling is hierdoor een bepaalde sfeer (oilsjterse carnavalblog) of typetjes (Jèhan en Petrick!!) te creeëren. Of tenzij je Herman Brusselmans bent.

Hieruit leid ik twee zaken af. Ten eerste dat ge vastgeroest zijt in de Vlaemsche klei. Met ‘ae’ en ‘sch’ jawel. Verandering is slecht en al zeker als die verandering ontstaat vanuit Vlaanderen zelf. Het was helemaal anders geweest als ge u hadt beperkt tot echte fouten zoals “dagdagelijks” en anglicismen zoals “kids”, maar er is niks mis met verkavelingsvlaams, tussentaal of Gents. Ik weerhoud mij van verder betoog, wat baten immers kaars en bril? Ten tweede –want er waren twee zaken, Gerda– bent u zonder enige vorm van twijfel het soort mens dat Brusselmans in de jaren 80 waarschijnlijk als de grootste zever had (of heeft) bestempeld. Tegenwoordig is Brusselmans gemeengoed en dus kan hij zoveel zeveren als hij wilt zonder nog iemand voor het hoofd te stoten anders dan voor publicitaire doeleinden. Hem is zowat het ergste overkomen wat een scheenschopper kon overkomen: hij is –geheel volgens de vereisten van het cliché– door het establishment, dat ook wel eens wild, maar dan geaccepteerd wild, om zich heen wil stoten, omarmd. Een beetje if you can’t beat them join them, maar eigenlijk nog net een tikje meer Borg (Resistance is futile. You will be assimilated!).

Maar goed, men kan zich ook taalvaardige uitspattingen permitteren zonder Brusselmans te zijn (gelukkig maar).

Sorry, ik moest nog eens geeuwen. Het is dan ook echt onwaarschijnlijk saai, uw criteria bespreken. Een germanist kon er een dissertatie aan wijden, aan elk punt afzonderlijk. “Gaatjeskaas”, had een van mijn professoren aan de Blandijnberg geroepen, had hij het onfortuinlijke genoegen gesmaakt uw schrijfsels onder ogen te krijgen. En daarmee moet u het dan maar doen.

Vergeet overigens niet Gerda: hoewel ik u herhaaldelijk lijk aan te spreken, doe ik dat niet. Voel u vooral niet geroepen om aan de onweerstaanbare drang (ook u ontsnapt er niet aan), die u momenteel bij de keel grijpt, gehoor te geven, en het vitriool in uw aderen in mijn commentaren binnen te kotsen. Het staat u evenwel vrij natuurlijk. The floor is yours, maar vergeet nadien niet te vegen.

Ach, en als ik mag, wil ik graag met nog een citaat eindigen. Martinus Nijhoff, als ik mij niet vergis, heeft geschreven: “Lees maar, er staat niet wat er staat.” (M.a.w., wie denkt dat dit ook maar iets met de Site van het Jaar of Gerda te maken heeft, vergist zich deerlijk.) Hou dat maar even in uw achterhoofd, ingeval u zich zou aangesproken achten mijn waarheid te weerleggen.

papa se plaît bien

“Dat ruikt goed!” De man trad uit zijn kruiswoordraadsel en keek naar mijn bord waarop drie toast kramieks lagen.

“Er gaat niks boven zo’n toast met flink wat boter,” antwoord ik hem, en hij knikt instemmend.

Elke vrijdag na de wekelijkse persconferentie van het stadsbestuur sla ik 250gr Misore koffie in bij de Mokabon. En maak ik van de gelegenheid gebruik om een dubbele (espresso) met een toast kramiek tot mij te nemen. In de Mokabon brengen ze bij de koffie altijd een flinke toef slagroom –wie melk wilt, moet daar expliciet om vragen.

“Ik kom van Houffalize,” vertelt de man terwijl ik aan mijn toast begin, “maar ik woon ondertussen al twintig-dertig jaar in Gent. Het is daar altijd minstens vijf graden kouder, in Houffalize, weet u?”

Maar voor ik een antwoord vol toast kan murmelen, gaat hij verder.

“Kijk, ik eet vegetarisch, maar een vegetarisch restaurant hebben ze daar niet. En hier in Gent zijn er een stuk of tien. En ik schaak graag, maar voor een goede match moest ik een uur rijden naar Marche(-en-Famenne). Er was eens een toernooi, en toen ik ’s avonds terugkeerde kwam ik in sneeuw terecht, zo hoog!” En hij toont trots een afstand die tweemaal zo hoog is als de tafel waar we aan zitten. “Ik ben in mijn auto moeten blijven slapen.”

Ik glimlach.

“Maar mijn kinderen zeggen: Qu’est-ce que papa va faire chez les flamands?” Hij spreekt flamands uit als flamaings, en kijk mij vrolijk aan. “Mais papa se plaît bien chez les flamands.”

En voor ik het goed besef is hij alweer in zijn kruiswoordraadsel verzonken.

Ik ga graag naar de Mokabon, ik.

autoloos

“Ze hebben niet eens een auto!”

Buurman was zo gauw of tellen zijn trappen afgestormd toen hij de politieman-met-zwaailicht voor de deur zag. Schijnbaar achteloos maar geheel buiten adem pretendeerde hij verrast te zijn de agent te zien.

“Hoe bedoelt u, meneer”, vroeg de agent vriendelijk.

“Ze laten hier altijd maar auto’s wegtakelen voor hun deur, maar eigenlijk hebben ze zelf niet eens een auto”, legde buurman behulpzaam uit. En ze weigeren halsstarrig mijn cliënteel voor hun poort te laten parkeren, dacht hij er verbolgen bij.

“Dat zal ik meteen even controleren, meneer”, verzekerde de agent, terwijl buurman de straat overvluchtte en in zijn wagen wegkroop. De agent belde aan.

“Dag meneer”, zei hij nog steeds heel vriendelijk, terwijl hij beslist de poort binnenkeek, alwaar hij een wagen ontwaarde. “Is dat uw voertuig?”

“Hier in de garage, bedoelt u? Jawel hoor.”

“Mag ik even de papieren van het voertuig zien, alstublieft meneer? Men heeft mij namelijk verteld dat u niet over een wagen zou beschikken.”

De agent nam snel de papieren door en verontschuldigde zich. “Nee meneer, ik mag niet zeggen wie dat heeft beweerd”, verkondigde hij, daarbij heel subtiel in de richting van buurmans huis kijkend. “Maar ik laat meteen de takelwagen komen. Nog een prettig weekend, meneer.”