stripper

“Ge moet niet bang zijn, meneer,” sprak de jonkvrouw van maximaal 20 lentes terwijl ze haar boezem door mijn zijruit de wagen ingoot, “ik kom u niet aanvallen. Ik studeer aan de academie hier in Antwerpen, en wij hebben een stripverhaal gemaakt, en het is gewoon om te vragen of u er zo geen zou willen kopen.”

De manier waarop ze in mijn wagen stond gebogen, stond waarschijnlijk voor de chauffeur van de wagen links van mij, net zo weinig ruimte voor verbeelding toe over haar achterkant, als bij mij over haar voorkant. De spaghettibandjes van het topje dat tot vlak boven haar navel reikte –een plotse groeispurt misschien?– waren zichtbaar opgelucht dat haar borsten eerst nog waren gevat in de fuchsia kanten bh. Alleen Henri’s ogen waren mogelijks nog groter toen ook hij haar rondingen in de gaten had gekregen.

“’t Is allemaal marketing, jongen”, sprak ik hem bemoedigend toe, nadat ik de juffrouw had bedankt voor het aanbod.

publiek geheim (iv)

Zeg je neen tegen een paar duizend euro? Maar misschien is dat wel het antwoord en ben ik nog op zoek naar een geschikte vraag.

Voor mij was het al langer een uitgemaakte zaak: als men mij aanbiedt mijn contract te verlengen, dan bedank ik vriendelijk maar beslist het aanbod. Ondertussen heeft de werkgever zelf al laten weten dat het contract niet wordt verlengd, om reden van herstructurering. De taken die ik uitoefen, zullen worden verdeeld over een aantal externe bedrijven. Per 6 juni mag ik het bedrijf verlaten, de rest van mijn contract hoef ik niet te vervullen gezien ik nog 31 vakantiedagen heb ‘liggen’, en de rest krijg ik er gratis bij zodat ik naar nieuw werk kan zoeken.

Vriendelijk, ware het niet dat (bijna) iedereen iets over het hoofd heeft gezien.

Bruno, tu devrais voir S.M. Elle est au troisième. Tu ne devrais pas te contenter de ce que le management veut t’offrir. Tu devrais insister sur tes droits.

(Ik werk bij een soort overkoepelende vakbondsorganisatie, had ik dat al vermeld?)

S.M. sprak Nederlands: “De wet is duidelijk in uw geval. Als u langer twee jaar ononderbroken voor dezelfde werkgever werkt, en niet ter vervanging van iemand anders, dan beschikt u de facto over een vast contract van onbepaalde duur. En moet u dus ook een navenante opzegtermijn of -vergoeding krijgen.”

De formule Claeys leert mij dat ik recht heb op zo’n vijf maanden opzeg. Mijn werkgever heeft mij van de beslissing –mijn contract niet te verlengen– op de hoogte gebracht door een brief op mijn toetsenbord achter te laten. Rekening houdend met het feit dat ik eigenlijk een vast contract heb, is de werkgever wettelijk gezien al in de fout gegaan. Ontslag –want dat is het nu geworden– dient met aangetekende brief of per deurwaardersexploot te gebeuren.

Wanneer het ontslag niet volgens de wettelijke regels is gebeurd, dan is het ontslag met vergoeding van toepassing, zo vertelt mij de site van het ACV (Algemene regels inzake opzegging, onderaan de pagina). Dat betekent dat ik protest aanteken tegen de manier waarop mijn werkgever mijn ontslag wenst te regelen, en een opzegvergoeding kan eisen voor mijn resterende vakantiedagen, en de rest van de opzegtermijn.

Verder is er het geval van werkgevers die de intentie hadden over te gaan tot ontslag met (gepresteerde) opzeggingstermijn, maar de wettelijke regels in dat verband niet hebben nageleefd: de kennisgeving van de opzegging gebeurde niet bij aangetekende brief, de brief vermeldt de duur van de opzeggingstermijn niet, enz. […]

De verbrekingsvergoeding stemt overeen met het loon dat is verschuldigd voor de duur van de normale opzeggingstermijn. Een voorbeeld: indien je recht had op een opzeggingstermijn van drie maanden, dan kan je, indien geen (geldige) opzegging is betekend, aanspraak maken op een vergoeding die overeenstemt met drie maanden loon […]

Even had ik gevreesd dat mijn werkgever kon eisen dat ik de opzegtermijn zou ‘uitzitten’, maar bovenstaande toont aan dat zulks niet (noodzakelijk) het geval is. Rest de vraag of de werkgever dat zal betwisten, ik daarvoor dus een advocaat in de arm zou moeten nemen, en of het mij dat allemaal wel waard is. Zou dat (laatste) de juiste vraag zijn?

(Voeg daaraan toe dat ik niet graag profiteer –ik geloof niet in een rechtenmaatschappij— en mijn dilemma wordt alleen maar groter. U kan die vraag over dat dilemma overigens enkel beantwoorden als u de hele situatie en voorgeschiedenis kent –maar ik mag doodvallen eer ik die op het internet zet.)

zonder bril

Gisteren had ik de bui al zien hangen, of liever: niet zien hangen. Vandaag zou er geen drupje regen uit de lucht vallen, en bovendien zouden de temperaturen eindelijk terug (officieel) boven de 20 uitkomen. Motor-tijd!

Vanochtend op mijn gemak ontbeten, rugzak gepakt, en de motor op. Op het werk was er een soort uitstap gepland waaraan ik –door omstandigheden– niet kon deelnemen. Een aantal collega’s was evenzeer verhinderd, maar slechts één daarvan zou verplicht zijn de ganse dag met mij door te brengen –in een andere ruimte weliswaar.

Een rustige dag op het werk, meteen de geknipte kans om eens goed te kunnen doorwerken.

Tot ik mij omgekleed had, en ik mijn brillendoos uit mijn rugzak wou nemen. Geen doos, geen bril, en wat erger is: geen USB-stick. En op die USB-stick staan al mijn persoonlijke zaken zoals mijn gepreconfigureerd e-mail programma (Thunderbird Portable).

Enfin, dat betekende een nog rustiger dag dan voorzien, en nog steviger doorwerken zonder gestoord te worden. Nietwaar?

(Terloops: een DVD bekijken op de mac thuis verloopt veel vloeiender dan –tijdens de middagpauze– op de werk-PC.)

de brug

Een tijd geleden heb ik een extern bedrijf hier een audit laten doen van de IT infrastructuur. Dat paste perfect bij mijn jobomschrijving én in de planning van een project dat ik nu al bijna een jaar tracht verkocht te krijgen. Eén van de zaken die in die audit naar boven kwam was –zoals in bijna elk bedrijf– de iets te losse manier waarop met paswoorden werd omgesprogen. De paswoorden waren te eenvoudig en gingen te lang mee. In de maand volgende op het rapport van die audit werd iedereen verplicht zijn paswoord aan te passen, aan de hand van een aantal richtlijnen, waaronder een verplichting van aantal en soort te gebruiken tekens.

Als laatste maatregel –in een reeks die ik niet ga opsommen– werd vorige week ook de code van de deur gewijzigd (die deur is een binnendeur, eer ge hier binnen geraakt moet ge langs een rist conciërges en receptionisten passeren). Die code was 5050*. Die asterisk is geen censuur, maar het laatste teken dat ge moest induwen voor het slot lossprong.

De stations in Gent en Brussel Noord waren verlaten, en er zat ook bijna niemand op de trein die ik gewoontelijk van Gent naar Brussel neem. De meeste broodjeszaken waren dichtgebleven, al was de Panos in Gent wél open (en stond daar eigenaardig genoeg wel de gebruikelijke file), en die ene zaak in Noord die open was, verkocht slechts een minimum aan ontbijtmateriaal.

Ook bij ons op het werk, om 7u40, was er niemand aan de receptie. De nieuwe code had ik nog niet gekregen, en pas iets voorbij achten kwamen de eerste collega’s er aan. Ook zij hadden de nieuwe code niet. De receptioniste kwam er pas om 8u30. Zij had de code wel, mooi op een gele post-it genoteerd, die ze behendig uit haar handtas viste. Ze weigerde de code met ons te delen, maar ik heb geniepig haar vingers gevolgd toen die over het keypad gleden. Nu heb ik ook zo’n post-it.

innit (sniff)

De titel is een running joke tussen Collega Martini en mezelf. Tijdens een gedwongen meeting waren we genoodzaakt een half uur naar een uiteenzetting van een stijfdeftige Brit te luisteren, die voor zijn betoog een very posh accent aanhield. Tijdens de discussie die daar achteraf op volgde, en waarin hij redelijk in het nauw werd gedreven, viel dat masker echter al gauw af. Het hoogtepunt (voor ons, het dieptepunt voor de man) was toen hij eindelijk toegaf: “well, there’s nothing I can do about that, innit?”, waarop hij zijn neus ophaalde. Sindsdien sluiten we elke e-mail naar elkaar af met “innit (sniff)”.

Sinds maandag zit er een nieuwe stagiaire bij in de zaal die ik mijn bureau mag noemen. Rechtover mij zit nog steeds Collega E. (die van de tweeling), maar links van mij werd nu stagiaire B. gedumpt. B. heet eigenlijk E., maar heeft om een of andere nog niet verklaarde reden een afschuw van die voornaam en insisteert dat we haar tweede naam gebruiken. Ze is Amerikaanse, en aan de tongval te horen, van Ierse afkomst. Vreemd dat het nog zo duidelijk hoorbaar is, maar ik vermoed dat ze een tijd aldaar heeft gewoond. Voor de rest is ze duidelijk Amerikaans, stevig in het vlees, en zonder manieren. Al zijn die eigenschappen net zo goed Brits, beweert Collega Martini terwijl hij tevreden op zijn buik slaat en een boer van formaat uitbraakt.

B. is nog volledig in de ban van haar jetlag, en het weer doet er niets aan om haar toestand te verbeteren, vloekt ze. Nu ja, ze vloekt natuurlijk niet, want ze is Amerikaans, maar ze denkt het er wel bij, kan ik duidelijk zien. Het f-cking Belgische weer heeft haar ziek gemaakt, verkouden, en ze is er helemaal kribbig van. Het snot loopt nog net niet uit haar neus, maar aan zakdoeken heeft ze nog niet gedacht. Integendeel, ze maakt er een zaak van om elke drie minuten haar snot terug in de neus te snuiven.

Oh no, thanks but I’ve got tissues“, zegt ze wanneer ik haar een papieren zakdoek aanbied. “It’s just that I don’t like them and it speeds up the healing process when you keep the inside of your nose moist.

meegedragen

“Wat hebt gij eigenlijk meegedragen van het gebeuren vannacht?”

Met deze simpele vraag drongen zich plotsklaps heelder taferelen vol copulerende lichamen aan mij op. Enfin, de vraag liet mij op zijn minst vermoeden dat ik vannacht op één of andere door hallucinogenen geïnduceerde trip was geweest en onder invloed daarvan mij serieus had misdragen. “Maar dan heb ik op zijn minst een excuus”, flitste het door mij heen terwijl ik mijn hersenen pijnigde op zoek naar een spoor van vannacht.

“Vannacht?”, kwam er uiteindelijk verwonderd uit.

“Ge weet daar dus niks meer van!”, klonk het dreigend van aan de andere kant van de lijn.

Sh*t. Ik had niet het geringste idee waar het over ging, maar goed kon het niet zijn. Kalm blijven is de boodschap. Ge weet van niks, dus speel het ook zo uit. A witty retort, snel.

“…”

“Om half twee is Henri naar beneden gekomen, om te zeggen dat hij een nachtmerrie had. Hij is uiteindelijk tussen ons in slaap gevallen, maar lag de ganse tijd zo hevig te wroeten, dat ik hem terug wakker gemaakt heb rond drie uur, en hem opnieuw naar boven gestuurd hebt. En gij weet dus van niks?!”

ik ben een god

…en daar zal u de vruchten van dragen.

Recent werd mijn status verhoogd –ook goden kennen een hiërarchie– en daarmee ook exponentieel mijn macht. Vijf vrouwen werden mij aldus toegekend, waarvan er evenwel slechts twee mijn interesse konden opwekken.

“Gij zijt een god,” zei de eerste lang geleden reeds tegen mij, “en uit u ontspruit mijn godenkind.” En hoewel ik mij daar toen geen barstende hoofpijn bij kon voorstellen, heeft het niet lang geduurd alvorens mijn hoofd in halven werd gespleten en daaruit met luid geschal een kind ontsnapte. “Gij zijt een god,” verkondigde het, “en ik, uw vrucht, haar godenkind. En daarom zal ik uw einde betekenen.”

“Gij zijt mijn god”, zo sprak de tweede, en ze knielde deemoedig om mij te ontvangen. Maar toen ik mij in haar wou storten, richtte zij mij weg, en ontving niet zij mijn zaad, maar de vruchtbare aarde, alwaar terstond gewas verscheen. “Hier komt een plek”, zo sprak zij toen, “die vele mensen zullen betreden. Maar ook wanneer deze vrucht lang zal zijn verdord, zo nog zal ik mij op uw weg bevinden.” En ze knielde deemoedig en nam alsnog mijn zaad tot zich. En toen droeg ook zij mijn vrucht, die zij in negen weken zou voldragen.

ik ben een god

..zo heeft men mij verteld.

Op een ochtend –ik was net de trein opgestapt en had plaatsgenomen waar ik steevast dezelfde plaats weer ledig vind– op een ochtend trilde mijn GSM. “Gij zijt een god”, zo zei het sms’je dat op mijn display verscheen. “Gij zijt een god en ik aanbid u.” En alles rondom mij werd wazig en helder tegelijkertijd.

energie

Ik heb te veel energie. Ooit heb ik geprobeerd dat op te vangen met een abonnement in een fitnesscentrum, en hoewel dat een heilzaam effect had, heb ik mijn abonnement veel te snel moeten opzeggen wegens tijdgebrek. Het is overigens wonderbaarlijk hoe moeilijk het is zo’n abonnement stop te zetten, alsof het fitnesscentrum hoogst persoonlijk bezorgd is om uw conditie en gezondheid.

Ik heb te veel energie. Soms ben ik daardoor een wandelende tijdbom, tik-tak, tik-tak, tik-tak. Een tijdlang heeft men mij daar pilletjes voor gegeven, die voor mij niet alleen hetzelfde libidinale effect hadden als castratie op mijn kater, maar die er tevens op belust waren mij in een permanente staat van depressie onder te dompelen.

Ik heb te veel energie. Dat had mijn docente Engels, die pas was afgestudeerd en lesgaf aan de eerstejaarsstudenten TEW aan de UFSIA, ook opgemerkt. Op allerlei manieren trachtte ze mijn stamina op de proef te stellen, en niet zelden trok ze mij na de les op donderdagavond mee de Antwerpse nacht in, op een tocht die nooit te ver maar altijd in dezelfde cirkels rond mijn kot trok, om ten slotte daar te eindigen, maar waar ze haar lessen soms tot de volgende avond verder zette. Ik herinner me haar naam niet meer, maar ik weet nog dat ze heel vocaal was en dat we onze sessies hebben moeten beëindigen tijdens de blok omdat mijn kotgenoten klaagden dat ze zo niet konden studeren.

Ik heb te veel energie. Daardoor kon ik vroeger dagen na elkaar wakker blijven en een marathon uitlopen en boeken lezen en televisie kijken en eten maken en opruimen en planten water geven en uitgaan en drinken en feesten en ellenlange touwtjes crocheteren die ik daarna oprolde op grote bobijnen en samenvlocht en wegsmeet.

Ik heb te veel energie. En veel te weinig om handen.

ik ben een god

…en in uw beperkingen leert ge uzelf pas goed kennen.

Vier dagen geleden was ik om klokslag drie uur wakker geworden. Ik had me gewassen, gekleed, had ontbeten, de poort geopend en de motor buiten gerold. Met hoge snelheid verdween ik met den einder, en nog voor de zon mij kon warmen had ik mijzelf en de motor rond een boom midden op de E40 gekromd. Hulp kon niet baten, en zelfs de inderhaast toegesnelde ambulanciers beweerden nooit ofte nimmer een dergelijk geval te hebben meegemaakt. Wie plant er nu ook een boom temidden van de E40, en meer nog, wie kromt zichzelf en zijn motor rond zo’n robuuste stam? En waarom is dat nooit eerder gebeurd?

De natie was drie dagen in rouw –en hier hebt u meteen de reden waarom ik hier niet eerder over kon berichten– gedurende welke tijd elke jonge vrouw mij kwam begroeten, mij kuste, en mij eeuwige trouw beloofde, om vervolgens in hun sponde opnieuw hun man terwille te zijn met niets dan mij in hun gedachten. Het is niet makkelijk een god te zijn.

Gisteren stond ik op en wandelde. En nauwelijks had ik vijf stappen gewaagd of ik werd aangesproken door een man. En nog een. En nog een. En voor ik het wist was daar elke man van elke jonge vrouw en allen wilden ze mij bedanken voor het leven dat ze hadden sinds ik mijzelf en mijn motor rond die stoere boom midden op de E40 had gekromd. Dat ze blij waren dat ik dood was en dat ze wilden dat ze mij bij leven hadden leren kennen. En dat ze allemaal hun eerstgeborene naar mij zouden noemen. En toen waren ze plots allemaal weg en sliep ik weer.

En in die slaap had ik een droom, en ware het niet dat ik nu met de motor huiswaarts moest, ik had hem u verteld. Want hij was bizar, die droom.