“Oh ja,” zei mijn zoon, toen ik hem gisteren van school ging halen, “ik moet nog een gedichtje leren tegen morgen omdat ik het vandaag niet kende.” (Hij blijft wel eerlijk.)
– Ah ja?
“We moesten dat eigenlijk tijdens het weekend leren, maar ik heb gewoon geen tijd gehad.”
– Ah nee?
“Natuurlijk niet, papa”, zei hij vol overtuiging. “Zaterdag moesten we zoveel inkopen doen, en zondag moest ik met mama naar toneel en daarna naar het feestje van Simon, en dus was er geen tijd meer voor dat gedichtje.”
– Ah zo. En wat zei de meester daarvan.
“Dat ik het morgen moest kennen, want dat ik het anders zou moeten overschrijven.”
– Wel jongen, het is de eerste en de laatste keer geweest dat ge voor iets geen tijd hebt gehad, denk ik. Ge weet dat ik altijd wil weten –en dat ik het ook vraag– wat je nog allemaal moet doen voor school.
“Ja, maar ik was het vergeten.”
– Uh-huh. Wel, ge kunt nu maar zien dat ge het kunt tegen morgen. Want kijk, anders moogt ge het voor mij ook nog eens overschrijven.
“Maar papa, we moeten nu naar de muziekles, dus ik ga weer geen tijd hebben!” (Wat doe ik die jongen toch aan.)
– Wel, dan neemt ge het mee op de tram, en leer je het onderweg.
“Okee, papa.”