hypochondrie

Ge maakt mij ziek,
zeg ik dagelijks tegen haar
die mij stellig weerlegt
met een allergie

Nochtans is haar adem
van wilde viooltjes
of kaneel of zijdezachte munt
nu bacteriewarm

En grijpt zij mij de keel
en kweekt het snot
en slijm en hoest

Dat leger dat over mijn gelaat
Mijn neus mijn longen
Binnendringt en ziekt

Gij zijt een hypochonder
fluistert ze mij toe
terwijl haar zacht gekus
nog meer miserie brengt

die woensdag

Woensdag was een conferentiedag. Dat betekent dat Henri’s school gesloten was, en dat hij de ganse dag bij/met mij mocht spenderen. Tot spijt van zijn grootouders, die hun woensdag meestal naar zijn gezelschap indelen. Achteraf gezien had ik hem misschien beter laten gaan, want ik heb mij die dag een beetje overzet –donderdag ben ik niet uit bed geraakt, zoals u weet. Maar ik kon niet aan zijn oogjes weerstaan toen hij verklaarde het dagje met mij te willen doorbrengen.

Een dag die begon met lang uitslapen en boeken lezen in bed…

Een dagje Henri aub

…naadloos overging in bad…

Een dagje Henri aub

…en vervolgens grotendeels in de keuken werd gespendeerd.

Het was de bedoeling dat we koekjes gingen maken, maar ik had zeven verschillende recepten die allemaal een andere werkwijze vroegen, waarvan ik er geen enkele echt betrouwde. Toen ik het een en ander begon samen te rommelen in een kom, kwam ik eigenlijk uit bij een deeg dat vooral veel van cake deeg weg had, en dan hebben we er maar cake van gemaakt. Ik had er beter nog een appel in gestoken.

Geen van beiden had zin om naar buiten te gaan, maar we hadden wel brood nodig. Geen probleem, zei Henri, dan maken we toch gewoon brood. Helaas hadden we geen ‘verse’ gist in huis, maar wel chemische (droge) gist, dus in minder dan geen tijd stond het deeg (twee maal) voor het haardvuur te rijzen.

Een dagje Henri aub Een dagje Henri aub Een dagje Henri aub

’s Avonds hebben we gepocheerde kip gemaakt.

Wreed simpel: doe een kip in een kasserol; giet water op de kip tot ze onder staat; voeg wat prei toe, een ajuin, een wortel of twee, wat peperbollen en …het geheime ingrediënt: een kaneelstokje. Zet op middelhoog vuur, en als de kookbubbels goed doorkomen, zet je het vuur zachter. Even afschuimen, het deksel erop, en een veertigtal minuten laten pruttelen.

Haal de groenten eruit (en smijt weg), schep genoeg vocht uit de bereiding zodat je er rijst in kan koken. Kook de rijst (basmati in ongeveer 10 minuten), voeg eventueel een beetje saffraan toe. Doe ondertussen wat groenten bij de kip (bij ons ging er een savooi in), en normaal gezien is alles samen klaar. Als de groente iets langer nodig heeft dan de rijst, dan zet je de rijst gewoon afgedekt van het vuur. Smakelijk.

ik ga op reis

…en ik neem mee: een zaklantaarn, een koplamp, en klein Henri’tje, mijn beide ouders, een warme jas, drie fototoestellen, een Fisheye No. 2, een warme muts, een groot hangslot met een klein sleuteltje, warme kledij, een tandenborstel, een grote lantaarn met een klein lichtje, (exit henri), een zonnebril, een potje bedorven yoghurt, een zak patatten, een bevroren banaan op een stokske, een jommekesalbum, vijf kleine witte druifjes zonder pit, een tros bananen, drie rollen schuurpapier (exit tessa)

Geïnspireerd door dit bericht, was dit één van de zaken waarmee we ons bezig hielden terwijl we –redelijk lang toch wel– op ons eten wachtten bij de Indiër aan het Koningin Maria-Hendrikaplein (volgorde: Henri – Tessa – ikzelve).

Leutig, maat!

een heer in het verkeer

Vandaag moest ik in Antwerpen zijn. Merksem meer bepaald. Hoewel ik er al een paar keer was afgestegen, heb ik het toch eerst maar opnieuw opgezocht, niet alleen in viamichelin, maar ook in Google Maps, alwaar mij twee onafhakelijke keren werd bevestigd dat ja, ik wel degelijk “afrit 2 – Deinze” diende te nemen. Nog goed dat computers niet praten, of deze had haar geduld met mij verloren. “Mietje”, denkt ze me toe. (Vol haat, niet spottend.) “Een echte man rijdt liever verloren dan de weg te vragen.” En ik drink al geen Jupiler ook.

Op de heenweg was het kalm. Naarmate ik Antwerpen naderde, werd het verkeer wel wat drukker, maar het bleef beschaafd. Dat laatste stuk van die bedenking dacht ik er toen nog niet bij, maar retrospectief is het wel goed geformuleerd. (Ik had eerst “in retrospect” geschreven, maar dat blijkt een anglicisme.)

Kortom, het zat allemaal goed mee, en ik had zelfs plaats voor de deur van het etablissement waar ik moest zijn. Mijn bonkende hoofdpijn en een onaflatende misselijkheid konden op mijn reis geen domper zetten, want in Merksem ging ik immers mijn 5D ophalen. Nee, dat kon niet wachten tot ik mij beter voelde. Gisteren diende het heugelijke nieuws zich aan per brief, en de dwang die daarvan uitging was groter dan de oproepbrief van een loteling.

De reis terug diende zich drukker aan. Hoewel amper drie uur, was het verkeer was prespitsuurgewijs toegenomen, en dat werkte een aantal mensen behoorlijk op de zenuwen. De Bredabaan in Merksem is dan ook (aan beide kanten met een Lijnbedding er tussenin) een tweevaks hindernissenparcours, waarop vlijtig wordt geslalomd, ontweken, en gevloekt. Niet binnensmonds, maar luidkeels tegen de achteruitkijk- of zijspiegel, die er niks van begrijpt maar wel terug meesmuilt.

Een van de wagens in de lange rij waarin ook ik mij bevond, een onopvallende Renault, had het wisselspel niet goed door, en was vergeten tijdig in te voegen. Wel tien stapvoetse wagens weigerden de Renault toegang tot het goede baanvak, en uiteindelijk was ik het die hem heb doorgelaten. Niet uit grootmoedigheid of mededogen, maar gewoon omdat ik zo’n getouwtrek geen energie waard acht. Misschien had de Renault zich vergist, misschien had hij gewoon geprobeerd om voor te kruipen in de file. Wie zal het zeggen.

Mijn beslissing was alvast niet naar de zin van de chauffeur van de bruine minibus die achter mij al de hele tijd ingespannen tot centimeters van mijn bumper was gebleven, zich voorbereidend zodat ook hij met veel leedvermaak de Renault uit zijn vaarlijn kon houden. Bij het volgende rode licht hield de bus plots wel voldoende afstand, en toen het licht op groen sprong sjeesde hij voorbij met een vaart die je van zo’n minibus nooit zou verwachten. Voorbij mijn wagen, en dan voorbij de Renault, om vervolgens die Renault met beklemmende verbetenheid de weg af te snijden. Een manoeuvre waarbij hij net niet de voorkant van de Renault raakte, maar waarbij hij wel diens spiegel aan gruzelementen had gereden –ware het niet dat die spiegel door een veiligheidssysteem inklapte. Dergelijke situaties worden duidelijk voorzien door moderne autoconstructeurs.

Deze agressie was voor de Renault van het goede iets te veel, want bij de volgende lichten nam hij de handdoek op. Hij haalde de bus in, ging bruusk op de remmen staan, vervolgde zijn weg, en herhaalde dat spelletje een aantal keren. Tot de daaropvolgende lichten, waar de minibuschauffeur zijn voertuig even in de steek besloot te laten. Een oude, magere en verwrongen man stapte met bruuske passen op de Renault af, en hoewel ik er geen jota van begreep was de bloemlezing echt Antwerps scheldproza gegarandeerd hoorbaar tot in Mortsel.

Het groene licht bracht gelukkig verlossing, en eer de chauffeur zijn minibus opnieuw had bereikt om zijn weg verder te zetten, was de file tussen hem en de Renault al met een twintig wagens dichtgeslibd, zodat het verkeer even kon herademen. Niet voor lang evenwel, want ik heb helaas nog wel stof voor meer. Maar –zo bent u hopelijk met mij eens– één portie volstaat ruimschoots, dankuwel.

nog eentje

…om het af te leren. En omdat ik te weinig over strips schrijf –terwijl ik er wel genoeg lees.

Somewhere Else

Gisteren (of was het eergisteren) gekocht bij De Poort: Somewhere Else, Jazz confidences et oreilles lapin van Pascal Jousselin.

Somewhere ElseJawel, het was het woord ‘jazz’ dat mij in eerste instantie naar deze stip trok, en dan de blauwe tinten op het voorplat, en dan de tekening zelf. Binnenin is er nog veel meer Blue-Noteblauw en 16 verhalen die allemaal met jazz en met elkaar te maken hebben.

Verwacht u aan magisch realisme (denk Johan Daisne, of Gabriel Garcia Marquez), met terugkerende thema’s en akkoorden, en toevalligheden die zo vanzelfsprekend lijken dat ze u net daardoor aangrijpen. Wie een introductie zoekt tot het jazzgevoel, is met deze strip alvast goed op weg.

Het eerste (korte) verhaaltje kan u trouwens ook online lezen: Everything happens to me.

(Images: tous droits réservés Pascal Jousselin)

biche

Mijn tweede kat is dood. Enfin neen, mijn eerste. Allez, ’t was mijn kat niet. Of toch een beetje wel. Mja, katten kennende was ze van niemand behalve zichzelf. En ’t was een hij. Een geknipte hij dan toch. Met een meisjesnaam. Une biche n’est pas un cerf.

Biche, ô ma biche
Lorsque tu soulignes
Au crayon noir tes jolis yeux
Biche, ô ma biche
Moi je m’imagine
Que ce sont deux papillons bleus
 

Of het nu net dat liedje van Frank Alamo was dat door mijn hoofd speelde, dan wel of we net van een gastronomisch weekend bij onze Waalse landgenoten kwamen, ik weet het niet. Feit is, op een dag hadden we een kat, en ik mocht de naam kiezen. Man of vrouw maakte mij niet uit, maar het beest moest en zou Biche heten.

Voor ik het goed en wel besefte, kwam ik tijdens mijn nachtelijke tienerescapades(*) in Lochristi een posse kleine bichekes tegen. Waarop zijn mannelijkheid prompt geneutraliseerd werd, maar niet zijn trots noch territoriumdrift.

biche

Biche verhuisde vanzelfsprekend mee van Lochristi naar Sint-Amandsberg, maar bleef bij mijn moeder toen ik met Tessa ging samenwonen in Gent (de Tarbotstraat). Ter ‘vervanging’ hebben wij dan Mâcon (zaliger) en Nagiko in huis gehaald.

Het was ergens midden de jaren 80 geweest dat Biche bij ons in huis is gekomen, mijn moeder rekent dat hij 21 geworden is. Gisteren werd hij door de dierenarts bij mijn moeder opgehaald, op haar verjaardag. Ge zoudt van minder stil worden.

(*) wij –de buurttienerkinderen– spraken af rond een uur of twee-drie, als iedereen werd geacht te slapen, en toen maakten wij nachtwandelingen, en gingen we zwemmen op plaatsen waar dat al dan niet mocht en vanwaar wij soms door veldwachters, boeren, of soldaten werden weggejaagd

stukske? welk stukske?

Soms ben ik een een kip. Want zo’n stukske, dat is niet meer dan een ei. En eens dat ei gelegd, mag het voor mijn part haar eigen leven gaan leiden. Of in een omelet eindigen. Ik heb het gelegd, ik ben ervan af, ge kunt ermee doen wat ge wilt. Hoogst waarschijnlijk had ik er een bedoeling mee, en mogelijks –met niet geringe zekerheid– was die bedoeling anders dan de interpretatie die iemand anders er achteraf inlegt.

Mensen die mij daags nadien over zo’n schrijfsel aanspreken, kijk ik meestal aan met verwarde blik. “Waarover heeft die mens het in godsnaam”, en op dat exacte moment is die gedachte trouwens echt en gemeend.

Moment. De man met Tourette fietst net weer voorbij. “Godvernondedju. Woo! Woo! Tok! Tok! Godver!”, fietst hij de straat door, zonder zich tot iemand te richten. Hij heeft meestal een donkerblauwe skifrak aan, en ik beeld mij in dat het schuim op zijn lippen staat –een totaal foute voorstelling van mijnentwege. Ik vraag mij af wíe hij is.

Op dat stukje van gisteren ging ik niet meer terug komen. Ware het niet dat ik eddie graag een hart onder de riem wil steken. Als ik u meteen gerust kan stellen, eddie, ik heb nog over niemand enige banbliksems uitgesproken. Ge zijt hier allemaal welkom, op mijn weblog. Maar vergeet dat wel niet, dat het mijn weblog is.

Bovendien moet ge zo bescheiden niet doen. Ge zat er recht op, met uw analyse. Elitair, hoogdravend en agressief., zo schreeft ge, en laat nu net dat één van de interpretaties zijn die ik in mijn stukje wou steken. Het is niet omdat dit blog –en vanaf nu gaat het niet meer over u, eddie, maar eventueel wel, indien u mij de arm omdraait om een aanspreking, de gerda’s van deze wereld– het is niet omdat dit blog aan de Site van het Jaar wedstrijd meedoet, dat dit feit aan jan en alleman een vrijgeleide betekent om hun pijlen op mij te richten.

Vanzelfsprekend denk ik er niet aan iemand tegen te houden zijn(*) impressies over mij –en bij uitbreiding mijn weblog– neer te pennen. Maar als ge de grote jan wilt uithangen, moet ge daarna niet komen bleiten als ik u lik op stuk geef. Want vergeet niet, dit is een persoonlijk weblog (zie ook de categorie waarin ik ben genomineerd), een egodocument. En ik heb aan niemand rekenschap over mijzelf af te leggen.

Een aantal dagen zit ik nu al met het nummer 294 in mijn hoofd. Zopas herinnerde ik mij waarom. “The pure present is an ungraspable advance of the past devouring the future. In truth, all sensation is already memory.Henri Bergson, geciteerd in Kafka on the Shore (Haruki Murakami). Wat rommelig Frans in Google ingeven, levert het volgende citaat op:

Votre perception, si instantanée soit-elle, consiste donc en une incalculable multitude d’éléments remémorés, et, à vrai dire, toute perception est déjà mémoire. Nous ne percevons, practiquement, que le passé, le présent pur étant l’insaisissable progrès du passé rongeant l’avenir.

Schoon hé. Wel, zo denk ik dus over mijn stukskes.

Dank u, eddie, voor uw reactie. Ik hoop dat er nog mogen volgen. (En in deze laatste twee zinnen mag u zich allemaal aangesproken voelen.)

(*) ‘zijn’ wordt bij mij steeds in historisch-generische betekenis gebruikt. U zoekt hier vergeefs naar PC-heid.