“Waar zijn de slaappillen?”, klinkt het met een klein stemmetje, maar net zo dramatisch als ge u voorstelt.
Even voordien had ik zacht gestommel boven mijn hoofd gehoord, gevolgd door muizenvoetjes op de trap.
“Henri, blijf daar niet dremmelen op de gang, komt toch gewoon binnen”, verzuchtte ik toen hij na dik twee minuten nog steeds met de deurklink in zijn hand stond, maar ze niet naar beneden durfde te duwen om zichzelf binnen te laten.
Slaappillen dus. Waarom wil in godsnaam hij slaappillen, flitste het door mijn hoofd. Het is toch een paar jaar te vroeg voor puberale dramatiek?
“Jongen, ik denk niet dat ik in gans mijn leven al één slaappil heb genomen,” probeerde ik, “dus waarom zoudt gij in ’s hemelsnaam één of meerdere slaappillen willen?”
“Ik kan niet slapen, papa”, piepte hij.
Zijn hoofd zit vol. Vol school, vol Lego, vol verjaardag, en vol zwemangst. Schaapjes tellen lukt niet (“ik heb het geprobeerd, maar er zitten geen schapen in mijn kamer”); in warme melk met honing heeft hij geen zin; zijn hoofd leegmaken kan hij niet (“er zit geen kraantje in hé”).
We zullen samen les volgen, heb ik hem gezegd tijdens het gesprek dat op zijn vraag volgde. Gij voor de basis, en ik voor de crawl.
Of het geholpen heeft, dan wel of het van uitputting was, weet ik niet. Maar uiteindelijk is hij toch in slaap gevallen –tenminste hij is voor zeven uur vanochtend niet meer naar beneden gekomen.
Maar slaappillen. Jongen toch.