Oftewel: lees maar: er staat toch niet wat er staat.
.
Destijds, ik was net geen achttien, had ik mezelf voorgenomen nooit ouder te worden dan dertig. Dertig leek niet alleen de leeftijd waarop je alles al had meegemaakt wat er mee te maken viel, het was ook de leeftijd waarop de poètes maudits en andere romantici de geest hadden gegeven. Weltschmertz, and all that.
Het was een pact dat ik min of meer had gemaakt in de geest van Mallermé, Apollinaire, en Byron –maar vooral niet Goethe: de snoeper had meer dan één stroming doorzwommen.
Mijn bloedsbroeder destijds was FréVP [freeveepee], met een evenredige interesse voor fotografie, en –meer bepalender– poëzie. Niet zomaar poëzie in dat we dweepten met voornoemde en niet voornoemde romantici, maar neen, destijds schreven we zelf gedichten van hoogwaardig allooi, en in de middelbare school –Sint-Barbara no less— stonden we bekend en hadden we een navenant imago hoog te houden.
Zo herinner ik me nog dat we in de retorica of was het de poetica (wellicht wel, want dat heb ik twee keer mogen meemaken) met enkele klasgenootjes een performance mochten brengen. Dat heette dan wel niet zo, want in diezelfde periode had ik de overmoed gehad een dichtbundel van de onbekende Tom Lanoye als voorbeeld van hedendaagse poëzie aan de klas voor te stellen. Een soort show and tell.
Niet alleen waren mijn klasgenoten zo verbouwereerd over mijn durf, de leraar Nederlands was zo onzeker over zijn eigen kunnen dat hij me vroeg tegen de volgende les eens echte hedendaagse poëzie ‘naar voren te brengen’. En als het dan toch recent moet zijn, waarom dan geen Herman de Coninck.
Maar goed, de performance. Die was opgesplitst in twee delen: toneel en poëzie. Zei iemand Shakespeare? Niet in mijn groepje. Hendrik Ibsen en Piet Paaltjens ja. En niet Peer Gynt, maar als Osvald uit Spoken wist ik mijn vertolking met niet minder brio neer te zetten dan dat ik mijn champagneglas met een dergelijke bravoure op de tafel neerpootte dat de steel afbrak. Eerst tot grote hilariteit, maar toen ik met veel moeite mijn serieux wist te bedwingen, tot ijselijke stilte en zelfs angst van mijn klasgenoten.
Ook bij Paaltjens werd de dramatiek (pathetiek) niet vermeden. Ria (uit Snikken en Grimlachjes) had nog enige amusementswaarde, maar toen ik mij vervolgens –ongewild tot bloedens toe– begon te scheren (met warm water, zorgvuldig meegbracht in een thermoskan) daalde alweer een surrealistisch ijselijke sfeer over mijn publiek neer.
Helaas was de leraar die het geheel moest beoordelen dezelfde leraar die Lanoye nogal schimpend had onthaald, waardoor ik voor dat gedeelte –erger nog: waardoor mijn medeleerlingen voor dat gedeelte– slechts met hakken over de sloot waren geslaagd. Totaal ondergewaardeerd en miskend. Vanzelfsprekend. Zoals het een echte romanticus betaamt.
Maar goed, ik ben hier dus on borrowed time (30+ voor wie enige uitleg behoeft). Hoe het met FréVP gaat, weet ik niet. Het laatste wat ik van hem heb gehoord, was dat hij taxichauffeur was, in het Gentse. Maar die informatie dateert alweer van zo’n tien jaar geleden.
En jawel, dit verhaal heeft een vervolg, maar dat vertel ik nog wel eens bij de volgende fles champagne. Want eigenlijk had ik iets heel anders te vertellen.