dusver (bis)

(om verder te gaan)

Henri en de verse pasta (iii)Item 2: zelfgemaakte spaghetti. Hij heeft de pasta (bijna) helemaal zelf gemaakt. De bloem afgemeten, de eieren erbij, nog wat bloem erbij omdat het te vochtig was, en laten rusten. Na een half uurtje hebben we dan het deeg uitgerold, maar dat vergde nog net iets meer kracht dan waarover hij beschikte. Dus heb ik daar maar even een handje toegestoken.

Hij heeft de pastastroken evenwel zelf door de pastamachine gehaald om de tagliatelle te verkrijgen, alle voorbereidingen voor de saus gemaakt (met lamsgehakt, niet meteen mijn favoriet, maar goed), en dan met veel smaak een groot bord naar binnen gesmikkeld.

Geen tijd voor dessert, want we hadden een lijstje af te werken (zijn keuze, overigens). (En dat dessert kwam er later wel bij –zie verder.)

Henri en de verse pasta (i)

Item 1 (revisited): de metronoom. Blazers en Blazers is een winkel om in uw hart te sluiten. Een vriendelijke jongeman (want jonger dan ikzelf, dacht ik) helpt ons met plezier verder. Hoewel hij doorheeft dat mijn technische kennis van muziek eerder beperkt is, zucht hij niet, betuttelt hij niet, en probeert hij mij niet het duurste op te solferen. Wel integendeel. Hij leidt ons door een kleine collectie metronomen, van mechanische tic-tac tot elektronisch gebliep. Geeft gericht advies, suggereert maar dwingt niet, en klinkt instemmend bij onze keuze, een digitale Wittner (MT40). Ja! Ja, ik weet het. Het heeft de charme niet van zo’n houten mechanische metronoom waar ikzelf ook zeer voor gewonnen ben, maar praktisch gezien was dit de beste oplossing (ook de maat kan ingesteld worden, waarbij het begin van elke maatcyclus een ander biepje heeft).

Op de vraag wat het probleem kan zijn met het vastzittend ventiel volgt de wedervraag: “Bent u er al mee in bad geweest?” Dat bleek –tot ons beider verbazing– geen grap te zijn. “Gewoon het ventiel eruit halen, onderaan ook losschroeven, een badje geven, en met een oude tandenborstel of zo goed reinigen.” Nog gauw een kleine flacon ventielolie gekocht, en morgen kunnen we experimenteren.

Item 3: een bezoekje aan de chocoladebar. We hadden blijkbaar het drukste moment uitgekozen, maar de bediening was vlot en vriendelijk. Hoewel de bruisende studenten mij reeds opzij hadden geschoven, was de ‘barman’ mij allesbehalve uit het oog verloren. “Nu is het aan meneer, geloof ik,” zei hij met een knipoog. Een donkere-chocolademilkshake voor Henri, en een ijskoffie voor mijzelf, en die werden een kwartiertje later aangevuld met een chocolademousse en een cola light (u mag raden hoe die verdeeld werden). Heel druk, maar de studenten bleken toch beleefd, want een juffrouw die Henri de loef wou afsteken bij het vinden van een plaats, werd gauw op de vingers getikt. Geslaagde ervaring dus, al zijn de caloriebommen die men daar serveert niet meteen mijn ding.

Item 4: de wandeling naar huis bracht ons eerst naar het Sint-Pietersplein, dan binnen in de nieuwe gebouwen van de Economie (waarvoor Henri’s crèche is moeten wijken), in de Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieterskerk (“maar hoe hoog is die kerk nu, papa?”), en vervolgens naar de Bilbo (Betty Boop is gesloten voor verbouwingen). Die laatste stop was (surprise!) voor mij, zodat ik eindelijk de platen kon kopen die de very hip kids mij nu al geruime tijd aanraden. Laatste stop was –nee, niet Opatuur— het Citadelpark, waar het zonnenbloemveld nog steeds niets meer is dan een drassige hoop onkruid, maar waar we wel al te vaak op gevulde en soms ongeknoopte latex stootten. Al lieten we dat ons plezier niet vergallen.

Ik heb zo het gevoel dat hij er best van genoten heeft. En ik ook.

dusver

Er zijn wat (kleine) hindernissen bij het dagje vader-zoon. Het is goed begonnen, dat wel. Om acht uur stond hij —zoals voorzien— aan mijn oververmoeide mouw te trekken. Het begint toch een beetje in de kleren te zitten, die korte nachten. Gisteren nochtans tips genoeg gekregen (dichtvallende oogleden en dergelijke –net geen knikkebollen), maar ja, toegeven staat weer niet in mijn woordenboek.

Een rustig ontbijt dus (mag ik u de corn flakes bio van de Delhaize aanraden), en we begonnen aan ons lijstje.

Item 1: een metronoom. Op de Martelaarslaan (vlakbij dus) is de winkel Blazers en Blazers. Wandelafstand, schitterend weer, en de zoon had er schik in. In minder dan geen tijd stonden we voor de winkel, waar we meteen ook advies gingen vragen over een ventiel van Henri’s trompet, dat steeds blijft haperen. Helaas. De winkel is enkel open in de namiddag, dus mochten we –na kort overleg– terug naar huis.

Item 2: zelfgemaakte spaghetti. En daar gaan we nu meteen aan beginnen. We houden u op de hoogte.

weekends

Dat zijn eigenlijk voor een deel wel de weekends zoals ze horen te zijn: leeg en lui.

Vooreerst was er het Feest: uitermate geslaagd, en deze keer reed de tram reeds. Dus heb ik er gisteren meteen van geprofiteerd om een (klein) beetje uit te slapen:

“Papa, ’t is tijd om op te staan jong, binnen tien minuutjes zijn ze hier.”

We hadden om 17u ’s avonds afgesproken met onze goede vrienden E. & M. (& dochtertje M.), voor een etentje bij ons.

“Sorry, jongen, ’t was een beetje laat, gisteren.”

“Ja, mama heeft het mij verteld. Zeven uur! En dan zegt ge tegen mij dat ik niet te laat mag gaan slapen.”

Henri was de ganse dag met Tessa op stap geweest, en ik zou dan wel zien wat ze terug meebrachten voor ’s avonds. Een witloofquiche van Françoise bijvoorbeeld, en een poulet jaune van bij Swaenepoel. Had ik het geweten, ik was toch iets vroeger opgestaan, en dat had ik het beestje in mijn doufeu klaargemaakt ipv in de oven. Soit, ik heb het maar uitgehouden tot 23u, en dan ben ik gaan slapen –maar niet alvorens nog een stukje van de heerlijke ricotta-chocoladetaart (door E. klaargemaakt) te hebben geproefd.

En dan kijk, nu is het zondag.

zooo ver

“En hoe ver dan wel”, vraagt hij terwijl hij duim en wijsvinger op verschillende afstanden van elkaar probeert. “Zo? Of zo?”

Ik kijk hem aan, en zeg rustig: “Goed. Dan moogt ge nu uw tanden gaan poetsen en meteen uw bed in.”

Henri was de ganse dag al redelijk lastig. Wij allemaal overigens, want we zijn allemaal ziek, uitgeput, en leven daardoor een beetje op het scherp van de snee. Bovendien is de jongen zijn haar pas geknipt vanochtend, en noch ikzelf, noch Tessa zijn er eigenlijk tevreden over. Eigenaardig genoeg vond hij het wel OK, al wordt hijzelf natuurlijk minder met zijn kapsel geconfronteerd. Jommekeskop is een goede omschrijving; of Jeanne d’Arc; net geen Mireille Matthieu in de jaren 60-70, want daarvoor is er teveel weggeknipt.

Maar goed, de spanning zat erin. Niet willen luisteren als ik zeg dat hij die stalen marbels niet op de plancher mag laten vallen. Tegendraads met extra lawaai en traagheid mijn verzoek opvolgend als ik zeg dat hij ze dan nu maar meteen moet opruimen. En “neen, ik wil geen soep” roepen, als we zeggen dat het tijd is om te avondeten.

“Henri, als ge zo nog lang doorgaat jongen, dan gaat het niet lukken hé. Ge zijt nog zo ver van mij boos te krijgen.”

De tranen bollen hem over de wangen als hij naar de trapgang gaat. Ik hoor de deur open en dichtgaan, en ik zie dat hij het licht aansteekt. Maar ik hoor hem verder niet de trap opgaan. Wel hoor ik hem schreien. Ik wacht nog even, maar als ik merk dat hij geen aanstalten maakt om alsnog uit eigen beweging de trap op te gaan om zijn tanden te poetsen, ga ik zelf ook naar de gang.

“Henri,” vraag ik nog steeds kalm, “had ik niet gezegd dat ge uw tanden moest gaan poetsen?”

Hij begint te krijsen gelijk een varken dat wordt gekeeld, en vlucht de trap op. Ik zucht, zie hem –zachter nu, maar nog steeds krijsend– de badkamer binnengaan, en hoor hem zijn tanden poetsen. Als ik terug aan tafel zit, hoor ik hem uit de badkamer komen, naar beneden gaan, en hij klopt beleefd op de deur.

“Papa,” zegt hij als ik de deur voor hem open, “mag ik mij verontschuldigen?”

Ik slik. Van het krijstafereel van zoëven is niks meer te merken. Voor mij staat een beleefde jongeman. Ik twijfel lang en hard, en hij is er zich duidelijk van bewust dat hij maar beter wacht op een antwoord. Maar ik kan nu niet toegeven. Hij is gestraft, en als ik nu zeg dat hij zomaar terug kan komen, dan leert hij niks bij. Dus maak ik van mijn hart een steen en schrei inwendig.

“Sorry jongen.” Hoe ik het over mijn lippen krijg weet ik niet. “Ik aanvaard je excuses, maar je moet wel nog steeds naar bed.”

Hij kijkt me aan, eerst vol ongeloof, maar dan berustend. Hij geeft Tessa nog een knuffel, en ik ga met hem mee tot zijn slaapkamer. “En morgen beginnen we gewoon opnieuw”, fluister ik hem toe, en ik snik zachtjes mee met zijn ‘ja, papa’.

alles voor het publiek

Speciaal voor Brutin gaat deze post niet alleen over Henri, maar meteen ook over ziekte. En op miraculeuze wijze zal ik erin slagen niks over fototoestellen te schrijven. (Ah, te laat zeker?)

Henri is ziek. Meer nog, hoewel hij zieker is dan ikzelf, vermoed ik zelfs –hypochonder zijnde– dat hij een of ander vies beest (is een virus ook een beest?) van mij heeft opgelopen. Hoofdpijn, snotteren, “ik voel mij slappekes”, en net niet van de trap stuiken bij zijn ochtendlijk naar beneden komen (zo werd mij verteld). Qua drama kan het tellen.

Tragisch worden de zaken dan als ge net in Brussel zijt toegekomen, en blij verheugd de GSM beantwoordt, in de veronderstelling dat de madam haar buis van eustachius door uw zoetgevooisd stemgeluid nog eens wil laten beroeren. “Hij is ziek” klinkt dan op twee vlakken redelijk ontgoochelend. Op drie zelfs, als u plots te binnen valt dat ze toch niet voor uw fiepstem belt. (De andere twee, voor de mensen zonder kinderen zijn: (1) omdat hij ziek is en (2) omdat ge niet bij hem zijt terwijl hij ziek is.)

“Ze hebben gebeld van ’t school. ’t Is te zeggen hij heeft zelf gevraagd of ze niet wouden bellen, en nu zit hij daar zielig te wezen. Gij kunt niet naar huis zeker?” Normaal zat ik al terug op de trein nog voor de suggestie was gemaakt, maar wegens omstandigheden die ik binnenkort nog wel eens zal uitleggen, kon ik niet weg. Dus zijn de ouders ingesprongen.

Het klonk erger dan het is, maakte ik mijzelf wijs, toen ik ’s avonds thuiskwam. Hij ziet er helemaal niet ziek uit, probeerde ik nog, toen ik enkel een rode neus vanonder het dekbed op de zetel zag piepen. Een zetel die omsingeld was door volgesnoten papieren zakdoekjes. “Bik bal bet zbraks bel obbkuizen é baba”, klonk het. Helemaal niet ziek dus. De plantrekker.

Ook +39°C mag niet meteen een hinderpaal wezen. Maar zijn ogen. Henri heeft altijd al last van zijn ogen: het is een fixatie gelijk een ander, maar of het nu haar is of de inspanning van op zijn trompet te blazen, zijn ogen bewateren alsof de duivel moet worden uitgedreven. Zijn wit zag nu evenwel grotendeels rood, de oogleden dik gezwollen. En als kers op de taart had hij rode vlekken rond zijn ooghuid, gelijk het vel van een albino dat te lang in de zon heeft gelegen. (Hier ontspoort mijn vergelijking zeker?)

In elk geval, ook ik voel mij nu behoorlijk mottig. Al raken mijn zakdoeken niet volgesnoten en blijven mijn ogen maagdelijk wit (was de rest maar even onschuldig). Het kan niet anders of de ziekte zal toeslaan op mijn meest kwetsbare moment, zoals wanneer ik nog eens naar de cinema wil, of naar een concert. Alwaar iedereen dan ver uit mijn buurt zal blijven om toch maar niet besmet te worden. En zo heeft alles toch maar weer een positieve kant.

(Als dat geen crowd pleaser was.)

houston, we have a situation

“Papa,” kwam Henri gisterenavond bij me aan de computer staan, “ik moet u nog iets vertellen. Ik ben vandaag gevallen.”

Hij tracht zijn hoofd opzij te draaien, slaakt een kreet, en draait –ipv zijn hoofd– zijn lichaam een kwartslag. Op de rechterkant van zijn hals zie ik in het duister iets wat op de afruk van een zuigkus lijkt.

“Het ziet er nog zo erg niet uit”, troost ik hem. “Ik zal eens voelen.”

Mijn vingers raken de plek nog niet half aan, of hij krimpt ineen van de pijn. En hij is niet meteen een ‘klager’ (geheel in tegenstelling tot zijn vader). Mijn madam, de dokter, is natuurlijk weer net nu op congres. Gezien mijn beperkte medische kennis besluit ik toch maar een telefonisch consult te beleggen.

“Ik keer onmiddellijk terug”, klinkt het bezorgd aan de andere kant van de lijn. “Is hij duizelig, kan hij goed op zijn benen staan, heeft hij braakneigingen?”

Na lang inpraten weet ik haar toch te overhalen daar te blijven. Ik heb geen zin om mij tweemaal zorgen te maken, om Henri én om Tessa, die dan tijdens een vriesnacht vanuit Genval met de wagen terug zou keren. We zien morgen wel. “Maar laat mij wel iets weten als er iets aan zijn toestand zou veranderen”, geeft ze uiteindelijk toe.

Vanochtend had hij nog steeds pijn (en vannacht heb ik hem een paar keer in zijn slaap ‘ai’ en ‘auw’ horen roepen), maar verergerd leek zijn toestand niet. Aan het ontbijt klaagt hij plots over hoofdpijn, en dat hij zoveel speeksel in zijn mond heeft en of hij dat niet in de pompbak mag uitspuwen. Ik vlucht naar boven, waar mijn GSM ligt op te laden.

“Dan kom ik nu naar huis”, besluit de dokter. “Ik ga er toch mijn gedachten niet kunnen bijhouden. Ik wil foto’s laten maken om een aantal dingen uit te sluiten. Als er iets gebroken is, of gekneld, of een bloedopstapeling, kan hij straks bij een verkeerde beweging verlamd raken.”

Nu word ik pas ongerust. De schoonouders worden opgetrommeld (ik moest een aantal zaken regelen deze voormiddag) om alvast met Henri naar het UZ te rijden, en daar Tessa op te wachten. Veel kan ik daar toch niet doen, dus trek ik met een klein hartje naar de Post, en naar de Bijloke, waar ik foto’s zou nemen voor Het Project.

Bij de Post is er een te lange rij, waardoor ik mijn afspraak in de Bijloke dreig te missen, dus wandel ik opnieuw naar de Bijloke (waar ik daarnet 20 minuten te vroeg was). Daar blijkt dat mijn afspraak eigenlijk morgen is, dus wandel ik opnieuw naar De Post, waar ik in een nieuwe rij wachtenden mag plaatsnemen. Ondertussen heb ik drie kwartier over en weer gelopen, onderwijl niet aflatend naar mijn madam bellend, die zich evenwel binnen in het UZ bevindt alwaar de signaalsterkte –indien dat mogelijk was– zich onder nul bevindt. Dus zit ik mijzelf op te vreten van de zenuwen –en ik ben eigenlijk een zeer kalme mens in situaties waar andere panikeren. Maar dit gaat om mijn zoon verdomme.

Een paar foto’s, pediaters, werveldeskundigen en gelijkaardige(n) verder, slaag ik er toch in mijn madam aan de lijn te krijgen. Alles is in orde, en het zou zich binnen tien (of zo) dagen als vanzelf moeten oplossen. Het is een kneuzing, doet veel pijn, maar zou verder geheel onschadelijk moeten zijn.

*zucht*

scherpe messen

Vorige week heb ik een set steakmessen teruggevonden. De set lag, geëmballeerd en wel, verstopt langs de zijkant van de koffer met ons ‘schoon bestek’. Ik had het ooit eens cadeau gekregen bij een bestelling van kantoorartikelen, in de tijd dat ik nog zelfstandig was. Het waren ‘gegarandeerd echte laguiolemessen‘, gekarteld en met plastieken heft.

Ze vervangen sindsdien onze (nog veel) oudere steakmessen, en worden gebruikt voor een heleboel snijwerkjes. Vrouw en kind moeten vanzelfsprekend van mijn goede en dure Japanse keukenmessen blijven, tot ze beiden goed beseffen dat ze zo’n messen enkel verantwoord mogen gebruiken. Want neen, er mag niet mee op een glazen of stenen of porseleinen oppervlak gesneden worden (rolt met de ogen).

Scherp zijn ze in elk geval, de ‘nieuwe’.

“Let op”, zei ik nog tegen Henri, voor ik hem zo’n mes liet vastnemen toen hij me vrijdag wilde helpen met eten maken. “Let dus op,” herhaalde ik, terwijl ik één van de tomaten nam die hij zou vierendelen voor de saus, “want ze zijn heel scherp!” En in één vloeiende beweging haalde ik de tomaat open én mijn linkerduim.

vier!

“Maar allez, het is vier uur!”, verweet Tessa mij toen ik zonet de televisie ging uitzetten in de slaapkamer. “Ik wil maar zeggen, wat is de bedoeling eigenlijk? Hoe gaat ge de rest van de week doorkomen?”

– Maar liefje toch, trachtte ik, wat doet gij nog wakker op dit onwezenlijk uur?

“Maar neen,” riposteerde zij, “ik ben van wacht, en ze bellen mij alle vijf voeten uit mijn slaap, dus ik ben mij bewust van alles wat er rond mij gebeurt. Maar gij hebt geen excuus!”

En dan weet ik eigenlijk niks te zeggen dan ‘ik zie u graag’, en als ik in een slechte bui zou zijn geweest –wat niet het geval was– had ik daaraan kunnen toevoegen dat ik tenminste om 17u thuis ben. Maar ik ben zo trots op mijn madam, met haar carrière die haar in 16 jaar –financieel– amper heeft gebracht waar ik mij al ettelijke jaren zonder credentials bevind. Maar waar zij des te meer Vergnügen uit put. Ach, niets stemt mij vreugdevoller dan wie zij is. (Behalve Henri dan.)

lezen

Henri leest graag. Dat heeft hij van zijn vader, die alles wat hij in zijn handen krijgt, doorneemt. (Ge hoeft niet tegen te pruttelen, liefste.) Dat kan gaan van de gazet tot het nonsensikale boekje van BMW dat er vanochtend bij zat. Als het kan gelezen worden, dan wordt het ook gelezen, verdomme. Iemand heeft die letters neergepoot, en dan kunnen we er op zijn minst ook aandacht aan besteden.

Er is natuurlijk ook meer dan letters alleen, en wat papa niet kan, dat zou ik de zoon graag wel zien doen. En het ergste is, hij heeft er zelf goesting in (tot zover mijn rol van tirannieke vader). Dus heb ik hem vanavond zijn partituren in zijn handen geduwd, terwijl ik het eten maakte, met de woorden: “neem en eet gij allen in plaats van die dwaze prentenboekjes zoudt ge beter iets nuttigs lezen”. Ik ben een verantwoorde ouder, ik. Educatie op de eerste plaats. (Straks ga ik het nog zelf gaan geloven ook.)

Maar hij leest dus notenbalken. do-re-mi-fa-sol-la. Al kan hij ondertussen ook (net) de si spelen op zijn trompet, een beetje haperig, maar voorlopig komt die in zijn stukjes nog niet voor. En dat ziet er gemakkelijk uit hé, zo’n trompet. Ik zal ze u eens in uw handen geven, en dan speelt ge mij maar eens een toonladder. Soit. Jingle Bells kent hij al van voor naar achter, en Oats and beans, en dus heeft hij nu Twinkle, twinkle little star meegekregen, en The slow boat (of iets in dien aard).

“Dat staat er toch niet, Henri”, bijt ik hem net iets te heftig toe.

– Ha nee hé, papa. Of eigenlijk, toch wel hé, papa. Maar ik lees het van achter naar voor. Anders wordt het te saai, als het altijd hetzelfde is.

De godverdomse wijsneus.