“Hoe doet ge dat toch,” vraagt Tessa zich af, “zo gewoon in dat Engels spreken gelijk het Nederlands is? Ik voel mij daar altijd zo onzeker over.” Ze gaat gemakshalve voorbij aan het feit dat ik mij deze eeuw beroepshalve bijna uitsluitend in het Engels heb uitgedrukt (goed voor minstens 75% van mijn wakkere bestaan), dat ik Germaanse heb gestudeerd met als één van mijn hoofdrichtingen Engels, en dat ik waarschijnlijk nog steeds meer Engelse dan Nederlandstalige boeken lees. Niet dat zulks een garantie is voor enige proficiency, maar toch.
“Euh, en uw Engels is niet goed, want…”, daag ik haar uit.
Tessa spreekt deftig Engels, enfin, Amerikaans, want haar tongval past mooi in de contreien waarin wij momenteel vertoeven. “Gij spreekt geen Engels, maar Amerikaans”, zo plaag ik haar dus wel eens. Amerikaans verhoudt zich tegenover Engels zoals Noordnederlands tegenover Vlaams stel ik dan, maar ik kan mij van enige vooringenomenheid niet ontdoen, vermoed ik.
“Mja, nu ge het zegt, ze hebben mij al gezegd dat mijn accent echt niet opvalt”, geeft ze schoorvoetend toe. En na een korte pauze: “wat van u niet kan gezegd worden.”
Grmbl. “Mijn uitspraak is misschien wat aan de Britse kant,” begin ik mijn verdediging, net wanneer Kate Nash Mariella in een parmantig cockney beïndigt:
Yeah I’m never ever ever ever ever ever
Ever ever ever ever ever ever ever
Yeah I’m never ever ever ever ever ever
Ever ever ever ever ever ever ever
Yeah I’m never ever ever ever ever ever
Ever ever ever ever ever ever ever
Gonna unglue my lips from being together
“Daar zie,” proest Tessa het uit, “met zo een beetje van dat geaffecteerd Engels, zo spreekt gij.” Waardoor de snotneus (Henri, niet Tessa) nu natuurlijk al de ganse avond never ever ever ever ever ever ever in allerlei mogelijke variaties loopt te zingen.
Puh, ik houd van dat Brits Engels. Inclusief intrusive R, BBC/Queen’s English/RP en what have you. En de snotneus vliegt in zijn bed. Dat zal hem leren.