Ik heb getwijfeld. “Kwantiteit boven kwaliteit.” “Meetellen in het leven.” “Beau et con à la fois.” “Als ze maar een diploma heeft.”
Vroeger gaf men geen tien (op tien welteverstaan). In het onderwijs, dat men toen nog gewoon omschreef als “op school”, ging men ervan uit dat tien gelijk stond aan perfectie, en perfectie bestaat niet, zo wist men toen reeds. Meer nog, wij hadden bijvoorbeeld een juffrouw aardrijkskunde in het middelbaar, waarbij zes een dermate hoog cijfer was, dat wie meer had eigenlijk al in een geologische loopbaan als lotsbestemming zat verankerd. De meesten in de klas haalden vier-en-een-half of, als ze heel, heel, heel erg hun best hadden gedaan (zoals ik, heel, heel, heel zelden) een vijf, en de juffrouw beschouwde het verschil tussen vier-en-een-half en vijf als bijna onoverbrugbaar groot.
Of neem nu Tessa, die aan de universiteit afgestudeerd is met de grootste onderscheiding, en diezelfde graad op het middelbaar werd afgehouden, omdat zulks het prestige van de school (Sint-Bavo) naar beneden zou halen. Op de universiteit diende men immers minstens dezelfde graad te behouden als die waarmee men het middelbaar verliet, en zo’n grote onderscheiding zou niemand kunnen volhouden, redeneerde men.
Tegenwoordig heeft men een mond vol “onderwijs voor iedereen”. (Op dit punt gekomen zou ik de discussie kunnen verschuiven naar een politieke, en de schuld steken op de socialisten, maar laat ons niet vingerwijzen.) Het probleem, als ik het ietwat breedsprakerig mag stellen, zit hem in de interpretatie. Onderwijs moet toegankelijk zijn voor iedereen. Dat wil zoveel zeggen –als ik mag vereenvoudigen– dat er geen financiële belemmering mag staan tussen de student en het onderwijs. Helaas is deze verworvenheid, waartegen geen helder denkend wezen iets kan inbrengen, in deze rechtenmaatschappij vergleden van recht op onderwijs naar recht op diploma. Terwijl zich tussen beide proposities een even (bijna) onoverbrugbare kloof bevindt als die waarover onze juffrouw aardrijkskunde het vroeger had.
Recht op een diploma dus, want zo’n diploma, daar is men van overtuigd, betekent werkzekerheid. Een grond van waarheid zit daarin, toch wanneer men zich in de jaren 60 en 70 bevindt en gediplomeerden schaarser zijn dan het werkaanbod. Nood aan werkzekerheid is vanzelfsprekend geen onbegrijpelijke reflex. Alleen biedt een diploma, dat tegenwoordig minder waarde heeft dan een diploma van het middelbaar onderwijs in de jaren 60, geen enkele garantie meer. In de jaren 90 had men het reeds over de noodzaak van een (duur) postgraduaat (of twee) voor de populaire economische richtingen, waarschijnlijk is de situatie er niet op verbeterd.
Laat ons dus alstublieft een onderscheid maken tussen financiële en de intellectuele eisen die worden gesteld aan toegang tot hoger onderwijs. (De begrippen ‘financieel’ en ‘intellectueel’ worden hier gebruikt als enge omschrijving van een veel breder gegeven, zo had u al door.) Al mag dat niet luidop gezegd worden, van die intellectuele eisen. (Verstandig zijn is tegenwoordig een ziekte, net zoals homofilie. Maar geen nood, in beide gevallen kan een lobotomie aan het euvel verhelpen.)
Meer studenten aan de universiteit? Fantastisch, zolang men het niveau maar niet verlaagt naar de grootste gemene deler (om er toch maar voor te zorgen dat iedereen het door de maatschappij vereiste diploma behaalt). Men vergeet blijkbaar dat het doel van de universiteit niet het garanderen van werkzekerheid is, maar wel te zorgen voor de ontwikkeling van de intellectuele mogelijkheden. Maar plots (u gelooft toch niet echt dat zulks een recente ontwikkeling is) maakte de universiteit deel uit van de economie, de consumptiemaatschappij, de marketing. Meer studenten stond gelijk aan meer geld, meer mogelijkheden, meer macht. Economie, van de onderwijzende taak tot de onderzoekende taak overigens: publish or perish, waarbij de inhoud van het onderzoek ondergeschikt is aan het aantal publicaties. Ik herken dat allemaal wel, de drijfveren en de mechanismen; de ambities en de jaloezie; de vereisten van een consumptiemaatschappij. Maar ik heb het nog nooit begrepen. (Misschien had ik het stukje toch beter beau et con à la fois genoemd.)
Ach, ik ratel, ik weet het. Maar het is dan ook een gigantisch (breed) probleem. Het omhelst meer dan onderwijs; meer dan nivellering, maatschappelijk nut en levensdoel(stelling)en. Het vraagt een gedegen opvoeding en vooral ontvoogding. Het volk moet opgeleid worden, maar algehele nivellering is niet de weg naar Verlichting.