Meet je buikomtrek

Wat doet een mens zonder gazet? Juist, hij gaat online soelaas halen. Meet je buikomtrek, zo vinden we bij De Morgen.

De buikomtrek is een alarmsignaal voor onze gezondheid. Vrouwen met een buikomtrek gelijk aan of meer dan 80 cm en mannen met een omtrek gelijk aan of meer dan 94 cm lopen een verhoogd risico.

Te weinig Belgen zijn zich daarvan bewust, en daarom is dinsdag de campagne mijnbuikomtrek.be gelanceerd.

Een instructiefilmpje later gaan we aan de slag met een lintmeter een stukje touw en een meetlat.

De versie op de site:

Vandaag gaan we leren om de buikomtrek te meten. De buikomtrekmeeting is een gemakkelijke meting die thuis kan gebeuren en waarvoor u geen arts nodig hebt. Om de meting uit te voeren gaan we eerst de onderste rib gaan zoeken. We zoeken de plaats van de onderste rib en we glijden met onze vinger langzaam naar voor tot op de hoogte van ongeveer twee centimeter boven de navel. En dat is de plaats waarop dat de meting zal gebeuren. Vervolgens nemen we dus de lintmeter en we plaatsen hem exact op de vooraf bepaalde plek. We leggen de meter aan mooi parallel evenwijdig met de grond en we gaan in een comfortabele positie staan en we gaan volledig uitademen. De meting gebeurt op het einde van een volledige uitademing. Vervolgens gaan we kijken en dan kunnen we het resultaat aflezen. Het resultaat bedraagt hier 90 centimeter. We kunnen besluiten dat het meten van de buikomtrek een zeer gemakkelijke meting is en die men thuis zelf kan uitvoeren. De maximum toegelaten waarde voor een vrouw is 80 centimeter en voor een man 94 centimeter. Indien de buikomtrek groter is dan deze waarden is het zeer belangrijk om een arts te consulteren.

Mijn kortere –waarschijnlijk minder wetenschappelijk onderbouwde– versie:

Leg de lintmeter horizontaal aan op ongeveer twee centimeter boven de navel. Adem uit, en lees af. Als de waarde meer is dan 80 (vrouw) of 94 (man) centimeter dan hebt u een gezondheidsrisico.

79 cm, volgens mijn meetlat: tijd voor wat buikspieroefeningen. En bij u?

(Wie trouwens eens fun wil hebben met al die maten, moet maar gaan spelen met het virtual model van H&M.)

(ignore) (ii)

’t Is toch een serieuze opstoot, deze keer. In de scharnieren van het kaaksbeen, onder de tong, aan de zijkanten van de lippen, op het verhemelte: ze eisen zich weer overal territorium toe. (En neen, vermoeidheid heeft daar niks mee te maken, maar seizoenswissels wel.)

Pijnstillers helpen niet, enkel eten helpt, en dan vaak nog alleen tijdens het eten zelf. Lauwe soep (zonder brokjes), of ijsjes, of iets coherents waarop valt te kauwen (ttz dat niet afbrokkelt, zoals brood) is nog het beste. Maar ik kan moeilijk constant zitten eten (ik zou plots wel aan veel punten geraken).

Zeer vervelend, vooral tijdens meetings waarin voornamelijk ík dan nog het woord moet voeren. (De meeting van gisterenavond werd overigens –zoals verwacht– uitgesteld. Een goede zaak, gezien de helft van de deelnemers door griep waren geveld.)

Met Henri gaat het ondertussen beter. Ttz we weten nu wat er aan de hand is, want de schoonouders zijn even voor de middag met hem naar ’t spoed getrokken. Ja, dank u, het was ook voor mij een aangename verrassing. Nog steeds 39+ (zelfs met koortswerende middelen), en hij vroeg er zelf achter, om door een dokter te worden gezien. Gezien we geen huisarts hebben (tsja, dat zou nogal dwaas zijn met een madam die zelf dokter is), en na eerst een aantal andere opties hebben geprobeerd, bleek –tot onze collectieve geambeteerdheid– spoed de enige mogelijkheid. Enfin, het is een zware angine met zware koorts.

Vanavond doen we van fotografie, eerst tijdens een interview, en nadien tijdens een concert. En vandeweekend doen we niks (behalve foto’s afhalen, en naar Jef Neve gaan luisteren), wegens dringende recuperatienood. Neenee, niks. U hoeft niet aan te dringen. Echt niet. Serieus. Toe, niet doen.

(ignore)

’t Is een slechte dag vandaag. Ik had het al gelezen in de bewegingspatronen van de mensen die ik tegengekomen ben (don’t ask), en het wordt steeds meer bewaarheid.

Strike one: Henri is ziek. 39° koorts werd mij verteld (via-via, want hij was bij de schoonouders omdat wij gisteren bij Wim Helsen zaten –meer daarover later), en volgens de laatste berichten is hij zelfs de ziel uit het lijf aan het kotsen.

Strike two: gelijk een modale puber ben ik vanochtend opgestaan met twee rode acnéheuveltjes op mijn linkerwang. Rap gelijk ne zot (van puber naar zot, de stap is niet zo groot) zalf op gesmeerd, vingers gekruist en op hout afgeklopt.

Strike three: wegens ziekte alom komt de geplande vergadering van vanavond steeds meer in ’t gedrang.

Strike four: de aften zijn niet weg. Integendeel ze zetten verder door. En dat doet zeer, maakt mij kregelig en neerslachtig, en al die dingen waarmee ik u rond uw oren sla als ik weer eens een aanval heb.

Zal ik u iets zeggen?

(Dat was een retorische vraag, dankuwel.)

Het is gewoon het k-tseizoen dat alles naar de verdoemenis helpt.

die rokers toch

Onlangs nog, zat iemand mij weer in het gezicht te wrijven dat rokers ook rechten hebben. En terwijl ik de laatste ben om dat te ontkennen, vergeten mensen die geestdriftig op hun rechten wijzen maar al te vaak dat ze ook plichten hebben.

Het verbod om te roken op de trein, in stationsgebouwen en op perrons is sinds 1 januari 2004 van kracht, lees ik in een persbericht op de site van DM: 556 mensen beboet voor roken op de trein in 2005. Maar laat ik het vooral niet hebben over de mensen die in de titel van dat bericht werden betrapt. (Vergeet evenwel niet, het gaat enkel om degenen die het forfaitair boetebedrag van 12,50 euro niet onmiddellijk in de trein betaalden […] Er worden over het algemeen veel aanmaningen en waarschuwingen gegeven.) Rotte appels vindt men echter overal.

Wat mij stoort is het consequent én ongestraft aan de laars lappen van dat verbod. Enkel de centrale hal van het station ontsnapt nog aan de roker. In de gangen van en naar de perrons wordt al gauw een sigaret opgestoken, en op het perron zelf is het hek helemaal van de dam.

“Och,” reageerde diezelfde roker, en vele gelijksoortigen met hem, “het peroon bevindt zich toch in de buitenlucht? Hoe kunt ge daar nu last van hebben?”

Die laatste vraag typeert de roker ten voeten uit. Een geheel retorische vraag overigens, want de roker verwacht enkel een bevestiging van zijn veronderstelling. Evenwel: mijn (nuchtere) maag stelt de rook van de man naast mij op het drukke perron ’s ochtends, niet meteen op prijs. Mijn longen overigens ook niet. “Ga dan elders staan, het perron is groot genoeg,” was de volgende reactie, en daarmee straft de roker opnieuw en onterecht de niet-roker.

Geheel onterecht, want de wet verbiedt hem expliciet te roken op het perron. Net zoals de wet verbiedt door het rode licht te rijden. Maar ach, “die vergelijking gaat toch niet op,” veerde de roker verontwaardigd recht. En daar hield de discussie dan ook op.

Want plots was ik ‘intolerant’ en ‘onredelijk’ en ‘egoïstisch’; ‘of ik soms nooit iets verkeerd deed?’ (alweer een retorische vraag). Dus u doet maar gewoon verder, beste roker, en dan jammert u maar weer als er een nóg strengere wet komt omdat u de vorige opnieuw tot de limieten strekte. Het wordt er alleen maar beter op voor de niet-rokers.

kl-teziek

Self-fulfilling prophecy, heet dat dan. Eergisteren pas had ik dit geschreven: Het kan niet anders of de ziekte zal toeslaan op mijn meest kwetsbare moment, zoals wanneer ik nog eens naar de cinema wil, of naar een concert. En kijk, gisterenavond was ik al in dermate belabberde staat, dat ik het zelfs niet aankon om naar Die Walküre te gaan kijken. Iets waar ik ten andere een gans jaar naar had uitgekeken. Ik vind Wagner zeer goed, ik. En ik ben geen fan van transposities van oude toestanden naar hedendaagse omgevingen. Maar vorig jaar was ik zo in de wolken over Das Rheingold, dat ik verschrikkelijk benieuwd was naar wat men met het vervolg had aangevangen. Helaas.

Ziek dus. Godverdomme.

alles voor het publiek

Speciaal voor Brutin gaat deze post niet alleen over Henri, maar meteen ook over ziekte. En op miraculeuze wijze zal ik erin slagen niks over fototoestellen te schrijven. (Ah, te laat zeker?)

Henri is ziek. Meer nog, hoewel hij zieker is dan ikzelf, vermoed ik zelfs –hypochonder zijnde– dat hij een of ander vies beest (is een virus ook een beest?) van mij heeft opgelopen. Hoofdpijn, snotteren, “ik voel mij slappekes”, en net niet van de trap stuiken bij zijn ochtendlijk naar beneden komen (zo werd mij verteld). Qua drama kan het tellen.

Tragisch worden de zaken dan als ge net in Brussel zijt toegekomen, en blij verheugd de GSM beantwoordt, in de veronderstelling dat de madam haar buis van eustachius door uw zoetgevooisd stemgeluid nog eens wil laten beroeren. “Hij is ziek” klinkt dan op twee vlakken redelijk ontgoochelend. Op drie zelfs, als u plots te binnen valt dat ze toch niet voor uw fiepstem belt. (De andere twee, voor de mensen zonder kinderen zijn: (1) omdat hij ziek is en (2) omdat ge niet bij hem zijt terwijl hij ziek is.)

“Ze hebben gebeld van ’t school. ’t Is te zeggen hij heeft zelf gevraagd of ze niet wouden bellen, en nu zit hij daar zielig te wezen. Gij kunt niet naar huis zeker?” Normaal zat ik al terug op de trein nog voor de suggestie was gemaakt, maar wegens omstandigheden die ik binnenkort nog wel eens zal uitleggen, kon ik niet weg. Dus zijn de ouders ingesprongen.

Het klonk erger dan het is, maakte ik mijzelf wijs, toen ik ’s avonds thuiskwam. Hij ziet er helemaal niet ziek uit, probeerde ik nog, toen ik enkel een rode neus vanonder het dekbed op de zetel zag piepen. Een zetel die omsingeld was door volgesnoten papieren zakdoekjes. “Bik bal bet zbraks bel obbkuizen é baba”, klonk het. Helemaal niet ziek dus. De plantrekker.

Ook +39°C mag niet meteen een hinderpaal wezen. Maar zijn ogen. Henri heeft altijd al last van zijn ogen: het is een fixatie gelijk een ander, maar of het nu haar is of de inspanning van op zijn trompet te blazen, zijn ogen bewateren alsof de duivel moet worden uitgedreven. Zijn wit zag nu evenwel grotendeels rood, de oogleden dik gezwollen. En als kers op de taart had hij rode vlekken rond zijn ooghuid, gelijk het vel van een albino dat te lang in de zon heeft gelegen. (Hier ontspoort mijn vergelijking zeker?)

In elk geval, ook ik voel mij nu behoorlijk mottig. Al raken mijn zakdoeken niet volgesnoten en blijven mijn ogen maagdelijk wit (was de rest maar even onschuldig). Het kan niet anders of de ziekte zal toeslaan op mijn meest kwetsbare moment, zoals wanneer ik nog eens naar de cinema wil, of naar een concert. Alwaar iedereen dan ver uit mijn buurt zal blijven om toch maar niet besmet te worden. En zo heeft alles toch maar weer een positieve kant.

(Als dat geen crowd pleaser was.)

houston, we have a situation

“Papa,” kwam Henri gisterenavond bij me aan de computer staan, “ik moet u nog iets vertellen. Ik ben vandaag gevallen.”

Hij tracht zijn hoofd opzij te draaien, slaakt een kreet, en draait –ipv zijn hoofd– zijn lichaam een kwartslag. Op de rechterkant van zijn hals zie ik in het duister iets wat op de afruk van een zuigkus lijkt.

“Het ziet er nog zo erg niet uit”, troost ik hem. “Ik zal eens voelen.”

Mijn vingers raken de plek nog niet half aan, of hij krimpt ineen van de pijn. En hij is niet meteen een ‘klager’ (geheel in tegenstelling tot zijn vader). Mijn madam, de dokter, is natuurlijk weer net nu op congres. Gezien mijn beperkte medische kennis besluit ik toch maar een telefonisch consult te beleggen.

“Ik keer onmiddellijk terug”, klinkt het bezorgd aan de andere kant van de lijn. “Is hij duizelig, kan hij goed op zijn benen staan, heeft hij braakneigingen?”

Na lang inpraten weet ik haar toch te overhalen daar te blijven. Ik heb geen zin om mij tweemaal zorgen te maken, om Henri én om Tessa, die dan tijdens een vriesnacht vanuit Genval met de wagen terug zou keren. We zien morgen wel. “Maar laat mij wel iets weten als er iets aan zijn toestand zou veranderen”, geeft ze uiteindelijk toe.

Vanochtend had hij nog steeds pijn (en vannacht heb ik hem een paar keer in zijn slaap ‘ai’ en ‘auw’ horen roepen), maar verergerd leek zijn toestand niet. Aan het ontbijt klaagt hij plots over hoofdpijn, en dat hij zoveel speeksel in zijn mond heeft en of hij dat niet in de pompbak mag uitspuwen. Ik vlucht naar boven, waar mijn GSM ligt op te laden.

“Dan kom ik nu naar huis”, besluit de dokter. “Ik ga er toch mijn gedachten niet kunnen bijhouden. Ik wil foto’s laten maken om een aantal dingen uit te sluiten. Als er iets gebroken is, of gekneld, of een bloedopstapeling, kan hij straks bij een verkeerde beweging verlamd raken.”

Nu word ik pas ongerust. De schoonouders worden opgetrommeld (ik moest een aantal zaken regelen deze voormiddag) om alvast met Henri naar het UZ te rijden, en daar Tessa op te wachten. Veel kan ik daar toch niet doen, dus trek ik met een klein hartje naar de Post, en naar de Bijloke, waar ik foto’s zou nemen voor Het Project.

Bij de Post is er een te lange rij, waardoor ik mijn afspraak in de Bijloke dreig te missen, dus wandel ik opnieuw naar de Bijloke (waar ik daarnet 20 minuten te vroeg was). Daar blijkt dat mijn afspraak eigenlijk morgen is, dus wandel ik opnieuw naar De Post, waar ik in een nieuwe rij wachtenden mag plaatsnemen. Ondertussen heb ik drie kwartier over en weer gelopen, onderwijl niet aflatend naar mijn madam bellend, die zich evenwel binnen in het UZ bevindt alwaar de signaalsterkte –indien dat mogelijk was– zich onder nul bevindt. Dus zit ik mijzelf op te vreten van de zenuwen –en ik ben eigenlijk een zeer kalme mens in situaties waar andere panikeren. Maar dit gaat om mijn zoon verdomme.

Een paar foto’s, pediaters, werveldeskundigen en gelijkaardige(n) verder, slaag ik er toch in mijn madam aan de lijn te krijgen. Alles is in orde, en het zou zich binnen tien (of zo) dagen als vanzelf moeten oplossen. Het is een kneuzing, doet veel pijn, maar zou verder geheel onschadelijk moeten zijn.

*zucht*

hardhorig

U kunt er tegenwoordig niet meer naast: het is niet goed gesteld met het gehoor van de jeugd. De grote schuldige is de MP3-speler, of liever, de eigenaar die dopjes steeds dieper de oren induwt en het volume steeds luider aanhoudt. Ik zou het niet wagen mijn eigen tekortkoming daarop af te wentelen, al is het natuurlijk niet onmogelijk dat mijn hardhorigheid daarmee iets heeft te maken.

Al staat het volume van mijn iPod meestal stil. Verder dan één derde wordt het niet opengedraaid, en eigenlijk houd ik het vaker nog lager. En kijk, ik ben de mens die tijdens popconcerten (en BNRF) oordopjes insteekt.

Mijn hardhorigheid gaat al langer mee, en werd, zo denk ik, familiaal doorgegeven. Nietwaar moeder? (“Wablieft? Wat zegt ge? Sorry, maar ik heb u niet verstaan.”) Let wel, ik ben niet doof. Meer nog: ik hoor té goed. Als een televisie in een andere kamer aan staat, het volume muted, dan hoor ik dat aan het gesnerp van de beeldbuis (bij een LCD zal dat dus niet lukken, denk ik). Als ik mij in een kamer aan de tuinzijde van ons huis bevind, dan hoor ik dat er iemand zijn wagen voor onze poort parkeert.

Niet een zolang geleden, heb ik mijn gehoor laten testen. 10 op 10, was het resultaat, al diende ik de examinator te vragen die score even te herhalen omdat ik hem niet had begrepen. Piepjes en getuut, op gelijk welke frequentie, worden door mijn oren zonder probleem omgepikt. (Tijdens de test heb ik overigens met opzet mijn reactie vertraagd, in een poging de score negatief te beïnvloeden. No such luck. Nu ja, luck is hier relatief.)

Vandaag staat mijn probleem haarscherp beschreven in DS: Rage opgepepte mp3-spelers is ramp voor oren van jeugd

Eén van de eerst symptomen van gehoorschade is het zogenaamde cocktaileffect. “In een ruimte waar veel omgevingslawaai is, kost het dan veel moeite om een gesprek te volgen. Ook oorsuizingen komen bij jongeren steeds vaker voor. De gevolgen van gehoorschade gaan trouwens verder dan alleen maar slecht horen. Jongeren met beschadigde oren raken achter op school omdat ze in het geroezemoes van een klas niet meer verstaan wat er wordt uitgelegd. En gehoorschade is onomkeerbaar”, beklemtoont Vinck. “Eens je haarcellen zijn beschadigd, takelen ze veel sneller af. Een remedie is er niet.”

Cocktail party effect (en niet: cocktaileffect): check. Oorsuizingen (tinnitus): check.

Dus als u mij tijdens een conversatie dwaasweg ziet knikken, of tijdens een groepsgesprek de dingen langs mij heen laat glijden, ga er dan niet zomaar van uit dat het gespreksonderwerp mij niet interesseert. Vermoedelijk begrijp ik u niet goed, en wacht ik op een teken tot slot/samenvatting voor ik u verzoek dat laatste nog eens te herhalen.