Du choc des idées

In de USA wil iedereen uw vriend zijn. Bij elke conversatie tracht men er zó voorzichtig met de gesprekspartner om te gaan, dat een discussie reeds consternatie opwekt wanneer iemand een vraag voluit met ‘nee’ durft te beantwoorden. Zaterdag waren we bij iemand uit brunchen, en ik heb mij waarlijk op mijn ongemakken gevoeld omdat ik had durven beweren dat er in Amerika nergens een deftig brood te kopen valt. Wie zelf al in de USA geweest is, weet dat zulks geheel naar waarheid is. De gastvrouw, zelf uit Europa afkomstig, was het overigens volmondig met mij eens. Waarom dan voel(de) ik mij dan zo weinig comfortabel daarover?

Michel, zo schrijft geertr in een reactie, heeft mijn taak met verve overgenomen. Wijs, vind ik dat, maar het zou kunnen dat ik die ‘knipoog’ ten teken van ironie moet aanzien. Hij verwijst naar het stukje, Waarover ik eigenlijk liever niet schrijf, waarin Michel zijn ongenoegen over een jazzoptreden beschrijft, maar daarbij bewust verzuimt te vermelden wie de muzikanten in kwestie zijn. Immers, “zelfs die mensen van onlangs op café, die jazz aan het maken waren, wil [Michel] eigenlijk te vriend houden.”

Wel, dat treft. Ik wil immers ook zowel Michel, als geertr, als die mij verder geheel onbekende muzikanten te vriend houden. De zaak is, ik ben niet van mening dat een beetje kritiek meteen hoeft te worden beschouwd als een oorlogsverklaring. Meningen stemmen tot nadenken, en daaruit jaillit la lumière.

Ik was vol goesting dat stukje van Michel beginnen lezen –ik lees graag over jazz, en het maakt mij niet uit of de teneur van de bespreking goed of slecht is, en eigenlijk evenmin of de bespreker veel ervaring met jazz heeft (not implied). Bij de bespreking van Michel bleef ik echter op mijn honger zitten, omdat ik begod niet weet over wie hij het heeft. Zijn opmerkingen zijn terecht –misschien zelfs pertinent voor dat optreden– maar te vaag. Vervang in zijn slotzin ‘jazz’ door om het even welke kunstvorm, ambachtsvorm, of door pakweg “useability consultants”, en de opmerking is nog steeds terecht.

’t Is Michel zijn blog, ik hoef het stukje niet te lezen, maar voor mij was het eigenlijk niet interessant omdat er essentiële informatie wordt weerhouden. Ik zie niet in waarom iemand onzeker hoeft te zijn over zijn mening i of over een potentiële vriendschap met (vermoedelijk) onbekenden –een onfortuinelijke trend in deze maatschappij ii.

Edoch ziet, meeloper als ik ben, ga ik mij voor de rest van de dag zelf onzeker gaan voelen over wat ik hierboven geschreven heb.

  1. Michel heeft overigens veelal best een doordachte (niet te verwarren met: ‘correcte’ of nog: ‘objectieve’) mening over de zaken waar hij een mening over heeft —which is, like, everything.
  2. Gelieve dit zelf open te trekken naar de Belgische politieke stagnatie.

Angst

Kijk, daar wil ik nu al zo lang iets over schrijven. Over hoe angst eigenlijk voor velen de motor van het bestaan is. Bang om minderwaardig te zijn, bang om niet mee te zijn, bang om minder te hebben, bang voor de toekomst, bang om gelukkig te zijn, bang om het goed te hebben, bang om alleen te zijn, bang om te durven.

Daarnet las ik het volgende, in De Groene Amsterdammer:

De groei van de zelfhulpindustrie valt samen met een steeds grotere sociaal-economische ongelijkheid in de samenleving. Werken aan jezelf, het leren maximaliseren van je eigen menselijk kapitaal werd steeds meer gezien als een vereiste voor professioneel en persoonlijk succes en cruciaal voor wie zijn hoofd boven water wilde houden. ‘Het komt voort uit angst. En die angst wordt veroorzaakt door de neoliberale marktgedreven economie waarin we onszelf zien als van elkaar afgesneden individuen die met elkaar moeten concurreren om op hetzelfde niveau van overconsumptie te blijven.’

Sanne Bloemink citeert Micki McGee, in een artikel over de zelfhulpindustrie in Amerika.

Desgevraagd

Dankuwel voor uw antwoorden.

Helaas heb ik mijn vraag verkeerd gesteld. Niet alleen dat, aan de hand van de titel van het stukje kon u begrijpen of ik peilde naar uw geluk. Op een zekere manier deed ik dat ook, maar ik zocht naar méér. Niet dat ik niet benieuwd ben of uw leven naar wens is ge- of vervuld, ik hoop zelfs van ganser harte dat u ervan overtuigd bent dat u gelukkig bent. Mijn vraag is eerder of u beseft dat dit waarschijnlijk niet zo is.

Op zijn best voorgesteld, is de hedendaagse mens –zonder het goed te beseffen– nogal solipsistisch ingesteld. Om het protest voor te zijn, zwak ik het meteen af naar een egocentristische visie, daarbij opmerkend dat zulks helemaal niet hoeft gelijk te staan met een egoïstische houding. Edoch, hoewel we in een maatschappij leven waarin het individu van geen tel is, is de drang naar indivualiteit, naar een betekenisvolle individualiteit, nog nooit zo groot geweest.

Laat ik het vorige stukje (Métro, boulot, dodo) even verklaren: leeft u om te werken, geld te verdienen, in uw eigen onderhoud en dat van uw nakomelingen te voorzien, zodat uw nakomelingen na u mogelijks hetzelfde kunnen doen? Bent u, met andere woorden, zoals een dier dat bijdraagt aan de cycliciteit van de natuur? Denkt u dat zulks de functie van de mens is?

Heeft de mens niet als taak om zich te ontwikkelen, in welk stadium van zijn leven hij zich ook mag bevinden? Om Aristoteles nog maar eens aan te halen: Since in every case a man judges rightly what he understands, and of this only is a good critic, it follows that while in a special field the good critic is a specialist, the good critic in general is the man with a general education. i (Excuses, ik waag mij niet aan een vertaling.) Met andere woorden, het is best mogelijk dat u vervulling vindt in uw werk –los van het economische aspect zelfs– maar wat weet u over alles daarbuiten. En dan doel ik op een actieve wetenschap, waarbij u op zoek gaat naar kennis en niet louter opneemt wat er in de media verschijnt om dat vervolgens naar goeddunken te regurgiteren.

Laat mij meteen benadrukken dat dit een verwondering is en geen beoordeling. Ik zoek niemand naar waarde te schatten; te kleineren noch op een voetstuk te plaatsen. Dat zou niet alleen getuigen van een oeverloze, maar vooral ongegronde arrogantie. Ik beroep mij al genoeg op uw welwillendheid door deze stukjes op u los te laten. ii

  1. Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Het is ook altijd wat: gaat het niet over hifi, dan over motoren, of over fotografie of over taarten of over lopen, en nu zevert hij over filosofie. Tessa was u voor.

Métro, boulot, dodo

Laat ons van dit vertrekken:

The great majority of men and women, in ordinary times, pass through life without ever contemplating or criticising, as a whole, either their own conditions or those of the world at large. They find themselves born into a certain place in society, and they accept what each day brings forth, without any effort of thought beyond what the immediate present requires. Almost as instinctively as the beasts of the field, they seek the satisfaction of the needs of the moment, without much forethought, and without considering that by sufficient effort the whole conditions of their lives could be changed. i

Brengt uw leven de vervulling die u ervan verwacht?

  1. Bertrand Russell, Proposed Roads To Freedom, Cornwall Press, Inc, Cornwall NY, 1918

Des duivels oorkussen

De krant staat vol nietszeggende getallen, van het gemiddelde vermogen van de Belg over het aantal Belgische werkzoekenden tot een armoedegrens die gestaag maar onoverkomelijk de grenzen van het fatsoen overschrijdt door inmiddels reeds de middenklasse op te zoeken. Als het zo blijft doorgaan, kan men de partij van hippies en yuppies weer terecht en doelgroep gericht als socialistisch omschrijven. Ach, vergeef mij die kwinkslag.

De dreiging van armoede is helaas een al te reëel probleem. Niet alleen is het ingegeven door tijden van crisis, de daaraan vasthangende toenemende werkloosheid en de –woekerwinstgevende en desondanks staatgedoogde– stijgende energiefactuur, neen, er is iets veel fundamentelers aan de orde (en al langer dan vandaag vanzelfsprekend). In 1932 schrijft filosoof en wiskundige Bertrand Russell een korte tekst getiteld In Praise of Idleness waarin hij een pleidooi houdt voor meer vrije tijd. Russell toont zich in dat opzicht een weinig utopisch-optimistisch omdat hij ervan uit gaat dat mens die vrije tijd als vanzelf zal opvullen met bezigheden die hem tot verlichting zullen brengen. Herinner u eenzelfde optimisme bij Kant, een 150 jaar eerder, in zijn Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?.

Russell schrijft zijn opstel te midden van de Great Depression in de jaren 30 van de vorige eeuw, niet noodzakelijk onvergelijkbaar met de economische baisse waarin we ons momenteel bevinden. Hij laakt er onder meer de heersende overtuiging waarin enkel waarde wordt gehecht aan de economische voordelen van kennisverwerving en toename van macht over anderen. In Praise of Idleness wordt gepubliceerd met een aantal andere essays i, waaronder The Case for Socialism waarin hij uitlegt hoe socialisme –echt socialisme, niet de hedendaagse loftvariant– de maatschappij uit de economische hegemonie kan redden. “Socialisme is geen doctrine uitsluitend bestemd voor het proletariaat”, legt hij uit. “Door economische onzekerheid te voorkomen, kunnen we het geluk van allen, met uitzondering van een handvol allerrijksten, doen toenemen.” Dat geluk is vanzelfsprekend het Aristotelische geluk of eudaimonia, waarover we het eerder al hadden.

Economische onzekerheid leidt tot drang naar rijkdom, overproductie, overconsumptie, een steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk, en dus uiteindelijk tot meer onzekerheid. Men spreekt over een valse overvloed, die voortdurend een nieuwe economische crisis in de hand werkt. Eén van de manieren om uit die spiraal te komen, is door de mensen meer vrije tijd te bezorgen. Dat is perfect mogelijk in de tijd van moderne machinale productieprocessen, beargumenteerde Russell. Stop overproductie en geef de mensen meer vrije tijd zodat ze zich kunnen ontwikkelen, wars van enige economische dwang.

Ook Robert Louis Stevenson, de auteur van Treasure Island en het zeer tot de verbeelding sprekende Dr Jekyll and Mr Hyde, had het een halve eeuw eerder al over de voordelen van het luieren ii. “Luieren bestaat niet uit nietsdoen”, schrijft hij in An Apology For Idlers iii, “maar uit veel doen, echter buiten de door de heersende klasse geformuleerde dogma’s.”

Al hadden we het daarnet over armoede, en deze filosofen propageren net dat de mens over meer vrije tijd zou moeten beschikken –en dus minder economisch rendabel werk zou moeten verrichten. Om dat met elkaar te rijmen moeten we dieper ingaan op Russells The Case for Socialism en een aantal aanvullende marxistisch ideeën.

Stof voor een volgende keer. Ga en luier ondertussen –misschien vindt u wel tijd om de drie hierboven gebruikte teksten te lezen.

  1. In Praise of Idleness And Other Essays, Routledge Classics, 2004, ISBN 9780415325066
  2. Er bestaat niet meteen een goede vertaling voor idleness; het is zeker en vast geen luiheid of nietsdoen, maar luieren komt misschien nog het dichtst in de buurt.
  3. An Apology For Idlers van Robert Louis Stevenson verscheen voor het eerst in Cornhill Magazine, July 1877, Vol. XXXVI, pp. 80-86. Het is in boekvorm o.a. beschikbaar in de Penguin Great Ideas reeks.

Ethiek

Het hoeft niet allemaal oud en Grieks te zijn. Begin deze maand stond er in The New Yorker een artikel over Ayn Rand (Thomas Mallon: Possessed, The New Yorker, 7 November 2009, pp. 62-67). Rand is bekend door haar boek Atlas Shrugged (1957), een turf van een flinke 1.000 bladzijden, waarin ook haar filosofie van het objectivisme gepromoot wordt. De realiteit, stelt ze, is niet gecreëerd door god of mens, maar bestaat als iets concreets en extern (buiten alles om); bovendien is de ethiek van de mens vooral ingegeven door eigenbelang, en niet altruïsme.

De collectie essays Virtue of Selfishness: A New Concept of Egoism die ze samen heeft geschreven met haar epigoon en minnaar Nathaniel Branden, opent met haar geschrift The Objectivist Ethics. Ze citeert er John Galt, die niets meer is dan het hoofdpersonage in haar boek Atlas Shrugged; m.a.w. ze citeert zichzelf (John Galt, whom Rand, according to Heller, ‘formed the habit of quoting… as an independent authority who proved her points.’ i). De ganse tekst leest u hier, ik haal er dit stuk (uit het begin) even uit.

What is morality, or ethics? It is a code of values to guide man’s choices and actions—the choices and actions that determine the purpose and the course of his life. Ethics, as a science, deals with discovering and defining such a code.

The first question that has to be answered, as a precondition of any attempt to define, to judge or to accept any specific system of ethics, is: Why does man need a code of values?

Let me stress this. The first question is not: What particular code of values should man accept? The first question is: Does man need values at all—and why?

Ze was sterk beïnvloed door Aristoteles (voorstander) en Plato (tegenstander) en Kant (tegenstander), lezen we in het artikel in The New Yorker. Alan Greenspan, de voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve bank van 1987 tot 2006, was op zijn beurt beïnvloed door Rand, net zoals Jimmy Wales (van Wikipedia) en Craig Newmark (van Craigslist).

  1. Aangehaald uit Thomas Mallon: Possessed, The New Yorker, 7 November 2009, p. 67

Invloed

Een kleine 2500 jaar geleden beweerde Aristoteles ‘anthropos zoon politikon physei estin‘ (cfr mijn tekst vrijdag): de mens is een sociaal dier. Voor hem wist Plato reeds dat de invloed van de maatschappij ontegensprekelijk was.

In zijn boek De Staat (soms beter bekend als De Republiek), zegt Plato dat de mens door alles wat hem omgeeft wordt beïnvloed –van kleur en geur tot architectuur en literatuur. Het is dan ook belangrijk, zo stelt Plato, dat de staat controle houdt over wat de mens te zien en te horen krijgt. Als de menselijke gedachte wordt ‘gemaakt’ door wat hij te zien en te horen krijgt, en de mens eigenlijk niet bij machte is zelf te oordelen wat goede gedachten zijn, dan moet iemand (in casu de staat) dat voor hem doen. In zijn visie bestonden de leiders van de staat dan uit mensen die op zoek waren naar die wijsheid. In theorie een fantastisch principe, maar in praktijk moeilijk verwezenlijkbaar, zo toont ons bijvoorbeeld het communisme (de vroege communisten moesten niet ver zoeken voor hun ideologie –Plato had het allemaal al voor hen uitgewerkt).

Maar bon, het is niet omdat zo’n theoretische staatscontrole niet meteen in goede praktijk om te zetten is, dat zijn basis niet zou kloppen. De mens wordt wel degelijk beïnvloed door alles wat hij meemaakt.

Wat voor de staat niet werkt, werkt ook voor de ouders niet. Kinderen worden voortdurend beïnvloed, en het is dan ook belangrijk dat ze de juiste impulsen krijgen: hence the importance (as Plato says) of having been trained in some way from infancy to feel joy and grief at the right things i. Het is echter onmogelijk gebleken –behoudens in de totalitaire staat (en dan nog)– om alles te ‘filteren’, vandaar de nood aan bijvoorbeeld rolmodellen (zowel menselijk als virtueel ii) en het verwerven van phronesis.

Mijn vraagt blijft. Waar zit die context tegenwoordig? Hoe en door wie wordt ze aangereikt? iii

  1. Citaten komen uit: Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Menselijk zijnde concrete personen; virtueel zijnde in de ideologie van pakweg kunst en wetenschap.
  3. Los van het anekdotische eigen leven. Niet iedereen beschikt over de ‘juiste’ directe omgeving, de bezorgde ouders, de ‘goede’ opleiding.

Eudaimonia en phronesis

In de eerste twee boeken van zijn Ethica Nicomancea i gaat Aristoteles op zoek naar het doel van het leven en de morele gronden die daarvoor nodig zijn. Het doel van het leven is de eudaimonia, te vertalen als ‘geluk’, met daaraan gekoppeld een soort van morele deugdzaamheid en phronesis (praktisch inzicht). Gezien de mens enkel juist kan beoordelen wat hij begrijpt, zo zegt hij over die phronesis, is de goede criticus (van het leven) niet zozeer de specialist, maar een polymathes –ofte homo universalis, waarmee hij vanzelfsprekend niet doelt op de zelfverklaarde alweter, die via het internet een immer groeiend publiek van onmondigen (cfr selbstverschuldeten Unmündigkeit in Kants Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?) weet aan te spreken ii. Die phronesis bereikt men dus enkel door levenservaring, een gegeven dat overigens niet hoeft verbonden te zijn met leeftijd.

Eudaimonia kan men ‘bereiken’ door het goede na te streven. Het ‘goede’ is geen universele waarde, maar een praktisch gegeven bepaald door de omstandigheden. En het is een doel op zich: het goede kan geen onderdeel zijn van een proces om iets anders te bereiken.

Er zijn drie manieren om te leven, stelt Aristoteles: voor vertier, eer, of contemplatie. De zucht naar vertier draagt bij tot de inschikkelijkheid van de massa voor wat de 18jarige Étienne de La Boétie later als ‘vrijwillige slavernij’ zal omschrijven (in zijn Discours de la Servitude Volontaire). Het streven naar eer (of aanzien) is een stap in de goede richting, maar wordt volgens Aristoteles vooral beoogd voor zichzelf (people seem to seek honour in order to convince themselves of their own goodness). Nee, zo stelt hij, de goede manier om te leven is via de bios theoretikos, het contemplatieve leven. (Hij heeft het nog even over het leven van de ‘zakenman’: wealth is obviously not the good that we are seeking, because it serves only as a means; i.e. for getting something else.)

Hoe zit het met de menselijke ethiek, vroeg ik in mijn vorige tekstje. Niet fantastisch, zo kan men vermoeden. Het goede nieuws is dat zo’n ethiek kan aangeleerd worden. Het kan afgeleid worden van het geheel van handelingen en ervaringen die ook de eigen identiteit en –belangrijker– die van een volk of gemeenschap uitmaken. Identiteit is tegenwoordig opnieuw actueel in het licht van integratie en andere migraties, maar dat is stof voor een andere tekst.

Van belang is, stelt Aristoteles, om van kindsaf aan op een of andere manier getraind te worden om genot en pijn te voelen bij de juiste impulsen. Enkel ervaring kan leren om te ontdekken wat het goede is. Het is abstract en tegelijk concreet; het is geen gevoel en geen eigenschap; de deugd is een gesteldheid (de juiste ingesteldheid t.o.v. het leven). De deugd is te vinden tussen twee extremen; niet noodzakelijk in het midden, maar steeds (lichtjes) neigend naar wat ‘ervaren’ wordt als het beter van de twee. Bijvoorbeeld tussen lafheid en overmoed bevindt zich moed; de juiste invulling daarvan hangt bovendien af van de situatie.

Maar waar zit die context tegenwoordig? Waar zijn de rolmodellen, waar is de opvoeding, en wie zorgt voor de ethiek?

  1. Citaten komen uit: Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Waarmee ik in geen geval deze commentator bedoel, mocht u of hijzelve dat al veronderstellen.

U daar!

Wat is goed? Vermeldt u graag hoe goed u bent? Hoe kan een mens goed zijn? Denkt u daar soms over na? Denkt u nog na? Hebt u wel een leven? Wat is een leven? Leert u nog bij? Bent u een vakidioot? Kleurt u buiten de lijntjes? Pist u naast de pot? Denkt u tegen de stroom in? Heeft de meerderheid ongelijk? Bent u (cultuur)optimist of (-)pessimist? Beargumenteert u wel eens uw meningen? Tot welke levensvorm behoort u? Hebt u een mentalistische of niet-mentale visie op taal? Gebruikt u of stelt u voor? Bent u een sociaal dier? Gnōthi sauton?

Democratie, maar niet voor het volk

Plato vond het maar niks, beweerde Karl Popper in The Open Society and Its Enemies, te veronderstellen dat politiek voor het volk zou zijn. In zijn beroemdste werk De Staat i (ook bekend als De Republiek) wrijft Plato Socrates ii –volgens Popper– politiek-totallitaire sympathieën aan. Binnen de filosofie van Plato’s vormenleer iii, bevindt zich immers ook een ideale Staat die ten alle koste dient bewaakt te worden. Plato’s Staat wordt dan ook geleid door zich superieur voelende machthebbers, wat Popper ertoe aanzet het systeem te omschrijven als een gesloten maatschappij, iets wat hij ook Hegel en Marx verwijt.

In België leven we gelukkig in een democratie, waarin we democratische hulpmiddelen kunnen hanteren. Niet iedereen is daar even gelukkig om, maar het is wel het directe gevolg van ons politiek stelsel. Eén zo’n middel is het referendum. Walter Pauli licht het toe in De Morgen: Het wordt even te veel voor Marc Van Peel.

In januari 1991, bij het Eerste Burgermanifest, en in mei 1992, bij zijn Tweede Burgermanifest, lanceerde Guy Verhofstadt die idee: “Het referendum is onontbeerlijk om maatschappelijke problemen die door de bevolking worden aangevoeld dringend op de agenda te plaatsen.” En omdat Verhofstadt nu eenmaal Verhofstadt is, was er een ‘je signe et persiste’ in zijn Derde Burgermanifest, in september 1994: “Er is nood aan volksraadplegingen waarbij het beleid niet van bovenaf wordt gestuurd, maar van onderuit, met name vanuit de buurten, de wijken en de gemeenten.”

Een volksraadpleging is niet vrijblijvend. Ik heb het in deze niet noodzakelijk over een eventueel legale binding die zulks oproept, maar wel over de maatschappelijke en morele binding die onherroepelijk wordt uitgesproken bij het aanwenden van dit politieke hulpmiddel. Deze binding staat overigens los van de optie of u voor dan wel tegen het principe van een referendum bent.

De politieke machthebbers, die vanzelfsprekend het beste met u voor hebben zolang uw visie met de hunne overeenkomt, laten graag uitschijnen alsof uw mening ertoe doet. Zo’n referendum, denken ze, is een ideale manier om hun visie door het volk te laten bekrachtigen, maar dan ook alleen maar dat. Het resultaat doet er eigenlijk niet toe, het is de uitleg achteraf die telt. We kunnen zulks bijvoorbeeld constateren aan de hand van het gekronkel van Van Peel (Pauli geeft een heel mooie argumentatie), of aan ‘het laatste woord’ van het Gentse gemeentebestuur dat zonder al te veel poespas de keuze van de Gentenaren naast zich neerlegde bij het al dan niet bouwen van een ondergrondse parking op het Emile Braunplein of bij het kiezen van een ontwerp voor de Waalse Krook. Inspraak kan, maar niet te veel, verkondigde Gentse burgmeester Daniël Termont over dat laatste in De Standaard: Discussie oud circus laait weer op (26/03/2006)

[…] over sommige projecten moet je als stad beslissen. Het Centre Pompidou zou in Parijs nooit gebouwd zijn indien men de Parijzenaars inspraak had gegeven. Dat is misschien brutaal, maar op bepaalde ogenblikken moet je als bestuurder durven beslissen. We zullen het project zeker voorleggen aan de publieke opinie, maar we zullen zelf beslissen.

De argumentatie dat alleen mensen stemmen die rechtstreeks bij de vraag betrokken zijn, kan evenmin een aanleiding zijn om de dwingende band van de volksraadpleging door te hakken. Een referendum zou dan wel kunnen, maar als er te veel als vanzelfsprekend beschouwde stemmen van zich laten horen, dan komt men plots met het NIMBY-effect op de proppen. Verhofstadt mocht dan nog zo duidelijk stellen dat bij volksraadplegingen het beleid niet van bovenaf wordt gestuurd, maar van onderuit, met name vanuit de buurten, de wijken en de gemeenten, de buurt wordt graag monddood gehouden als hun visie niet overeenkomt met die welke de politieke machthebber voor ogen had. Op die manier trachtte Van Peel de uitslag van het Antwerpse referendum weg te redeneren, en op gelijkaardige manier wordt het verzet van de inwoners van de Gentse stationsbuurt iv weggehoond als zij bezwaren opperen tegen de geplande hoogbouw. Dat laatste voorbeeld betreft geen referendum, zo zult u stellen, en daar hebt u gelijk in. We hadden het hier echter niet uitsluitend over referenda, maar over democratie en inspraak van het volk.

Inspraak, zo stellen we dus, is enkel gewenst wanneer het overeen komt met de visie van de machthebber. Dat is werkbaar in een democratie, waarin de machthebbers worden verondersteld te zijn gekozen door dat volk. Wanneer die machthebbers zichzelf echter door hun eigen besluiteloosheid genoodzaakt zien bij het volk te rade te gaan, dan mag dat volk op zijn minst in ruil krijgen dat er met hun advies wordt rekening gehouden. Gelukkig heeft het Antwerpse stadsbestuur dat ingezien. Hopelijk doen ze dat in Gent de volgende keer ook.

  1. Het meest bekende stuk daaruit is de Allegorie van de grot, waarin Plato zijn visie uiteen zet over onze kennis van de realiteit
  2. Zoals u waarschijnlijk weet, zijn van Socrates geen geschriften bekend. Socrates is ons enkel bekend via secundaire bibliografie (m.a.w. doordat anderen over hem hebben geschreven), en daarbj is Plato onze belangrijkste bron. De Socratische paradox bestaat eruit dat we niet weten in welke mate Socrates in die secundaire werken gefictionaliseerd is.
  3. Realiteit is een weerspiegeling van geïdealiseerde voorstellingen, die we als mens trachten te bereiken –maar niet kunnen bereiken.
  4. Voor u mij wegredeneert: ik haal dit voorbeeld enkel aan omdat ik het ken, als feit dus, en niet als waardeoordeel.