Het hoogste goed

Gisteren haalde ik mijn amazon bestelling op uit het postkantoor. Met de fiets, nog een geluk, want het postkantoor bleek al een tijdje verhuisd van de Martelaarslaan naar de Kortrijksesteenweg. Mijn fiets is overigens een dikke tien jaar oud (als het niet ouder is), en heeft het grootste deel van die jaren doorgebracht in ons ‘kot’ achteraan. Midden september heb ik hem van stof en de kattenurine gereinigd, de banden opgepompt, en de ketting gesmeerd. Die banden zullen eens moeten vervangen worden, bedenk ik net, maar dat zal toch maar pas gebeuren als ik er minstens één lek rijd.

Er zaten voornamelijk boeken in dat amazon pakje, waaronder een aantal zaken uit die Penguin Great Ideas reeks, maar ook The Nicomachean Ethics van Aristoteles. In de titel Ethica Nicomachea verwijst Nicomachos naar Aristoteles’ zoon, die mogelijks het werk heeft geredigeerd ofwel gewoon het boek aan zich kreeg opgedragen. We spreken over de 4e eeuw BC(E); het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het één en het ander daaromtrent is verloren gegaan.

De Nicomachea handelen over de deugdethiek van Aristoteles, waarin de man op zoek gaat naar het antwoord op de vraag: hoe moet men leven? Het boekje –284 bladzijden in de Engelse vertaling; 329 inclusief appendices en inleidingen– leest heel vlot, en is verrassend meeslepend. De meest bekende (Engelse) vertaling is mogelijks die van W. D. Ross uit 1908, maar in de Penguin Classics lees ik de vertaling door J. A. K. Thompson, herzien door Hugh Tredennick. Boek 1, hoofdstuk 2: The science that studies the supreme good for man is politics.

Presumably this [de wetenschap die het meeste het hoogste goed ambieert] would be the most authoritative and directive science. Clearly this description fits the science of politics; for it is political science that prescribes what subjects are to be taught in states, and which of these the different sections of the community are to learn and up to what point. We see also that under this science come those faculties which are most highly esteemed; e.g. the arts of war, of property management and of public speaking. But if politics makes use of the other sciences, and also lays down what we should do and from what we should refrain, its end must include theirs; and this end must be the good for man. For even if the good of the community coincides with that of the individual, it is clearly a greater and more perfect thing to achieve and preserve that of a community; for while it is desirable to secure what is good in the case of an individual, to do so in the case of a people or a state is something finer and more sublime.

Let wel, we zitten nog maar aan het begin van de Nicomachea. Niettemin kunnen we hier reeds kenmerken zien van een mogelijke oorzaak van het wantrouwen van de massa voor politiek. Zijn we er nog wel van overtuigd dat de politiek het beste voorheeft met de maatschappij? Of hebben politici eerder het beste voor met zichzelf? Wordt onze visie niet beïnvloed door het beeld dat de media schetst van zowel de maatschappij als van de machten die haar regeren? Hoe kan men de massa leren daarmee omgaan?

Mijn fiets lonkt, ik ga in het park op een bank, lekker warm ingeduffeld, wat verder lezen.

Hoofddoek

Referenties naar het dragen van de hoofddoek komen op twee plaatsen in de koran voor. Die koran leest overigens redelijk als een wettekst –hoewel het dat niet is– en werd geschreven (‘geopenbaard’) tussen ergens 610 en 632 (CE/AD). De tekst kan geïnterpreteerd worden, wat mij ook raadzaam lijkt gezien de evolutie die de mensheid sindsdien doorgemaakt heeft. Of denkt u nog steeds dat de aarde plat is?

Soera 24: Het Licht

[24:31] En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij ook haar ogen neergeslagen houden en hun passies beheersen, en dat zij haar schoonheid niet tonen dan hetgeen ervan zichtbaar moet zijn, en dat zij haar hoofddoeken over haar boezem laten hangen, en dat zij haar schoonheid niet tonen behalve aan haar echtgenoot of haar vader of de vader van haar echtgenoot, of haar zonen of de zonen van haar echtgenoot, of haar broeders, of de zonen van haar broeders, of de zonen van haar zusters of haar vrouwen, of haar slaven, of zulke mannelijke bedienden die geen geslachtsdrang hebben, of de jonge kinderen die van de naaktheid van een vrouw niets afweten. En laat haar niet met haar voeten slaan, opdat hetgeen zij van haar schoonheid bedekken openbaar moge worden. En wendt u allen tezamen tot God, o gelovigen, opdat je moge slagen.

Soera 33: De Partijscharen

[33:59] O profeet! Zeg aan uw vrouwen en uw dochters en de vrouwen der gelovigen dat zij een gedeelte van haar omslagdoeken over haar (hoofd) laten hangen. Dit is beter, opdat zij mogen worden onderscheiden en niet lastig worden gevallen. En God is Vergevensgezind, Genadevol.

Een waarlijk interessant artikel stond er alweer in De Groene Amsterdammer. Pas geletterden grijpen niet onmiddellijk naar Flaubert (DGA 11/09/2009) vertelt over de paradox van de modernisering, of hoe religiositeit in Marokko zo kan opleven terwijl het land zichtbaar moderner wordt. Het artikel opent met een ontstaansgeschiedenis voor Soera 33:59, zoals beschreven in het boek Penser le Coran van Mahmoud Hussein (een collectief pseudoniem).

Cela se passait à Médine. Les femmes devaient sortir de la ville, à la tombée de la nuit, pour leurs besoins. Elles étaient alors souvent importunées par des voyous. Elles firent part de leur colère à leurs maris, qui en parlèrent à leur tour au Prophète. C’est à la suite de ces incidents que le verset coranique aurait été révélé à ce dernier. En revêtant un châle, les femmes musulmanes libres pouvaient se faire aisément reconnaître, et dès lors se faire respecter, même dans l’obscurité de la nuit (verset XXXII, 59) i.

Met andere woorden, de vrouwen werden lastig gevallen, hun echtgenoten spraken Mohammed daarover aan, en die raadde de vrouwen aan zich met een sjaal te tooien, zodat ze ook buiten de stadsmuren konden herkend worden als gelovige vrouwen –die dus niet door mannen mogen worden lastig gevallen, op straffe van dood. Penser le Coran gaat over de omstandigheden waarin de verzen van de koran werden opgetekend, en bevat achtergrondinformatie, zo menen de auteurs, waarzonder het onmogelijk is de juiste draagwijdte van de koran in te schatten.

Soera 24:30 is overigens ook best interessant: Zeg tot de gelovige mannen dat zij hun ogen neergeslagen houden en dat zij hun passies beheersen. Dat is reiner voor hen. Voorzeker, God is wel op de hoogte van hetgeen zij doen. M.a.w. we zouden kunnen stellen dat het eigenlijk de mannen zijn die hun hormonen niet onder controle kunnen houden, en er toch maar weer in slagen de verantwoordelijkheid op iemand anders afwentelen. ’t Is lang geleden dat ze The Accused nog eens op tv getoond hebben.

  1. Volgens het citaat en het artikel in DGA betreft het soera XXXII, 59. Volgens wikipedia en de site waarnaar wordt verwezen telt soera 32 slechts 30 paragrafen, maar vinden we het betreffende fragment wel terug in soera 33:59, wat ik hierboven heb geciteerd.

Hoe ik socialist werd

Komt hij eindelijk politiek uit de kast, vraagt u zich misschien af? Welnee, de titel van dit stukje is een vrije vertaling van een opstel van —alweer— die dekselse William Morris, How I Became a Socialist. Socialisme is al lang niet meer wat het geweest is, en dat was zelfs al het geval in 1894, toen Morris voor het eerst zijn tekst publiceerde.

But first, I will say what I mean by being a Socialist, since I am told that the word no longer expresses definitely and with certainty what it did ten years ago. Well, what I mean by Socialism is a condition of society in which there should be neither rich nor poor, neither master nor master’s man, neither idle nor overworked, neither brain-sick brain workers, nor heart-sick hand workers, in a word, in which all men would be living in equality of condition, and would manage their affairs unwastefully, and with the full consciousness that harm to one would mean harm to all—the realization at last of the meaning of the word COMMONWEALTH.

Voor goed begrip moet dit gekaderd worden in de rest van zijn schrijfsels/filosofie, waarin hij het heeft over o.a. de herwaardering van de ambachten (tegenwoordig zouden we al blij zijn met herwaardering van manuele arbeid), en hij van leer trekt tegen de zielloze consumptie. Allemaal zeer actueel, die zaken, denkt u maar aan de boeren die hun melk met verlies moeten verkopen, en de commerciële hegemonie van de grootwarenhuizen wat betreft de voedselmarkt.

Het begin van het echte modernisme, brengen filosofen zoals John Berger aan, kan gedeeltelijk teruggebracht worden to the moment when we no longer relied on animals for utility, and they were withdrawn from daily life except as ornaments. Het citaat komt uit The New Yorker, en is te vinden in een artikel getiteld The It Bird – The return of the back-yard chicken. Het artikel vertelt hoe het opnieuw modieus is geworden om kippen te houden, een gewoonte die ergens rond het midden van de vorige eeuw was verdwenen. Toegepast op het artikel, verwijst Berger in zijn citaat naar het moment waarop eieren beschikbaar komen in supermarkten, waardoor de noodzaak tot het houden van kippen verdween. In dezelfde reeks waarin het boekje van Morris verscheen (Penguin Great Ideas) is er ook eentje van Berger te vinden: Why Look at Animals? (Ik heb het meteen besteld.)

Vergezocht? Wat dacht u van het onderzoek waarin kinderen gevraagd wordt waar ze denken dat de melk vandaan komt? (Antwoord: uit de supermarkt –ze leggen de link niet meer tussen de koe en de melk.)

Socialisme is zoveel meer dan de werkgelegenheid –of erger: integratie– waar voortdurend de nadruk op wordt gelegd. Wat aan de maatschappij mogelijks ontbreekt is een waardensysteem, een raamwerk voor een moraliteit, een samenhang –al brengt deze laatste paragraaf mij voorlopig veel te ver, en moet ik mij daar eerst nog in verdiepen. (Met de kans mijzelf later tegen te spreken natuurlijk.)

Archè

Damn. Water, zo schrijft De Standaard, is een eerste vereiste om ruimtestations te bouwen. Had Thales i dan toch gelijk?

  1. Thales van Milete wordt beschouwd als de eerste westerse filosoof. Niet dat er iets concreets van hem is overgebleven, zijn filosofie bereikt ons enkel via testimonia. De oerstof, het gegeven waardoor en/of waaruit alles bestaat (ook bekend als de archè) is water, zo beweerde de man, die alras werd tegengesproken door Anaximandros, ook al uit Milete. Die heeft het dan weer over het apeiron –of onbegrensde. Redelijk vooruitstrevend, die Anaximandros, want –sterk veralgemeend– gaat zijn visie nog steeds op (inclusief Darwinistisch aandoende evolutietheorie). Hij wordt op zijn beurt evenwel tegengesproken door zijn eigen leerling, de iets minder inzichtelijke Anaximenes. Ook al uit Milete dus, en volgens hem is het lucht. Al dan niet gebakken.

Toespraak

Hebt u het al gelezen, dat essay waarover ik het gisteren had? De tekst is een toespraak die William Morris hield voor de Hampstead Liberal Club in 1884 in Londen. Er waren blijkbaar nogal wat clubs in Hampstead, zoveel zelfs dat men in 1925 beweerde dat er geen enkel deel van London zo dichtbehuisd is met clubs voor sociale en intellectuele doeleinden.

Edoch. Morris vaart nogal uit tegen de consumptiemaatschappij –al benoemt hij ze niet zo. Hij beschrijft hoe er drie klassen van mensen zijn, de rijken die geen zak uitvoeren; de middle class die er op het eerste gezicht hardwerkend uit zien, maar zich eigenlijk alleen maar bezig houden met manieren te zoeken om zichzelf te verrijken;

And all these we must remember have, as a rule, one aim in view; not the production of utilities, but the gaining of a position either for themselves or their children in which they will not have to work at all.

en ten slotte de working class, de mensen die door de andere klassen bijna als lijfeigenen worden uitgebuit.

Interessant is ook hoe –in wat Morris dus niet omschrijft als consumptiemaatschappij maar het duidelijk wél is– die maatschappij getoond wordt als verplicht ze de leden van working class om dingen te maken –en vervolgens ook te kopen– die ze eigenlijk zelf niet wilt; meest opvallend nog de goedkope en kwaliteitsloze afkooksels van wat de rijkere klasse heeft.

Nay, the workers must even lend a hand to the great industrial invention of the age – adulteration, and by its help produce for their own use shams and mockeries of the luxury of the rich; for the wage-earners must always live as the wage-payers bid them, and their very habits of life are forced on them by their masters.

Er moet meer arbeidsvreugde zijn, en daarom moeten we de arbeid zelf gevarieerder maken. Een mens kan gemakkelijk drie stielen leren, en dan kan hij bijvoorbeeld stoelzitwerk afwisselen met werk op den akker. Goed voor geest én lichaam, zo suggereert hij.

Bovenal moet de arbeidersklasse echter onderwezen worden. Hun onwetendheid zorgt er immers voor dat ze ‘overklast’ worden. Volksverheffing, opvoeding en mogelijks zelfs ontvoogding, daar moeten we naar streven. En niet uit winstbejag. Want tegenwoordig is alles te veel afgestemd op commercie, vindt Morris, zelfs de opleidingen.

At present all education is directed towards the end of fitting people to take their places in the hierarchy of commerce – these as masters, those as workmen. The education of the masters is more ornamental than that of the workmen, but it is commercial still; and even at the ancient universities learning is but little regarded, unless it can in the long run be made to pay.

Tsss. U moest toch ook lachen met die doldwaze opvattingen uit 1884. Want daar trappen we tegenwoordig niet meer in, 125 jaar later, anno 2009.

Zinvol vs zinloos

Ooit, lang geleden toen de bacheloropleiding in de taal- en letterkunde nog gewoon als kandidaatsopleiding in de Germaanse Filologie werd omschreven (daarna Germaanse Talen), leerden wij over William Morris, de man die ons behangpapier leerde kennen. Morris was een architect en meubel- en textielontwerper, de belangrijkste vertegenwoordiger van de Arts and Crafts Movement, grondlegger van het fantasy genre, utopist en Marxistisch socialist (volgens sommigen een pleonasme, die laatste twee interesses).

Een tijd geleden begon Penguin Books met de serie Great Ideas. Ze zitten ondertussen aan reeks vier, maar uit de derde reeks komt het boekje Useful Work versus Useless Toil van William Morris. Het opent aldus:

The above title [Useful Work versus Useless Toil] may strike some of my readers as strange. It is assumed by most people nowadays that all work is useful, and by most well-to-do people that all work is desirable. Most people, well-to-do or not, believe that, even when a man is doing work which appears to be useless, he is earning his livelihood by it – he is “employed,” as the phrase goes; and most of those who are well-to-do cheer on the happy worker with congratulations and praises, if he is only “industrious” enough and deprives himself of all pleasure and holidays in the sacred cause of labour. In short, it has become an article of the creed of modern morality that all labour is good in itself – a convenient belief to those who live on the labour of others. But as to those on whom they live, I recommend them not to take it on trust, but to look into the matter a little deeper.

De volledige tekst kan u gratis ende voor niks online lezen. In het boekje staan nog drie andere teksten (die waarschijnlijk ook wel ergens online te vinden zijn).

Veel van die zaken, zo blijf ik ontdekken, zijn perfect toepasbaar op hedendaagse situaties. De teksten zijn heel leesbaar, en vol humor, zoals dit: You may be sure that she does so, that it is of the nature of man, when he is not diseased, to take pleasure in his work under certain conditions. Ik kwam niet meer bij.

Een raadselachtige bereidheid

Lees en begrijp.
(U gaat het niet lezen, ik weet het. De gemarkeerde delen zijn voor de mensen die het –om wat voor reden ook– niet lezen, maar toch een beetje nieuwsgierig zijn.)

Wat vooraf ging: mensen migreren van de buiten naar de stad, en komen terecht in city housing projects (vergelijkbaar met pakweg het AGSOB).

Yet the city housing projects designed to perpetuate the individual as a supposedly independent unit in a small hygienic dwelling make him all the more subservient to his adversary – the absolute power of capitalism. Because the inhabitants, as producers and as consumers, are drawn into the center in search of work and pleasure, all the living units crystallise into well-organised complexes. The striking unity of microcosm and macrocosm presents men with a model of their culture: the false identity of the general and the particular. Under monopoly all mass culture is identical, and the lines of its artificial framework begin to show through. The people at the top are no longer so interested in concealing monopoly: as its violence becomes more open, so its power grows. Movies and radio need no longer pretend to be art. The truth that they are just business is made into an ideology in order to justify the rubbish they deliberately produce. They call themselves industries; and when their directors’ incomes are published, any doubt about the social utility of the finished products is removed.

Interested parties explain the culture industry in technological terms. It is alleged that because millions participate in it, certain reproduction processes are necessary that inevitably require identical needs in innumerable places to be satisfied with identical goods. The technical contrast between the few production centers and the large number of widely dispersed consumption points is said to demand organisation and planning by management. Furthermore, it is claimed that standards were based in the first place on consumers’ needs, and for that reason were accepted with so little resistance. The result is the circle of manipulation and retroactive need in which the unity of the system grows ever stronger. No mention is made of the fact that the basis on which technology acquires power over society is the power of those whose economic hold over society is greatest. A technological rationale is the rationale of domination itself. It is the coercive nature of society alienated from itself. Automobiles, bombs, and movies keep the whole thing together until their leveling element shows its strength in the very wrong which it furthered. It has made the technology of the culture industry no more than the achievement of standardisation and mass production, sacrificing whatever involved a distinction between the logic of the work and that of the social system.

This is the result not of a law of movement in technology as such but of its function in today’s economy. The need which might resist central control has already been suppressed by the control of the individual consciousness. The step from the telephone to the radio has clearly distinguished the roles. The former still allowed the subscriber to play the role of subject, and was liberal. The latter is democratic: it turns all participants into listeners and authoritatively subjects them to broadcast programs which are all exactly the same. No machinery of rejoinder has been devised, and private broadcasters are denied any freedom. They are confined to the apocryphal field of the “amateur,” and also have to accept organisation from above.

But any trace of spontaneity from the public in official broadcasting is controlled and absorbed by talent scouts, studio competitions and official programs of every kind selected by professionals. Talented performers belong to the industry long before it displays them; otherwise they would not be so eager to fit in. The attitude of the public, which ostensibly and actually favours the system of the culture industry, is a part of the system and not an excuse for it. If one branch of art follows the same formula as one with a very different medium and content; if the dramatic intrigue of broadcast soap operas becomes no more than useful material for showing how to master technical problems at both ends of the scale of musical experience – real jazz or a cheap imitation; or if a movement from a Beethoven symphony is crudely “adapted” for a film sound-track in the same way as a Tolstoy novel is garbled in a film script: then the claim that this is done to satisfy the spontaneous wishes of the public is no more than hot air.

Brrr. Adorno en Horkheimer waarschuwden ons reeds in 1944 in hun boek Dialektik der Aufklärung (De dialectiek van de Verlichting) voor de “raadselachtige bereidheid van de technologisch opgevoede massa”. Het citaat komt uit het begin het hoofdstuk The Culture Industry: Enlightenment as Mass Deception, en is, zoals u ongetwijfeld zelf hebt bedacht, verrassend toepasbaar op de huidige maatschappij.

Met gerede waarschijnlijkheid heb ik dat allemaal –beknopt– ingelepeld gekregen tijdens mijn universiteitsjaren, maar ik ben die kennis helemaal kwijt gespeeld. Misschien moet ik maar opnieuw gaan studeren.

Nog gauw wat achtergrondinfo: Division of labour & Marx’s theory of alienation; The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction van Walter Benjamin; het concept van conspicuous consumption door Thorstein Veblen.