Toespraak

Hebt u het al gelezen, dat essay waarover ik het gisteren had? De tekst is een toespraak die William Morris hield voor de Hampstead Liberal Club in 1884 in Londen. Er waren blijkbaar nogal wat clubs in Hampstead, zoveel zelfs dat men in 1925 beweerde dat er geen enkel deel van London zo dichtbehuisd is met clubs voor sociale en intellectuele doeleinden.

Edoch. Morris vaart nogal uit tegen de consumptiemaatschappij –al benoemt hij ze niet zo. Hij beschrijft hoe er drie klassen van mensen zijn, de rijken die geen zak uitvoeren; de middle class die er op het eerste gezicht hardwerkend uit zien, maar zich eigenlijk alleen maar bezig houden met manieren te zoeken om zichzelf te verrijken;

And all these we must remember have, as a rule, one aim in view; not the production of utilities, but the gaining of a position either for themselves or their children in which they will not have to work at all.

en ten slotte de working class, de mensen die door de andere klassen bijna als lijfeigenen worden uitgebuit.

Interessant is ook hoe –in wat Morris dus niet omschrijft als consumptiemaatschappij maar het duidelijk wél is– die maatschappij getoond wordt als verplicht ze de leden van working class om dingen te maken –en vervolgens ook te kopen– die ze eigenlijk zelf niet wilt; meest opvallend nog de goedkope en kwaliteitsloze afkooksels van wat de rijkere klasse heeft.

Nay, the workers must even lend a hand to the great industrial invention of the age – adulteration, and by its help produce for their own use shams and mockeries of the luxury of the rich; for the wage-earners must always live as the wage-payers bid them, and their very habits of life are forced on them by their masters.

Er moet meer arbeidsvreugde zijn, en daarom moeten we de arbeid zelf gevarieerder maken. Een mens kan gemakkelijk drie stielen leren, en dan kan hij bijvoorbeeld stoelzitwerk afwisselen met werk op den akker. Goed voor geest én lichaam, zo suggereert hij.

Bovenal moet de arbeidersklasse echter onderwezen worden. Hun onwetendheid zorgt er immers voor dat ze ‘overklast’ worden. Volksverheffing, opvoeding en mogelijks zelfs ontvoogding, daar moeten we naar streven. En niet uit winstbejag. Want tegenwoordig is alles te veel afgestemd op commercie, vindt Morris, zelfs de opleidingen.

At present all education is directed towards the end of fitting people to take their places in the hierarchy of commerce – these as masters, those as workmen. The education of the masters is more ornamental than that of the workmen, but it is commercial still; and even at the ancient universities learning is but little regarded, unless it can in the long run be made to pay.

Tsss. U moest toch ook lachen met die doldwaze opvattingen uit 1884. Want daar trappen we tegenwoordig niet meer in, 125 jaar later, anno 2009.

Een raadselachtige bereidheid

Lees en begrijp.
(U gaat het niet lezen, ik weet het. De gemarkeerde delen zijn voor de mensen die het –om wat voor reden ook– niet lezen, maar toch een beetje nieuwsgierig zijn.)

Wat vooraf ging: mensen migreren van de buiten naar de stad, en komen terecht in city housing projects (vergelijkbaar met pakweg het AGSOB).

Yet the city housing projects designed to perpetuate the individual as a supposedly independent unit in a small hygienic dwelling make him all the more subservient to his adversary – the absolute power of capitalism. Because the inhabitants, as producers and as consumers, are drawn into the center in search of work and pleasure, all the living units crystallise into well-organised complexes. The striking unity of microcosm and macrocosm presents men with a model of their culture: the false identity of the general and the particular. Under monopoly all mass culture is identical, and the lines of its artificial framework begin to show through. The people at the top are no longer so interested in concealing monopoly: as its violence becomes more open, so its power grows. Movies and radio need no longer pretend to be art. The truth that they are just business is made into an ideology in order to justify the rubbish they deliberately produce. They call themselves industries; and when their directors’ incomes are published, any doubt about the social utility of the finished products is removed.

Interested parties explain the culture industry in technological terms. It is alleged that because millions participate in it, certain reproduction processes are necessary that inevitably require identical needs in innumerable places to be satisfied with identical goods. The technical contrast between the few production centers and the large number of widely dispersed consumption points is said to demand organisation and planning by management. Furthermore, it is claimed that standards were based in the first place on consumers’ needs, and for that reason were accepted with so little resistance. The result is the circle of manipulation and retroactive need in which the unity of the system grows ever stronger. No mention is made of the fact that the basis on which technology acquires power over society is the power of those whose economic hold over society is greatest. A technological rationale is the rationale of domination itself. It is the coercive nature of society alienated from itself. Automobiles, bombs, and movies keep the whole thing together until their leveling element shows its strength in the very wrong which it furthered. It has made the technology of the culture industry no more than the achievement of standardisation and mass production, sacrificing whatever involved a distinction between the logic of the work and that of the social system.

This is the result not of a law of movement in technology as such but of its function in today’s economy. The need which might resist central control has already been suppressed by the control of the individual consciousness. The step from the telephone to the radio has clearly distinguished the roles. The former still allowed the subscriber to play the role of subject, and was liberal. The latter is democratic: it turns all participants into listeners and authoritatively subjects them to broadcast programs which are all exactly the same. No machinery of rejoinder has been devised, and private broadcasters are denied any freedom. They are confined to the apocryphal field of the “amateur,” and also have to accept organisation from above.

But any trace of spontaneity from the public in official broadcasting is controlled and absorbed by talent scouts, studio competitions and official programs of every kind selected by professionals. Talented performers belong to the industry long before it displays them; otherwise they would not be so eager to fit in. The attitude of the public, which ostensibly and actually favours the system of the culture industry, is a part of the system and not an excuse for it. If one branch of art follows the same formula as one with a very different medium and content; if the dramatic intrigue of broadcast soap operas becomes no more than useful material for showing how to master technical problems at both ends of the scale of musical experience – real jazz or a cheap imitation; or if a movement from a Beethoven symphony is crudely “adapted” for a film sound-track in the same way as a Tolstoy novel is garbled in a film script: then the claim that this is done to satisfy the spontaneous wishes of the public is no more than hot air.

Brrr. Adorno en Horkheimer waarschuwden ons reeds in 1944 in hun boek Dialektik der Aufklärung (De dialectiek van de Verlichting) voor de “raadselachtige bereidheid van de technologisch opgevoede massa”. Het citaat komt uit het begin het hoofdstuk The Culture Industry: Enlightenment as Mass Deception, en is, zoals u ongetwijfeld zelf hebt bedacht, verrassend toepasbaar op de huidige maatschappij.

Met gerede waarschijnlijkheid heb ik dat allemaal –beknopt– ingelepeld gekregen tijdens mijn universiteitsjaren, maar ik ben die kennis helemaal kwijt gespeeld. Misschien moet ik maar opnieuw gaan studeren.

Nog gauw wat achtergrondinfo: Division of labour & Marx’s theory of alienation; The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction van Walter Benjamin; het concept van conspicuous consumption door Thorstein Veblen.

gevaar! namaak

namaak

Een hele poos geleden had ik dit op de zijkant van een tram zien staan. Mijn eerste gedacht was dat het om een advertentie voor een ziekteverzekering ging, en dat de namaak zou verwijzen naar de concurrentie die niet opkon tegen de originele en meest voordelige formule waarmee de verzekeringnemer zijn zorg zou verkrijgen. Want zeg nu zelf, ik zou het leven van mijn kind niet op het spel willen zetten omdat het geen goede ziekteverzekering genoot.

Edoch, niets van dat alles. De site namaak.be werd met veel te veel van uw belastingsgeld in het leven geroepen door de FOD Financiën ter promotie van het reeds overgesubsidieerde (groot)bedrijfsleven. Vooral namaak van farmaceutica worden benadrukt:

Bij namaak denkt u misschien uitsluitend aan brillen, handtassen of illegaal gekopieerde cd’s, dvd’s en software. De realiteit is echter heel anders want geen enkele economische sector blijft gespaard. Elk jaar sterven wereldwijd duizenden personen aan de gevolgen van namaak. Antibiotica, melkpoeder voor baby’s, pillen, vaccins, cardiovasculaire middelen, … geen enkel geneesmiddel ontsnapt eraan! Voedingswaren, speelgoed, dranken, … al die producten kunnen, wanneer het om namaak gaat, gevaarlijk zijn voor uw gezondheid en voor de gezondheid van uw naaste familieleden.

Een nagemaakt antibioticum zal, bijvoorbeeld, geen werkzaam bestanddeel bevatten en zal u dus niet genezen. Een nagemaakt vaccin zal u niet immuun maken.

Behoorlijk boerenbedrog, me dunkt, en zeker al in een tijd waarin zoveel geld en moeite werd gestoken in het promoten van generische geneesmiddelen. In die mate zelfs, dat artsen aangezet (herkent u het eufemisme?) werden om meer generische geneesmiddelen voor te schrijven ipv het duurdere merkgebonden equivalent.

Behoorlijk hypocriet ook, van een overheid die wél toelaat om de door kinderarbeid gemaakte merkkleding in België te verkopen zodat de bedrijven in kwestie woekerwinsten kunnen opstrijken. De kinderleventjes in Bangladesh zijn misschien minder waard dan die in Antwerpen?

Het is te schandalig voor woorden –en niet alleen die website, maar het ganse concept. Maar ja, er wordt niet meteen een vrouw of een godsdienst gediscrimineerd, dus het moet allemaal maar kunnen zeker? Als het geld maar rolt (en de koopkracht er beter van wordt).

overbodige luxe

Schrijft Agnes Goyvaerts vandaag in De Morgen:

Een geval van struisvogelpolitiek

Ik was in Londen, de voorbije dagen. Ik had me voorgenomen om niet naar handtassen te kijken, maar uit professionele interesse doe je het dan toch. Gelukkig vind ik de meeste ‘It’-tassen lelijk. Potsierlijk groot, met al dat gefrons en die zware, vergulde sluitingen, als waren het plofkoffers. Het is niet aan mij besteed en dat is maar goed zo. Zo liep ik fluitend door Selfridge’s, tot ik ineens dacht, die daar, die zou me nog iets zeggen. Wit struisvogelleder (past bij mijn horlogebandje), eenvoudig van vorm, een beetje als mijn doordeweekse boodschappentas, en zonder bling. Even kijken wat dat moet kosten. Ik land meteen terug op aarde: 1.995 pond, snel omgerekend 2.890 euro of een kleine 120.000 frank. Euh? Zijn er mensen die dat kunnen betalen? Zijn er mensen die dat überhaupt willen betalen? Jazeker. Maar zijn we dan nog wel goed bezig?

Euh? Goyvaerts is ‘lifestylejournaliste’, die zich bezig houdt met het schrijven over luxe-artikelen. Luxe-artikelen, zaken die je dus pas koopt nadat je eerst je zuurverdiende geld hebt uitgegeven aan levensnoodzakelijke dingen zoals voedsel, tandpasta en wc-papier. Luxe-artikelen zijn per definitie duur en overbodig. (Pleonasme, heet de stijlfiguur waar u naar zocht.)

Er zijn ook échte doordeweekse handtassen te koop voor pakweg 8 euro of een kleine 400 frank. Echt wel. Als u serieus goed bezig wil zijn, schrijf dan over de goedkope zaken in uw column, in plaats van de dure. Schrijf over de kringloopwinkels, over rommelmarkten, over betaalbaar design i.p.v. een forum te bieden aan hyper-dure zaken. Niet dat ik daar iets tegen heb overigens, maar wel tegen de schijnbare noodzaak om daar achteraf hypocriet over te gaan doen. Want ik heb geen nood aan een fashionista die een sociaal geweten pretendeert. Dat is overbodige luxe.

mijn delhaize

Het zal meer dan een jaar geleden zijn dat ik nog eens een voet in de Delhaize aan de Watersportbaan had gezet. Niet dat ik iets tegen die winkel heb of had, of dat ik er iets intrinsiek onaangenaam had meegemaakt; het was er gewoon niet meer van gekomen. De meeste van mijn inkopen doe ik bij de lokale middenstand: Dobbelaere voor de vleeswaren, het Vitamientje voor groenten en fruit, OriginO voor spaghetti en couscous en quinoa en ontbijtgranen, en voor de non food en grotere hoeveelheden water, melk en cola light, gaan we meestal (twee)maandelijks bij de Colruyt langs. Al moet ik vermelden dat Tessa met grotere regelmaat wel eens de Delhaize binnenstapt, als we echt dringend melk nodig hebben bijvoorbeeld.

Het is niet meer mijn Delhaize van vroeger. De kassa’s zijn verruimd –al kan ik mij voortellen dat het er op piekmomenten nog even druk en chaotisch is als vroeger–, je kan van de ingang rechtstreeks naar de kassa’s zonder eerst lang fruit en groenten te moeten passeren, de rekken zijn lager zodat je minder het gevoel hebt opgesloten te zitten, maar de algemene indeling is grofweg hetzelfde, zodat ik meteen nog wist waar alles stond. Het is er in elk geval gezelliger geworden.

Oud nieuws, waarschijnlijk, zelfs heel oud nieuws, voor de meesten. Maar bon, ik heb mijn Delhaize herontdekt. Misschien kom ik er nog wel eens om melk en water en wasproducten, tussen twee Colruytbeurten in.