Aan de overkant van de Albertlaan staat een auto luid te toeteren. “Moet ik de politie bellen, misschien?”, roept een man vanuit de stilstaande wagen. Luid geroep weerklinkt van onder mijn raam, maar niks verstaanbaars. Ik kijk naar beneden. Een blauwe wagen staat bij de buurman geparkeerd, het portier langs straatkant geopend, en ik kan net twee vechtende mensen ontwaren. Shit, een carjacking, denk ik, en ik spoed mij met vijf treden tegelijk naar beneden, niet zonder eerst tegen Henri te hebben gezegd dat hij vooral braaf in bad moet blijven zitten. Tessa zit in het UZ, ze is van wacht, en heeft dus ook op zaterdag een dagtaak te vervullen. En op zondag waarschijnlijk ook. En vannacht hebben we amper twee uur geslapen door de telefonische oproepen die ze mocht ontvangen. Maar ik dwaal af.
Een van de mannen in de wagen, de chauffeur, wordt door een andere man –met wild krullende haarbos en fuchsia training,… euh wacht eens, dat is geen man, dat is een vrouw. De man op de chauffeurszetel wordt door de vrouw neergedrukt, en houdt een gsm in zijn handen. Op een van de handen van de vrouw is een weinig bloed te zien. Ik versta niks van het taaltje dat ze brabbelen.
“Trek haar eruit,” bezweert de man mij, “trek haar eruit!”
Het ziet er evenwel niet naar uit dat het hier om een carjacking gaat, en ook al niet dat de man zijn aanvaller niet zou kunnen afweren. Ik probeer even op hun in te praten, dat het toch wel erg gevaarlijk is, hoe ze hier bezig zijn, met dat portier open waar andere auto’s op kunnen inrijden, en of ze niet beter zouden kalmeren, en dat ik anders altijd de politie wil bellen als één van hen dat nodig mocht vinden.
De man krijgt de vrouw uit de wagen geduwd, sluit het portier, en ze verkopen elkaar een paar meppen. Ik sta er eerst wat verbouwereerd op te kijken, maar net als ik iets wil zeggen richt de juffrouw zich tot mij.
“Ça va, il n’y a rien, on se dispute!” Dat laatste komt er dreigend uit, alsof ze best wel in de mood is om ook met mij even te ‘discussiëren’. “Non mais, ça ne va pas hein dans ce pays. Laissez-nous!”
Het hemd van de man –een beer van een vent, nu ik hem zo, uit zijn wagen getreden, kan opmeten– hangt half aan flarden, maar ik besluit me toch maar strategisch terug te trekken. Als ik terug boven ben, blijft het geroep evenwel aanhouden, net zoals de fysieke kant van de discussie. Ik besluit dan toch terug naar beneden te gaan, deze keer met de telefoon, maar op het moment dat ik beneden de deur opentrek, heeft de man mij in de gaten, evenals een overbuur die het zaakje ook niet echt meer gezond vindt. De auto wordt gestart, en weg zijn ze.
Grmpf. Ik ben er redelijk gerust in, de ene leek niet voor de andere te moeten onderdoen. Moei u niet was de niet mis te verstane boodschap, maar het is niet evident om in te zien wanneer ge u wel en wanneer ge u niet moogt moeien. Zeker niet als er klappen vallen.