publiek geheim (0)

Nog nooit gebeurd! Maar om u niet te veel op uw zenuwen te werken met mijn cryptische omschrijvingen, ga ik de komende paar maand af en toe een met paswoord beschermd artikel posten.

Die artikels zullen allemaal dezelfde titel hebben, en eenmaal het geheim helemaal publiek mag worden, gaat het paswoord eraf. Zoals ik al zei: dat kan relatief kort of nog heel lang duren. Maar dat was oktober vorig jaar, dus is die wachttijd toch al minstens 4 maand korter. (Neen, ik ben niet zwanger.)

spanning

Spanning, én stress, over iets dat sterk op weg is een publiek geheim te worden (daar hoeft u geen commentaar over na te laten), en waarover toch al wat hints (om maar iets te zeggen) op dit weblog zijn voorbij gevlogen. En eigenlijk zou ik het gewoon al eens kunnen zeggen, maar dat mag niet, en dat vreet.

It’s that time of the month, denkt u maar.

zooo ver

“En hoe ver dan wel”, vraagt hij terwijl hij duim en wijsvinger op verschillende afstanden van elkaar probeert. “Zo? Of zo?”

Ik kijk hem aan, en zeg rustig: “Goed. Dan moogt ge nu uw tanden gaan poetsen en meteen uw bed in.”

Henri was de ganse dag al redelijk lastig. Wij allemaal overigens, want we zijn allemaal ziek, uitgeput, en leven daardoor een beetje op het scherp van de snee. Bovendien is de jongen zijn haar pas geknipt vanochtend, en noch ikzelf, noch Tessa zijn er eigenlijk tevreden over. Eigenaardig genoeg vond hij het wel OK, al wordt hijzelf natuurlijk minder met zijn kapsel geconfronteerd. Jommekeskop is een goede omschrijving; of Jeanne d’Arc; net geen Mireille Matthieu in de jaren 60-70, want daarvoor is er teveel weggeknipt.

Maar goed, de spanning zat erin. Niet willen luisteren als ik zeg dat hij die stalen marbels niet op de plancher mag laten vallen. Tegendraads met extra lawaai en traagheid mijn verzoek opvolgend als ik zeg dat hij ze dan nu maar meteen moet opruimen. En “neen, ik wil geen soep” roepen, als we zeggen dat het tijd is om te avondeten.

“Henri, als ge zo nog lang doorgaat jongen, dan gaat het niet lukken hé. Ge zijt nog zo ver van mij boos te krijgen.”

De tranen bollen hem over de wangen als hij naar de trapgang gaat. Ik hoor de deur open en dichtgaan, en ik zie dat hij het licht aansteekt. Maar ik hoor hem verder niet de trap opgaan. Wel hoor ik hem schreien. Ik wacht nog even, maar als ik merk dat hij geen aanstalten maakt om alsnog uit eigen beweging de trap op te gaan om zijn tanden te poetsen, ga ik zelf ook naar de gang.

“Henri,” vraag ik nog steeds kalm, “had ik niet gezegd dat ge uw tanden moest gaan poetsen?”

Hij begint te krijsen gelijk een varken dat wordt gekeeld, en vlucht de trap op. Ik zucht, zie hem –zachter nu, maar nog steeds krijsend– de badkamer binnengaan, en hoor hem zijn tanden poetsen. Als ik terug aan tafel zit, hoor ik hem uit de badkamer komen, naar beneden gaan, en hij klopt beleefd op de deur.

“Papa,” zegt hij als ik de deur voor hem open, “mag ik mij verontschuldigen?”

Ik slik. Van het krijstafereel van zoëven is niks meer te merken. Voor mij staat een beleefde jongeman. Ik twijfel lang en hard, en hij is er zich duidelijk van bewust dat hij maar beter wacht op een antwoord. Maar ik kan nu niet toegeven. Hij is gestraft, en als ik nu zeg dat hij zomaar terug kan komen, dan leert hij niks bij. Dus maak ik van mijn hart een steen en schrei inwendig.

“Sorry jongen.” Hoe ik het over mijn lippen krijg weet ik niet. “Ik aanvaard je excuses, maar je moet wel nog steeds naar bed.”

Hij kijkt me aan, eerst vol ongeloof, maar dan berustend. Hij geeft Tessa nog een knuffel, en ik ga met hem mee tot zijn slaapkamer. “En morgen beginnen we gewoon opnieuw”, fluister ik hem toe, en ik snik zachtjes mee met zijn ‘ja, papa’.

kl-teziek

Self-fulfilling prophecy, heet dat dan. Eergisteren pas had ik dit geschreven: Het kan niet anders of de ziekte zal toeslaan op mijn meest kwetsbare moment, zoals wanneer ik nog eens naar de cinema wil, of naar een concert. En kijk, gisterenavond was ik al in dermate belabberde staat, dat ik het zelfs niet aankon om naar Die Walküre te gaan kijken. Iets waar ik ten andere een gans jaar naar had uitgekeken. Ik vind Wagner zeer goed, ik. En ik ben geen fan van transposities van oude toestanden naar hedendaagse omgevingen. Maar vorig jaar was ik zo in de wolken over Das Rheingold, dat ik verschrikkelijk benieuwd was naar wat men met het vervolg had aangevangen. Helaas.

Ziek dus. Godverdomme.

alles voor het publiek

Speciaal voor Brutin gaat deze post niet alleen over Henri, maar meteen ook over ziekte. En op miraculeuze wijze zal ik erin slagen niks over fototoestellen te schrijven. (Ah, te laat zeker?)

Henri is ziek. Meer nog, hoewel hij zieker is dan ikzelf, vermoed ik zelfs –hypochonder zijnde– dat hij een of ander vies beest (is een virus ook een beest?) van mij heeft opgelopen. Hoofdpijn, snotteren, “ik voel mij slappekes”, en net niet van de trap stuiken bij zijn ochtendlijk naar beneden komen (zo werd mij verteld). Qua drama kan het tellen.

Tragisch worden de zaken dan als ge net in Brussel zijt toegekomen, en blij verheugd de GSM beantwoordt, in de veronderstelling dat de madam haar buis van eustachius door uw zoetgevooisd stemgeluid nog eens wil laten beroeren. “Hij is ziek” klinkt dan op twee vlakken redelijk ontgoochelend. Op drie zelfs, als u plots te binnen valt dat ze toch niet voor uw fiepstem belt. (De andere twee, voor de mensen zonder kinderen zijn: (1) omdat hij ziek is en (2) omdat ge niet bij hem zijt terwijl hij ziek is.)

“Ze hebben gebeld van ’t school. ’t Is te zeggen hij heeft zelf gevraagd of ze niet wouden bellen, en nu zit hij daar zielig te wezen. Gij kunt niet naar huis zeker?” Normaal zat ik al terug op de trein nog voor de suggestie was gemaakt, maar wegens omstandigheden die ik binnenkort nog wel eens zal uitleggen, kon ik niet weg. Dus zijn de ouders ingesprongen.

Het klonk erger dan het is, maakte ik mijzelf wijs, toen ik ’s avonds thuiskwam. Hij ziet er helemaal niet ziek uit, probeerde ik nog, toen ik enkel een rode neus vanonder het dekbed op de zetel zag piepen. Een zetel die omsingeld was door volgesnoten papieren zakdoekjes. “Bik bal bet zbraks bel obbkuizen é baba”, klonk het. Helemaal niet ziek dus. De plantrekker.

Ook +39°C mag niet meteen een hinderpaal wezen. Maar zijn ogen. Henri heeft altijd al last van zijn ogen: het is een fixatie gelijk een ander, maar of het nu haar is of de inspanning van op zijn trompet te blazen, zijn ogen bewateren alsof de duivel moet worden uitgedreven. Zijn wit zag nu evenwel grotendeels rood, de oogleden dik gezwollen. En als kers op de taart had hij rode vlekken rond zijn ooghuid, gelijk het vel van een albino dat te lang in de zon heeft gelegen. (Hier ontspoort mijn vergelijking zeker?)

In elk geval, ook ik voel mij nu behoorlijk mottig. Al raken mijn zakdoeken niet volgesnoten en blijven mijn ogen maagdelijk wit (was de rest maar even onschuldig). Het kan niet anders of de ziekte zal toeslaan op mijn meest kwetsbare moment, zoals wanneer ik nog eens naar de cinema wil, of naar een concert. Alwaar iedereen dan ver uit mijn buurt zal blijven om toch maar niet besmet te worden. En zo heeft alles toch maar weer een positieve kant.

(Als dat geen crowd pleaser was.)

wachten

Eigenlijk zit ik gewoon te wachten tot het gedaan is (en dat kan relatief kort of nog heel lang duren). En dat mag, zo hebben we afgesproken. En ik hoef zelfs niet te wachten, zo hebben we verder nog afgesproken, want dat het zal aflopen, werd al beslist. Maar ik kan evengoed de kat nog wat uit de boom kijken. In het ‘ergste’ geval, loopt de wachttijd immers gewoon wat vroeger af.

(Lang geleden dat het nog eens zo wat cryptisch was hé!)

gefrustreerd?

Tot negen uur geslapen, vanochtend. Henri was om acht uur reeds naar beneden gekomen, maar om een of andere duistere reden heeft hij ons toch niet wakker gemaakt, maar in plaats daarvan verkozen dat uur te vullen met Jommekes en andere stripverhalen.

Om 10u30 had ik een afspraak op de Bijloke, voor foto’s en een artikel voor het Project (tune back in ergens midden februari), maar eigenlijk had ik meteen stof voor nog minstens één extra artikel. Tessa en Henri zaten ondertussen in het SMAK, waar ik om 12u30 ben toegestuikt, nog wat foto’s heb genomen, en vervolgens zijn we gaan eten naar de Rincon Español (Normaalschoolstraat). Ik ben net terug –Tessa en henri zijn gaan fietsen– en eigenlijk heb ik meteen stof om minstens vier artikels schrijven –het optreden van gisterenavond niet meegerekend (daar schrijf ik ook nog wel iets over).

Straks ga ik naar Tuur (Phil Abraham & Benoit Vanderstraeten); morgen ga ik waarschijnlijk naar de Hot Club (Sax-Appeal brengt muziek van Nyman, Hus, en Reich); dinsdag naar de Vooruit (Jef Neve); woensdag een Rondleiding (Lichtwandeling). En over het meeste ga ik niks kunnen schrijven wegens tijdsgebrek. En dan ben ik nog steeds niet tot aan de cinema geraakt. Donderdag misschien.

’t Is behoorlijk frustrerend soms (een day job te hebben).

houston, we have a situation

“Papa,” kwam Henri gisterenavond bij me aan de computer staan, “ik moet u nog iets vertellen. Ik ben vandaag gevallen.”

Hij tracht zijn hoofd opzij te draaien, slaakt een kreet, en draait –ipv zijn hoofd– zijn lichaam een kwartslag. Op de rechterkant van zijn hals zie ik in het duister iets wat op de afruk van een zuigkus lijkt.

“Het ziet er nog zo erg niet uit”, troost ik hem. “Ik zal eens voelen.”

Mijn vingers raken de plek nog niet half aan, of hij krimpt ineen van de pijn. En hij is niet meteen een ‘klager’ (geheel in tegenstelling tot zijn vader). Mijn madam, de dokter, is natuurlijk weer net nu op congres. Gezien mijn beperkte medische kennis besluit ik toch maar een telefonisch consult te beleggen.

“Ik keer onmiddellijk terug”, klinkt het bezorgd aan de andere kant van de lijn. “Is hij duizelig, kan hij goed op zijn benen staan, heeft hij braakneigingen?”

Na lang inpraten weet ik haar toch te overhalen daar te blijven. Ik heb geen zin om mij tweemaal zorgen te maken, om Henri én om Tessa, die dan tijdens een vriesnacht vanuit Genval met de wagen terug zou keren. We zien morgen wel. “Maar laat mij wel iets weten als er iets aan zijn toestand zou veranderen”, geeft ze uiteindelijk toe.

Vanochtend had hij nog steeds pijn (en vannacht heb ik hem een paar keer in zijn slaap ‘ai’ en ‘auw’ horen roepen), maar verergerd leek zijn toestand niet. Aan het ontbijt klaagt hij plots over hoofdpijn, en dat hij zoveel speeksel in zijn mond heeft en of hij dat niet in de pompbak mag uitspuwen. Ik vlucht naar boven, waar mijn GSM ligt op te laden.

“Dan kom ik nu naar huis”, besluit de dokter. “Ik ga er toch mijn gedachten niet kunnen bijhouden. Ik wil foto’s laten maken om een aantal dingen uit te sluiten. Als er iets gebroken is, of gekneld, of een bloedopstapeling, kan hij straks bij een verkeerde beweging verlamd raken.”

Nu word ik pas ongerust. De schoonouders worden opgetrommeld (ik moest een aantal zaken regelen deze voormiddag) om alvast met Henri naar het UZ te rijden, en daar Tessa op te wachten. Veel kan ik daar toch niet doen, dus trek ik met een klein hartje naar de Post, en naar de Bijloke, waar ik foto’s zou nemen voor Het Project.

Bij de Post is er een te lange rij, waardoor ik mijn afspraak in de Bijloke dreig te missen, dus wandel ik opnieuw naar de Bijloke (waar ik daarnet 20 minuten te vroeg was). Daar blijkt dat mijn afspraak eigenlijk morgen is, dus wandel ik opnieuw naar De Post, waar ik in een nieuwe rij wachtenden mag plaatsnemen. Ondertussen heb ik drie kwartier over en weer gelopen, onderwijl niet aflatend naar mijn madam bellend, die zich evenwel binnen in het UZ bevindt alwaar de signaalsterkte –indien dat mogelijk was– zich onder nul bevindt. Dus zit ik mijzelf op te vreten van de zenuwen –en ik ben eigenlijk een zeer kalme mens in situaties waar andere panikeren. Maar dit gaat om mijn zoon verdomme.

Een paar foto’s, pediaters, werveldeskundigen en gelijkaardige(n) verder, slaag ik er toch in mijn madam aan de lijn te krijgen. Alles is in orde, en het zou zich binnen tien (of zo) dagen als vanzelf moeten oplossen. Het is een kneuzing, doet veel pijn, maar zou verder geheel onschadelijk moeten zijn.

*zucht*

triptiek: stokje

ego (ii) ego (iii) ego (vi)

Een tijdje geleden werd mij een stokje toegeworpen. ’t Is te zeggen naar mij en naar twee lotgenoten, bij wie ik tot nog toe evenmin veel zelfportretten heb zien verschijnen.

Niet te veel over nadenken, gewoon doen, had ik elders gelezen (al ben in vergeten waar), maar dat ligt niet meteen in mijn aard. Hoe portretteer ik mijzelf, en waarom. En eigenlijk waren de antwoorden redelijk voor de hand liggend.

Een triptiekje. En redelijk close-up, met de 50mm, omdat die lichtsterk genoeg is (f/1.8), en licht genoeg om –met een redelijke mate van stabiliteit– op armafstand te houden. Een tripod heb ik niet (meer), en het ding gewoon op een tafel zetten met de zelfontspanner gaf mij niet genoeg mogelijkheden. De onderwerpen zijn zaken die mij nauw aan het hart liggen: muziek (de koptelefoon); fotografie (de camera zelf is in focus); en mijn tattoo.

Voila. Heren, ’t is nog aan jullie.

Wie zich verder geroepen voelt, neme het stokje aan. (Ik ben bijvoorbeeld benieuwd naar Henk en Djivy en Perre. Maar voel jullie zeker niet verplicht.)