We hebben Henri zijn trompet niet naar Seattle meegebracht. Zijn mondstuk wel, maar dat staat hier enkel op mijn bureau mooi te wezen –hij heeft er nog geen enkele keer op ‘gespeeld’. We hebben hier in onze living wél een –naar mijn oren zelfs gestemde– (buffet)piano staan, en daar is hij maar moeilijk van af te houden.
Het heeft geen half uur geduurd of hij had er al een aantal trompetliedjes op gespeeld, en ook ik vind dat zo’n klavier een bijna onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent. Vijfentwintig jaar geleden hadden wij thuis ook een buffetpiano staan, die daar grotendeels stond als kaarsenhouder, maar waar ik mij toch duchtig op heb uitgeleefd. Ik had er een Wim Mertensachtige compositie voor geschreven, en die noten hakkelen me blijkbaar toch nog een beetje op acceptabele manier uit de hand –één hand weliswaar, want vraag mij a.u.b. niet om ook mijn linkerhand te gebruiken. Of om noten te lezen.
Twee keer had ik dat stukje gespeeld, denk ik, en ondertussen heeft Henri zich het al helemaal eigen gemaakt. Vandaag speelde ik Enola Gay, en hij was helemaal nieuwsgierig. Ik heb hem een strofe voorgespeld en ook daar is hij al grotendeels mee weg. In ruil leerde hij mij Go Down Moses (Let My People Go) spelen, en een tweede melodie waarvan we echter beiden de titel niet kennen.
Hij wou graag piano bijleren, had hij ons eind vorig jaar al laten weten. We hebben evenwel steeds die boot afgehouden, omdat we niet dachten dat hij voldoende tijd zou hebben om twee instrumenten aan te pakken (dát, en zo’n piano kost hopen geld). Maar als ik hem hier zo bezig hoor, moeten we onze mening misschien maar herzien.