Vanuit ons hotel zagen we een bergachtig iets liggen, waarvan een blik op de map ons vertelde dat het om Lēʻahí (Diamond Head Crater) ging. Toen ik gisteren naar de zoo trok, leek Lēʻahí hooguit een boogscheut verder. Dat was ook wel zo, behalve dan dat de ingang aan de andere kant van de krater lag –ocharme opnieuw een boogscheut verder– en dat de scenic viewpoint op de top alweer aan de andere kant van die ingang lag –ocharme een boogscheut ver dus. En 232 meter hoger dan de zeespiegel. Heen en terug naar het hotel ben ik toch een uur of drie-vier onderweg geweest.
De toegang tot het State Monument bedraagt 1 USD voor een walk-in (te voet, m.a.w.), van de ingang tot de top is het 1,3 km en 171 m hoger. Allow 1.5 to 2 hours for a safe and leisurely round-trip hike. Nu, die leisurely dat is voor de gemiddelde Amerikaan, en ik had mijzelf al warm gemaakt om dat in maximaal een uurtje te klaren. En tot ongeveer twee derde van de trip leek dat ook goed te lukken. Dan zouden er trappen volgen, en een tunnel, en opnieuw trappen, en opnieuw tunnel, en een spiraaltrap. En in die eerste tunnel liep het al mis.
Op de top kunnen er maar zoveel mensen tegelijk. En er willen verschrikkelijk veel mensen tegelijk naar die top. Die trappen zijn steil en redelijk dun –er kunnen net twee mensen tussen, die geen gemiddelde Amerikaanse omvang hebben. Hetzelfde geldt voor die tunnels. Niet meteen voor mensen met claustrofobie.
Enfin, we zijn erdoor geraakt, geheel bezweet en bezucht van mijn stampede tijdens het voorafgaande tweederde van de tocht; de trappen namen gretig de grote hoeveelheden lichaamsvocht op die ik er verspilde.
Boven kwamen we eerst in een bunker terecht –Lēʻahí was een deel van de Amerikaanse defensie linie sinds 1908– waaruit we net niet op handen en voeten dienden te klauteren. Allemaal wreed wijs en lichtjes avontuurlijk, dat wel.
Een hele meute mensen daalde langs dezelfde weg naar beneden waarlangs een even grote andere meute naar boven trachtte te klimmen. Maar het zicht was wel de moeite.