Suzannah hoort stemmen.
Ze had geglimlacht toen ik aan het tafeltje naast haar plaatsnam. Het was het enige vrije tafeltje in het café, en ik had dan ook niet zomaar aangenomen dat die glimlach voor mij bedoeld was. Ik ben nog al verlegen, weet u wel. Dirk had mij zonder veel plichtplegingen mijn wekelijkse cappuccino voorgeschoteld, en ik was al gauw opnieuw in mijn zoveelste boek verdiept.
“…en van dat moment af hóórde ik de mensen.”
Ze had het gehad over geestesverruiming, en hoe we ons moeten openstellen voor alles en ons laten overspoelen door indrukken, zoals kinderen dat ook doen. Op een bepaald moment was ze daarin geslaagd, beweerde ze, en sindsdien hoort ze stemmen.
“Niet dat ik geesten zie of met de doden kan praten”, glimlachte ze opnieuw. “Het is meer zoals gedachten lezen.” Ze nam mijn hand vast die ik had opgeheven om haar te onderbreken, en liet die, betrapt door haar eigen impulsen, net zo gauw weer los. Haar hand was zacht en warm geweest en liet daardoor een gemis achter. “Ik weet dus ook waar gij nu aan denkt.”
God, ik hoop het niet, dacht ik, terwijl ik mij wanhopig van de beelden poogde te ontdoen die zich spontaan voor mijn geestesoog hadden opgeworpen. Denk aan kookboeken. Of Nigella Lawson! (Nee, niet Nigella!) Of koffie! riep ik mijzelf toe. Denk! Aan! Iets! Anders!
Maar het was te laat, zag ik aan haar gezicht, dat ze met weinig succes in de plooi trachtte te houden. Mannen zijn ook zo doorzichtig.