“Ja!”, klinkt het ongeduldig door de parlefoon.
– Goedenavond mevrouw, ik stoor toch niet? Zou ik u iets mogen vragen?
“Ik moet naar beneden komen zeker?”, klinkt het met een zucht. “Een moment.”
Na ruim vijf minuten wachten wordt de voordeur geopend. “En waarvoor is ’t?”
– Goedenavond. Zouden wij u iets mogen vragen?
“Ge zijt al bezig hé.”
– Huh. Ja. Sorry. Toen wij hier kwamen wonen hadden wij de ganse dag zon in onze tuin. Maar dat is elk jaar sterk verminderd, en sinds vorig jaar hebben wij eigenlijk bijna geen zon meer.
“Ge denkt toch niet dat ik mijn bomen ga laten snoeien zeker? Want ik hoor u al afkomen.”
– Dat was inderdaad wat ik u had willen voorleggen. Niet alleen zijn die twee bomen hevig in de hoogte opgeschoten, een groot deel hangt ook over onze tuin, en zelf mogen we daar natuurlijk niet aan snoeien.
“Wel, bij u is dat waarschijnlijk niet zo, maar ik moet dat eerst met mijn man overleggen. Maar ge moet er niet op rekenen.”
– En hebt u enig idee wanneer… begon het nog, toen de deur met een luide knal werd toegegooid.
(Een week later was er een aangetekende zending.)