baby

Yeah baby!

Niettegenstaande de regen ging ik vanochtend toch lopen. Ik verplicht mijzelf aan het stramien vast te houden: maandag, woensdag, vrijdag en zondag loop ik. Weer of geen weer, regen of zon, donderslag of hagel, of een stortbui van bloemblaadjes van de vele japanse kerselaars waar ik tijdens mijn omloop onder gebukt ga. Vanaf Thomas ken ik de straten: Harrison, Republican, Mercer, Roy, Aloha. Van 15th naar beneden tot 19th, de straten aflopen, stijl klimmen naar 18th, de straten aflopen, klimmen naar 17th, dan 16th, dan weer dalen naar 17th, terug klimmen naar 16th en ten slotte naar 15th en terug naar huis. 7 mijl, 11 kilometer, en ik hou van elke stap. Misschien iets minder van de klim van 19th naar 18th.

You’re looking great baby!

Op geen van die straten valt ook maar iets te beleven, behalve misschien aan Thomas St., dat is een drukke baan, en niet altijd evident om zonder stoppen over te steken. Voor ik de straat zie, luister ik al links en rechts naar aankomend verkeer –ik heb daar een uitstekend gehoor voor– en desgevallend pas ik mijn snelheid aan. Eén enkele keer moet ik wat dribbelen of mij kuiten in een sprint laten verkrampen, maar meestal slaag ik erin de oversteek goed te timen. Voor de rest is het kalm in suburbia.

Comin’ through. There you go baby!

Op de hoek van 16th en Denny Way renoveren ze het interieur van een kerk. Eén keer stond er een deur open zodat ik inkijk had in de uitgeholde buik van waaruit een grijze stofwolk dreigde te ontsnappen. In minder dan geen tellen werd de deur gesloten. Eergisteren, woensdag, stond er een betonwagen langs het trottoir dat kleurrijk was afgesloten, en waarbij een politieagent nauwlettend het onbestaande verkeer in de gaten hield. Waar het beton de vrachtwagen verliet, was netjes een dik vel plastic op de grond gespannen, zodat eventuele betonresten niet op de rijbaan zouden belanden.

You’re in great shape, baby!

De vrouw staat meestal aan de QFC op 15th en Republican. Ze staat er niet elke dag, maar heeft een beurtrol met de andere homeless people die daar één of ander krantje verkopen. Meestal zitten die daar redelijk lethargisch, maar zij spreekt de passanten aan. Niet confronterend; ze klampt niemand aan, maar telkens ik voorbij loop staat ze mij als mijn grootste fan aan te moedigen. Met blijvend enthousiasme. “You doing great baby! Wish I still had it in me.

Totally makes my day.

daar is de lente

Excuse me, sir?

Ik zweer het u, ik trek mensen aan. Tessa mag dan nog zo vaak zeggen dat mijn houding meestal weinig uitnodigend is, op straat wordt ik vast en zeker aangeklampt. Niet alleen het WWF weet mij te vinden, maar ook Zij Die De Weg Kwijt Zijn, enquêteurs, en verkopers: u noemt het en ze vinden mij.

Een man van Afrikaanse origine stapt op mij af. Als hij opent met “ge moet niet bang zijn van de zwarte man”, ga ik gillen.

Is this,” en hij gesticuleert wijd de ganse straat af, “is this the area that they call the Zuid?” Hij spreekt Zuid uit als zaujt.

Zuid? Oh no, that’s…“, ik kijk even rond om mij te oriënteren, “…that’s quite some distance from where we are. I think you’d better hop on a tram.

Hij kijkt wat beteuterd. “I’m looking for xxxtute.” Het laatste woord heb ik niet goed verstaan, en ik vraag hem of hij even kan herhalen.

I’m looking for prostitute. You know? The street with prostitutes at the Zuid. Glass houses?

Terwijl ik mijn best doe niet in lachen uit te barsten, leg ik hem uit dat hij toch maar beter de tram kan nemen, de 21 of 22, in die richting, weg van het station.

Het weer mag er misschien nog niet naar zijn, maar daar is de lente. Of die fallus impudicus alvast.

jeroom

“Wat zegt ge?”, slaakte de man net niet uit –al was zijn verbijstering duidelijk. “Dus uwen auto is perte totale?”

Hoewel hij helemaal achteraan in de bus zat, en ik hem niet kon zien, voelde ik hem gewoon ijverig knikken in zijn telefoon. Ik deed mijn uiterste best de rest van de conversatie niet te volgen, en was blij toen hij –onderwijl een paar keer “maar enfin” murmelend– eindelijk inhaakte. De stilte was van korte duur.

“Jeroom! Jeroom maat, mag ik u ne keer wat vragen. Dingske ligt in het hospitaal, ik heb net met haar gebeld.”

De bus was zo goed of leeg, enkel de anonieme beller achteraan en een oudere mevrouw vooraan hielden Henri en mijzelf gezelschap op de terugweg van de trompetles. Mogelijks was daaraan het gebrek aan discretie te wijten, al heb ik ontdekt dat de mensen tegenwoordig maar weinig schroom vertonen als het gaat over het in detail treden van de meest persoonlijke zaken via hun mobieltje op het openbaar vervoer. Het is het soort schroom dat ik maar niet kan overwinnen –misschien is dat een teken van ouderdom– maar waar ik vanzelfsprekend met ongepaste geboeidheid naar kan luisteren.

“Neenee, het is serieus deze keer. Haar schouderblad is gebroken, en haar ruggenwervel, en haar auto is totaal kapot. Ze ligt in het ziekenhuis, en nu wou ik vragen of ge soms deze week geen tijd zoudt hebben om effekens mee te gaan met mij om haar te gaan bezoeken.”

Hij vermeldde de locatie van het ziekenhuis en de kamer waarin de juffrouw lag, en luisterde naar het antwoord van zijn maat.

“Moeilijk deze week? Allez, Jeroom,” klonk het vol ongeloof, “dat meiske heeft dus wel haar armen gebroken hé. En ze heeft een paar ribben gekneusd, en haar benen gebroken, en er is iets met haar hoofd ook…”

Het kon waarlijk moeilijk erger klinken, en Jeroom stelde vermoedelijk de vraag die ook in mij opkwam.

“Wat ze dat niet gebroken heeft? Ja, dat weet ik ook niet. Maar Jeroom… Jeroom… dat meiske heeft het dus nu vooral gewoon nodig om mensen rond haar te hebben hé Jeroom. Maar als ge echt niet kunt, dan ga ik wel alleen… Ja. Ja. Gans kapot, ja. Oei. Ik bel subiets terug.”

…want op dat moment arriveerden we aan het Sint-Pietersstation, waarop de beller de bus uitstoof om zijn verbinding niet te missen. Ik hoop maar dat Jeroom dat meiske gaat bezoeken.

vous ne buvez pas de vin

Ik word al een paar dagen geplaagd door een anonieme beller. Telkens ik opneem, en mijn vriendelijke vast-lijngroet uitspreek, hoor ik iemand aan de andere kant de adem inhouden, en toeleggen. Dat ze haar minnaars beter moet opvoeden, had ik gekscherend tegen Tessa gezegd, eergisteren.

Gisteren had ik evenwel prijs.

Bonjour, est-ce que je pourrais parler avec le docteur Tessa Kerre?

Oeps. Frans. Een schitterende taal, ik versta ze naar behoren en u kan mij zelfs met het occasionele geheel in het Frans opgestelde boek betrappen, maar ik kan het niet spreken. Sla mij gerust in het Nederlands (du-uh!) of het Engels om de oren, en ik zal u zonder enige aarzeling te woord staan, maar laat het Frans waar het hoort: in de boeken.

Oui. Euh. Non. Euh. Le docteur n’est pas là. Elle. Euh. Elle est à l’hospitâl. Euh. Où elle travaille. Euh.

Het blijft even stil. Hij hangt terug op, denk ik, wanneer hij plots alsnog een redelijk eloquent Frans over mij uitstort. Iets over Bourgogne en een bezoek aan België en dat wij toch ook Bourgondiërs zijn, en dat we dus wel goede wijn drinken toch, en of ik of –bij voorkeur– le docteur Kerre die meneer niet wil ontmoeten. In haar wijnkelder?

Ah bon,” daagt het mij, “vous vendez du vin?” Ik ben er mij zeer van bewust dat ik die mens moet vousvoyeren.

Het blijft weer even stil. Ik hoop maar dat ik hem niet beledigd heb. Maar neen, daar steekt hij opnieuw van wal. Dat wijn niet verkocht wordt, maar gesavoureerd, gesmaakt, gekoesterd. Ik moet hem onderbreken.

Désolé, monsieur, mais on ne boit pas de vin.

Nu blijft het niet zomaar stil. De verbazing is hoorbaar, en sijpelt bijna uit de hoorn van de telefoon. Hij onderdrukt een kreet.

Vous, vous, vous ne buvez pas de vin?”, slaagt hij er uiteindelijk in uit te brengen. “C’est donc vrai? Des gens comme vous, ils existent vraiment?

Hij blijft beleefd, en we nemen vriendelijk afscheid. Later op de dag word ik opnieuw opgebeld, en daarnet ook. Maar na mijn begroeting blijft het stil, en wordt de verbinding verbroken. Zou dat opnieuw mijn Franse wijnhandelaar zijn die hoopt le docteur Kerre zelf aan de lijn te krijgen om zich er van te vergewissen dat ook zij echt geen wijn drinkt?

(Verbeter gerust ook mijn geschreven Frans in de commentaar.)

adrie-moment

“Mag ik u binnen vijf terugbellen? Ik ben net aan ’t toeren.”

“Euh, ja tuurlijk, maar ’t is eigenlijk al in orde.”

“Jamaar ik wil gerust terugbellen hoor.”

“Neenee, ’t is al ok.”

“Wat was er misschien?”

“Euh…”

“Lang om uit te leggen?”

“Neuh, niet echt. Erm. Ik was mijn GSM kwijt en ik belde eigenlijk om u te vragen om mij eens op te bellen zodat ik hem kon lokaliseren.”

De conversatie klopt, maar de context niet. Ik had mijn GSM al lang gevonden, was echter met 27 dingen tegelijk bezig, en vroeg me af waarom ik mijn telefoon zo krampachtig vasthield. “Juist, ik moest Tessa bellen”, dacht ik, niet meer wetende waarom. De telefoon ging al over, toen ik mij herinnerde wat er aan de hand was.

bruno

Net terwijl ik het lamsvlees voor mijn ragout aan het dichtschroeien ben, trilt mijn achterzak. Ik zou durven stellen dat er betere momenten zijn om mij op te bellen, ware het niet dat (1) ik sowieso al een gloedhekel aan telefoneren heb en (2) de persoon die mij belt natuurlijk niet weet of het al dan niet een goed moment is. En ik hoef ook niet te antwoorden.

“Hallo met Bruno Bollaert”, groet ik de beller –zeer tegen mijn gewoonte aan de GSM– met mijn volledige naam.

“Dag Bruno”, steekt een jongedame meteen van wal. “Dit is X. Y. van Consultingbureau Z. Ik stoor toch niet, hé Bruno?”

“Nee hoor”, lieg ik dat mijn tong zwart geblakerd uit mijn mond valt. “Zegt u maar.”

“Wel Bruno, ik heb je profiel gevonden via de VDAB databank, en wij hebben momenteel een vacature open staan voor Webmaster. Ben je nog steeds op zoek naar werk, Bruno?”

“Euh…” Ik heb een milliseconde om het goede antwoord te vinden. “Ja hoor,” herpak ik mij vrolijk, “waarover gaat het juist?”

“Het gaat over een job van drie maanden met mogelijke extensie bij een bank, Bruno”, legt X. uit. “Het is wel in Brussel, maar vlak aan het Noordstation. Heel gemakkelijk bereikbaar dus, Bruno.”

“En wat houdt de jobomschrijving juist in”, vraag ik verder, mij helemaal in mijn rol inlevend.

“Wel Bruno, ik zal het u voorlezen.”

Maar voor ze daarmee kan beginnen, onderbreek ik haar beleefd. “Och, weet u wat, hebt u die informatie soms elektronisch? Zou u mij dat per e-mail kunnen opsturen?”

“Ik ging het u net voorstellen, Bruno”, repliceert ze kokket. In mijn gedachten heeft ze kastanjebruin haar gekregen met dito ogen, en lacht ze verleidelijk in de telefoon. Ze bevestigt mijn e-mailadres, en we hangen op. Het voelt een beetje als een date.

Ik schroei mijn lam verder dicht, giet een fles Orval over de bereiding en zet het vuur lager. Boven wacht mij een e-mail van X., maar in plaats van het verwachte afspraakje of een lankmoedige liefdesbrief, vind ik er enkel een vacature.

“Ondertussen Bruno, teken ik met de meeste hoogachting,” zo sluit ze af. Jongens ik word oud.

hypochondrie

Ge maakt mij ziek,
zeg ik dagelijks tegen haar
die mij stellig weerlegt
met een allergie

Nochtans is haar adem
van wilde viooltjes
of kaneel of zijdezachte munt
nu bacteriewarm

En grijpt zij mij de keel
en kweekt het snot
en slijm en hoest

Dat leger dat over mijn gelaat
Mijn neus mijn longen
Binnendringt en ziekt

Gij zijt een hypochonder
fluistert ze mij toe
terwijl haar zacht gekus
nog meer miserie brengt

papa se plaît bien

“Dat ruikt goed!” De man trad uit zijn kruiswoordraadsel en keek naar mijn bord waarop drie toast kramieks lagen.

“Er gaat niks boven zo’n toast met flink wat boter,” antwoord ik hem, en hij knikt instemmend.

Elke vrijdag na de wekelijkse persconferentie van het stadsbestuur sla ik 250gr Misore koffie in bij de Mokabon. En maak ik van de gelegenheid gebruik om een dubbele (espresso) met een toast kramiek tot mij te nemen. In de Mokabon brengen ze bij de koffie altijd een flinke toef slagroom –wie melk wilt, moet daar expliciet om vragen.

“Ik kom van Houffalize,” vertelt de man terwijl ik aan mijn toast begin, “maar ik woon ondertussen al twintig-dertig jaar in Gent. Het is daar altijd minstens vijf graden kouder, in Houffalize, weet u?”

Maar voor ik een antwoord vol toast kan murmelen, gaat hij verder.

“Kijk, ik eet vegetarisch, maar een vegetarisch restaurant hebben ze daar niet. En hier in Gent zijn er een stuk of tien. En ik schaak graag, maar voor een goede match moest ik een uur rijden naar Marche(-en-Famenne). Er was eens een toernooi, en toen ik ’s avonds terugkeerde kwam ik in sneeuw terecht, zo hoog!” En hij toont trots een afstand die tweemaal zo hoog is als de tafel waar we aan zitten. “Ik ben in mijn auto moeten blijven slapen.”

Ik glimlach.

“Maar mijn kinderen zeggen: Qu’est-ce que papa va faire chez les flamands?” Hij spreekt flamands uit als flamaings, en kijk mij vrolijk aan. “Mais papa se plaît bien chez les flamands.”

En voor ik het goed besef is hij alweer in zijn kruiswoordraadsel verzonken.

Ik ga graag naar de Mokabon, ik.

stripper

“Ge moet niet bang zijn, meneer,” sprak de jonkvrouw van maximaal 20 lentes terwijl ze haar boezem door mijn zijruit de wagen ingoot, “ik kom u niet aanvallen. Ik studeer aan de academie hier in Antwerpen, en wij hebben een stripverhaal gemaakt, en het is gewoon om te vragen of u er zo geen zou willen kopen.”

De manier waarop ze in mijn wagen stond gebogen, stond waarschijnlijk voor de chauffeur van de wagen links van mij, net zo weinig ruimte voor verbeelding toe over haar achterkant, als bij mij over haar voorkant. De spaghettibandjes van het topje dat tot vlak boven haar navel reikte –een plotse groeispurt misschien?– waren zichtbaar opgelucht dat haar borsten eerst nog waren gevat in de fuchsia kanten bh. Alleen Henri’s ogen waren mogelijks nog groter toen ook hij haar rondingen in de gaten had gekregen.

“’t Is allemaal marketing, jongen”, sprak ik hem bemoedigend toe, nadat ik de juffrouw had bedankt voor het aanbod.

zonder bril

Gisteren had ik de bui al zien hangen, of liever: niet zien hangen. Vandaag zou er geen drupje regen uit de lucht vallen, en bovendien zouden de temperaturen eindelijk terug (officieel) boven de 20 uitkomen. Motor-tijd!

Vanochtend op mijn gemak ontbeten, rugzak gepakt, en de motor op. Op het werk was er een soort uitstap gepland waaraan ik –door omstandigheden– niet kon deelnemen. Een aantal collega’s was evenzeer verhinderd, maar slechts één daarvan zou verplicht zijn de ganse dag met mij door te brengen –in een andere ruimte weliswaar.

Een rustige dag op het werk, meteen de geknipte kans om eens goed te kunnen doorwerken.

Tot ik mij omgekleed had, en ik mijn brillendoos uit mijn rugzak wou nemen. Geen doos, geen bril, en wat erger is: geen USB-stick. En op die USB-stick staan al mijn persoonlijke zaken zoals mijn gepreconfigureerd e-mail programma (Thunderbird Portable).

Enfin, dat betekende een nog rustiger dag dan voorzien, en nog steviger doorwerken zonder gestoord te worden. Nietwaar?

(Terloops: een DVD bekijken op de mac thuis verloopt veel vloeiender dan –tijdens de middagpauze– op de werk-PC.)