Zoef

’t Is een rare dag vandaag. Het gaf de indruk van heel vrijblijvend te zijn, maar binnen de kortste keren zat alles vol. Uitgeslapen (tot half negen!), laat ontbijt (koeken), een begrafenis, een late lunch (coquilles Saint-Jacques, gevolgd door kabeljauw met bleekselderij en gestampte patatjes), vanalles geregeld en gepland, straks spoedvergadering, en dan naar Tuur. En gedaan. Geen tijd voor de kermis bijvoorbeeld.

Zoef. Daar trok het weekend weer aan ons voorbij.

Macon (fin)

Het ging niet goed met Macon, had ik u onlangs nog verteld. Eergisteren vond hij nog amper de kracht om recht te komen en te drinken –eten was al helemaal niet meer aan de orde. Toen ik gisterenavond thuiskwam lag hij op zijn vertrouwde plekje bij de drinkbak die we bij onze slaapkamerdeur hadden gezet. Zijn lijfje ging nog traag op en neer onder een moeizame adem, en zijn kopje duwde nog zacht tegen mijn hand toen ik hem streelde. Zijn pootjes gaven nog iets meer weerwerk, maar het waren meer spasmen –zoals in zijn slaap– dan doelgerichte beweging.

Het had geen zin om het nog verder uit te stellen. Toen Tessa thuiskwam heeft ze bij de dierenarts, een beetje verderop in de straat, twee maal 5ml spierverlammende substantie gehaald (dat kreeg ze enkel mee omdat ze zelf arts is natuurlijk). Macon tot daar vervoeren zagen we geen van beiden zitten, en de dierenarts had er alle begrip voor. Hij raadde aan de vloeistof pulp-fictiongewijs rechtstreeks (of zo dicht mogelijk) in het hart in te spuiten.

Nu ben ik niet meteen kleinzierig, maar ik weet hoe onze katten reageerden bij een gewoon bezoek aan de dierenarts, en ik zag het eigenlijk ook niet meteen zitten om Macon vlak voor zijn dood nog even aan de horror van die naald in zijn hart bloot te stellen. Maar het moest. Het was dat of een vreselijk trage dood waarvan hij volgens mij toch afzag.

Dus stonden we alledrie rond hem –we hadden alles goed uitgelegd aan Henri, en hem de keuze gelaten of hij erbij wou zijn. Macon gaf geen kik, toen de lange naald in zijn uitgemergelde lijfje werd geduwd –wat mij sterkte in de beslissing dat het inderdaad beter was om zijn negen levens zo te beëindigen. Voor de rest duurde het nog geen minuut. Hij ontspande helemaal, legde zijn kopje neer, and that was it.

Mâcon de la Foret Bellifontaine. De mevrouw van wie we hem hadden gekocht keek even raar op, toen we zijn naam voorstelden. Het moest met een ‘m’ beginnen –dat is zo’n regeling: per jaar schuift dat een letter op– en ik was indertijd nogal zeer erg into Peter Greenaway (The Baby of Mâcon was nog niet zo heel lang daarvoor uitgebracht). We kregen een heuse stamboom mee, waaruit bleek dat hij wel degelijk een echte Chartreux (Kartuizer) was, met maar liefst vijf kampioenkatten –waarvan drie internationaal– onder zijn voorouders.

Hij was geboren op 30 juni 1996, en is dus net geen 11 –60 in mensenjaren zegt het dierenartsboekje mij– geworden. Ik herinner mij nog hoe we een krakkemikkige R5 van Gent naar Arbonne la Foret –vlakbij Fontainebleau– zijn gereden om hem af te halen. We brachten toen een kleine blauwgrijze kat mee naar de Tarbotstraat –waar we toen nog woonden– een heel nerveus en bang hoopje kat, dat we gedurende de terugweg in een ruime doos hebben laten zitten opdat hij vooral niet zenuwachtiger zou zijn geworden van het voorbijflitsende landschap.

“Hoewel hij voor iedereen lief is, hecht een kartuizer zich maar aan één persoon”, zo had de mevrouw ons gewaarschuwd. “En die kiest hij zelf uit.” Ik was dan ook verschrikkelijk blij toen al gauw bleek dat hij mij had gekozen. Male bonding, ongetwijfeld. Macon was dus niet zozeer mijn kat, maar eerder mocht ik zijn baasje zijn.

(…)

Fa kruis

Fa kruis

“Euh, wacht papa, dat is geen fa, maar een fa kruis!”

D70, 1000 ISO, 50mm f/1.8 1/30s

Do(Wat vooraf ging:)

“Ik verveel mij!”

“Ewel lees dan wat hé, terwijl ik het eten verder maak.”

(Waarop hij zijn partituren pakt en begint noten te lezen.)

macon

Macon

Het gaat niet goed met mijn kat. Eind vorig jaar is hij ziek geworden, en gezien hij steeds verschrikkelijk dorst had, dachten we eerst aan diabetes. De dierenarts heeft dat echter tegengesproken, en Macon kreeg een antibioticakuur voorgeschreven. Even, heel even, bracht dat beterschap, maar al gauw ging het weer slechter.

Hij staat wankel op zijn poten, slaagt er met moeite in de trappen op en af te lopen (waardoor we soms zijn excreties uit de traphal moeten weghalen), en kwijnt zienderogen weg. De regio aan zijn heupen, is volledig ingevallen, en als je daar voelt, dan raken je vingers elkaar door zijn lichaam heen. Goed kan dat niet zijn.

Hij klaagt niet, of weinig, en is telkens weer verschrikkelijk gelukkig als we thuiskomen en wat tijd met hem kunnen spenderen. Veel doet hij niet meer, behalve wat wiegen op zijn voorpoten, en spinnen als een naaimachien als ik hem zachtjes –opdat hij niet zou vallen– over zijn kopje streel.

Het wordt tijd voor afscheid, vrees ik. Maar dat besef maakt het er niet makkelijker op.

bloemen

Wie mij eens helemáál wil doen smelten, moet mij bloemen kopen. Tessa en Henri –ten zeerste met dat fenomeen bekend– hadden mij zaterdag een bos tulpen meegebracht naar de Vooruit, waar ik hen zat op te wachten voor de lunch.

Dat doet wel wat, zo’n bos bloemen op u zien afwandelen –in volle Vooruit bovendien. Een serieuze bos overigens, waarmee Henri zijn armen vol had. En waarvoor we achteraf thuis met moeite een vaas voor hebben gevonden waar ze allemaal samen in konden.

Krijgt u ook zo graag bloemen?

publiek geheim (ii)

Het is een grote stap, met veel gevolgen en repercussies, maar dit was geen ondoordachte beslissing. De katalysator was het probleem rond het jaarlijks verlof. Elke drie jaar wordt er een grootschalig internationaal congres door Het Werk georganiseerd, waar tot nog toe niemand werd verplicht aan deel te nemen. De congresperiode werd constitutioneel vastgelegd in bijna exact dezelfde periode als de Gentse Feesten en Blue Note Records Festival. Een periode die voor mij non negotiable is. (Net zoals het filmfestival overigens.)

Het verlof werd geweigerd. Toen ik argumenteerde dat ik in die periode thuis moest zijn door familiale omstandigheden (vakantieregelingen van de madam en de (schoon)ouders –niet eens half gelogen), werd daar nogal laagdunkend over gedaan. En eigenlijk was dat de druppel die de emmer deed overlopen.

Want familiale omstandigheden, zo hield men mij voor, zijn taken voor de vrouw, die zich maar beter schikte naar de werkomstandigheden van de man. Dat mijn madam arts is, doctor zelfs, met een carrière die vele keren prioriteit had over de mijne, kon men niet geloven. En dat ik het daarmee eens was, nog minder.

Niet alleen was dat standpunt voor mij vanzelfsprekend geheel onaanvaardbaar, het stond nog eens diametraal tegenover de –al even constitutioneel vastgelegde– principes van Het Werk. Een omzetting van een tijdelijk naar een vast contract –wat verdoken werd aangeboden in ruil voor deelname aan het congres– interesseert mij dan ook geheel niet meer.

Zegt de madam de laatste tijd meer en meer: “ge zult nog zien, ze willen u helemaal niet weg.” En ik moet haar meer en meer gelijk geven. Het onderwerp wordt angstvallig vermeden, naar de verlofperiode wordt niet meer gevraagd. Het gerucht gonst dat er wordt verwacht dat ik gewoon mijn verlof opneem, daarna verder kom werken, en dat mijn contract op 1 september automatisch wordt verlengd.

Tegen het einde van maart dien ik de aanvraag voor mijn verlofperiode in. Ik geloof dat ik –als ik alle verlofdagen opneem– in juli en augustus gecombineerd nog een week of twee-drie moet werken. Hopelijk wordt het een schone zomer.

(non info)

Om 6u40 maakt de juffrouw die naast me ligt mij wakker. “Moest gij niet om vijf voor zeven een trein halen?”, vraagt ze, amper zelf bij haar positieven.

“Mijn wekker is nog niet afgelopen,” mompel ik, “laat mij nog wat slapen.”

Ze geeft niet op. “Om hoe laat loopt uw wekker dan niet af? Hebt ge minder dan een kwartier nodig om u klaar te maken en aan het station te staan misschien?”

(Waarom moeten vrouwen altijd gelijk hebben?)

Enfin. Gelukkig had ik onlangs van Michel nog gehoord dat er op de 7u30 voldoende plaats is. En over de duivel gesproken, wie kwam ik tegen op het perron denkt ge?

saai!

Niet zo leuk, dit boek. Het is zelfs zo saai dat je het niet helemaal uit zou lezen.

Aan het woord is mijn fluks herstellende zoon, die net –onder zachte dwang van zijn moeder— een kinder-/jeugdboek heeft uitgelezen in het kader van de jeugdboekenweek.

Al even kieskeurig als zijn vader. (Maar hij heeft het tóch uitgelezen.)