“Excuseer, is deze plaats nog vrij?”
Hoewel ik een duidelijk lege plaats naast mij had –jas en tas op het bagagerek gestapeld– en met de dopjes van mijn iPod in de oren zat, bleef de mevrouw op net de goede afstand van mijn zitje staan. Ik schrok voorwaar. Normaal gezien komt de gegadigde net niet tegen mijn benen schurken, om mij verder stilzwijgend aan te staren in de hoop dat ik plaats zou maken. Al vangt u bij mij bot met dergelijke houding.
Niet deze mevrouw. Ze glimlachte vriendelijk, en het koste dan ook geen enkele moeite om de glimlach te retourneren. Ik stond op om haar de toegang tot de vrije plaats te vergemakkelijken.
“Jawel hoor. Gaat u alstublieft zitten.”
Net op tijd overigens, want ze had maar net plaats genomen, of het gangpad in de trein naar Maastricht slibde dicht. Rechts van mij ondernam een wat oudere mevrouw wanhopige pogingen om de afgesloten deur naar de treinbestuurder te openen.
“Ik vrees dat u helemaal aan het begin van de trein zit, mevrouw,” probeerde ik, “en dat u hier niet verder kunt.”
Maar dat hielp niet veel. Ze bleef halsstarrig aan de deur frutselen, en noch ikzelf, noch onze medepassagiers konden haar van haar intentie afbrengen. Enkel toen de conducteur eventjes de deur van de andere kant opende om te zien wat er aan de hand was, haar diets maakte wat wij al tien minuten probeerden, en vervolgens de deur weer dichtschoof, staakte ze haar pogingen.
Nu de rust in de wagon herwonnen was, zette de vrouw haar tassen neer op het gangpad, keek even naar het meisje dat op de grond aan mijn voeten lag, en vouwde de metro open. (Goed, het meisje lag niet echt aan mijn voeten, maar had –net als het gros van de andere gangpadbewoners– ervoor geopteerd op de vloer te gaan zitten. Ik moet er toch maar eens op letten deftiger geschoeid aan de werkdag te beginnen.)
De metro werkte duidelijk inspirerend, want de vrouw kon geen artikel ver zijn, toen ze zachtjes begon te wiegen. Eerst bleef het nog bij een subtiel heen en weer geschommel dat men kon houden voor het opvangen van het ritme van de trein, maar naarmate ze in haar krant vorderde werd het steeds nadrukkelijker. Ook het meisje aan mijn voeten keek op én de mevrouw naast mij én de mevrouw aan de andere kant van het gangpad. Bij het wiegen hoorde bovendien nog een hymne, waarvan de tekst ontleend was aan de krant, zo hadden wij snel door. Maar daar was de vrouw zich niet van bewust.
Even nog dacht ik dat ze als een mystica het hogere genot ambieerde, tot ik haar in Brussel Zuid wel bijzonder prozaïsch waggelend naar de uitgang zag begeven. Maar er moet toch iets aan de hand geweest zijn, want toen de treindeuren zich sloten stond ze nog steeds in de trein. Met haar metro in de hand heeft ze zichzelf dan verder gewiegd tot in Centraal, waar ze willens nillens met de massa mee de trein heeft verlaten.