Johan

Na afwisselend gezelschap, deel ik mijn kantoorruimte opnieuw met collega Martini. Eerst zou het duren tot zijn bureau –mijn oud bureau– heringericht werd, maar de laatste tijd vernemen we dat hij tot januari hier zou blijven. Wat niet noodzakelijk betekent dat hij in januari terug naar boven verhuist.

Ondertussen krijg ik ook nog steeds allerlei stagiaires in mijn bureau geduwd, al is de meest recente tot mijn –en Martini’s– teleurstelling een man: Johan. Een van de eerste taken die hij van het management moet ontvangen hebben, was ongetwijfeld Martini en mijzelf naar huis sturen. Johan is ziek.

Niet geestelijk ziek natuurlijk, hoewel sommigen het zouden aandurven dat in twijfel te trekken. Johan houdt immers van Metal, niet alleen als luisteraar, maar hij speelt in minstens één zelf opgerichte Metal band. Een beetje zoals Martini –ik heb toch al verteld dat Martini gitaar speelt in een of andere underground Britpop rockband? Zelf heb ik noch met het een noch met het ander genre een probleem, maar ik heb hier al mensen zuinigjes één wenkbrauw zien optrekken (meestal de linker) toen ze van de extracurriculaire activiteiten vernamen.

Maar goed, Johan is ziek. Een amechtige verkoudheid, die verder gepaard gaat met gesnotter, gekuch en een keelpijn die hij ondertussen reeds aan collega Martini heeft doorgegeven. Ik zweer ondertussen nog steeds bij mijn clementijnen om mij van de nodige vitaminen te voorzien. Voorlopig helpt het, want in een door Calvinisme ingegeven hardnekkigheid weigert Johan ziekenverlof op te nemen.

Johan is tevens een verstokt roker. Niet dat hij zich op het werk bezondigt aan zijn kankerkwekende gewoonte, dat is immers niet toegestaan, noch door de werkgever, noch door de Belgische wet. Maar elke ochtend als hij hier buiten adem toekomt, en elke middag, na zijn lunch die hij steevast buitenshuis neemt, brengt hij een walm met zich mee, waarvoor een astmapatiënt ettelijke dagen recuperatie zou nodig hebben. Toen wij er hem over aanspraken, beloofde hij zonder meer beterschap, maar dat bleken tot nog toe holle woorden.

Gelukkig is ook collega Martini fan van frisse lucht, en werken wij met het raam op een ruime kier geopend. Dat helpt niet alleen om de sigarettenwalm zo snel mogelijk te verluchten, maar tevens hopen wij daarmee de ziektekiemen zo weinig mogelijk kans te geven. En terwijl wij beiden vrolijk kwinkslagen uitwisselen, zit Johan onder twee pulls koppig te bibberen. Het lijkt me niet makkelijk, dat calvinisme op je schouders te torsen.

de draak (iii): de kop

(Zie ook deel I & deel II)

Het doet pijn. Jawel. I kid you not. De ene plaats is al gevoeliger dan de andere, en blijkbaar behoort de borstkas tot de gevoeliger gedeeltes. Hoe dichter bij de tepel, hoe erger –vooral bij mannen, zo werd mij toegefluisterd. Maar ik loop op de zaken vooruit.

tattoo - de kop van de draakDaar gaat mijn borsthaar: een klein gedeelte van mijn pectus werd gekortwiekt. Vervolgens werd er –met iets wat eruit zag als een deostick– één of ander goedje op gesmeerd dat nog het meeste aanvoelde als vaseline. Daar werd de tekening tegenaan gedrukt, zodat Tanne (de tattoeur) een sjabloon had om op te werken. Die stond eerst net niet zoals ik het wou, dus werd de tekening gewist, en we begonnen opnieuw. Zonder morren –integendeel– want de tattoo blijft er voor de rest van je leven opstaan natuurlijk.

De sessie duurde ongeveer drie uur, met twee pauzes. In het begin was het redelijk lastig, maar naarmate de sessie vorderde raakte ik de pijn min of meer gewoon. De huid voelde wel verschrikkelijk rauw aan, en op den duur was het een beetje alsof er iemand op een open wonde zat te wrijven. Tijdens het derde deel werden de schaduwen geplaatst, met een kam (zo heet die naald), en dat was niks in vergelijking met wat voorafging. Aangenaam werd het evenwel nooit.

tattoo - de kop van de draak(Waarmee kan je dat gevoel vergelijken? Je kan het waarschijnlijk het beste omschrijven alsof er iemand is die met een scheermesje in je huid snijdt. Tenminste, zo stelde ik me voor, want ervaring heb ik daar niet mee.)

Regelmatig kreeg ik een stuk ‘huishoudrol’ over mijn tattoo, waarover een ontsmettingsmiddel werd verstuifd. Zeer verfrissend in het begin, maar tegen het einde balanceerde ook dat maar wankel op de grens tussen pain and pleasure.

Mijn tattoo heeft niet gebloed. Er kwam wel een minimale hoeveelheid wondvocht vrij, maar bloed hebben we niet gezien. Uitzonderlijk blijkbaar, al hangt het af van persoon tot persoon.

Op het einde werd de tattoo nog eens goed ontsmet, ingesmeerd met zalf, en ingepakt in folie. Eens thuis diende ik de folie en de zalf te verwijderen, en in te smeren met Tattoo Goo, een mengeling van o.a. olijfolie, zonnebloem olie, bijenwas, cacaoboter, vitamine E, rozemarijn, en lavendel. (Verkrijgbaar via amazon overigens.)

Wordt vervolgd.

(Foto’s: Tessa)

de draak (ii)

(Cfr deel I)

Eerst zou het ontwerp met vettig zwart potlood op mijn lichaam worden getekend, om nadien met een marker gedetailleerder te worden uitgewerkt. Een pot zwarte inkt stond al klaar (geen kleur in mijn tattoo).

Ondertussen zat op de tweede tattoobank een gespierde kerel, die was langsgekomen om één van de tattoos op zijn bovenarm te laten bijkinkten. Hij gaf geen krimp toen de inkt werd aangebracht, maar staarde een beetje verveeld naar de lampen aan het plafond. Dat valt mee, dacht ik opgelucht. Toen ze bij mij begonnen, sloeg hij op zijn beurt het tafereel geïnteresseerd gade.

Het duurde ongeveer een uur eer alles was uitgetekend en ingevuld. Het fototoestel werd bovengehaald, en Dagmar klikte er ijverig op los, met de belofte mij de foto’s achteraf door te sturen. Eigenlijk had ik er meer van verwacht.

“Veeg ik het nu al af, of laat ik het er liever nog staan, om thuis zelf ook nog eens te kijken?” vroeg Dagmar, die waarschijnlijk de ontgoocheling van mijn gezicht had afgelezen. “Het wast gemakkelijk weg hoor, zo’n bodypaint.”

Liesje (i)

Liesje komt uit Groningen. Dat is zowat de andere kant van de wereld vanuit Vlaams perspectief. “Ik weet wel waar Friesland ligt”, zei ik tegen haar. “Nou, Groningen ligt daar zo ongeveer naast. Rechts daarvan, nog een beetje hoger.” En toen wist ik meteen waar het einde van de wereld was; al verbeterde ze me meteen, want het einde van de wereld, dat is Schiermonnikoog. En dat is een eiland.

Ze mag dan wel uit Groningen komen, Liesje is in Gent voor het Filmfestival. Ze blijft hier vijf dagen logeren. Niet bij vrienden, zoals ik eerst had gedacht, en ook al niet in een hotel. Liesje verblijft op de camping van de Blaarmeersen. Voorbij het fitness centrum, voorbij een groot gebouw, en dan ergens onder, en daar is dan die camping. Ze heeft er haar tentje opgeslaan op een volgens haar veel te groot stukje weiland, waar gisterenochtend een Amerikaan puffend voorbij kwam gejogged en meteen beslag legde op het stuk ongeveer naast haar, twee heggen verder. Maar het is er best rustig.

Ze beweegt zich tussen het Festival en de Camping per fiets. “Ik ben toch Hollands!”, en vanavond heeft ze me een lift gegeven. Over de Godshuizen-/IJzerlaan heen, langs de Henleykaai en helemaal naar boven op de Zuiderdoorgang. “Dat lukt je nooit”, beweerde ik nog achterop haar fiets, terwijl ik me aan haar lendenen moest vergrijpen. Ik kreeg een kus die nog net naast mijn mond was, en toen zette ze verder aan naar de camping.

de draak (i)

Iedereen heeft wel een lijst(je) met things to do before you die. Sommige van de items op mijn lijst heb ik reeds gerealiseerd, en aan de rest blijven we geduldig verder werken. Geduld blijkt immers een sleutelwoord in die zaken, en zeer tegen mijn eigen verwachtingen in, blijkt dat geduldig zoeken toch maar steeds weer zijn vruchten af te werpen. Al houd ik mezelf (nog) steeds voor dat ik absoluut geen lange-termijnplanner ben.

Een aantal wensen, waarmee ik reeds sinds mijn late tienerjaren, vroege twintigerjaren bezig was, kwamen echter met ‘ouder’ worden dan toch binnen de mogelijkheden te liggen. De B&O-installatie bijvoorbeeld, waar ik meer dan tien jaar smachtend naar in de etalage stond te kijken voor we tot aankoop overgingen; of de motor, waarvan ik verschrikkelijk blij ben dat ik hem niet heb gekocht (niet heb kunnen kopen) voor mijn dertigste.

Hoe lang ik al een tattoo overweeg, kan ik niet met zekerheid zeggen. Zoals voor de meeste tieners leek het destijds een noodzaak als teken van rebellie in de puberjaren, waar gelukkig paal en perk werd aan gesteld door de toen (over)heersende oudermacht. Enkele jaren later zou ik met Tessa overwegen samen een tattoo te laten plaatsen. Maar na een paar jaar zoeken naar het juiste ontwerp, was het er nog steeds niet van gekomen.

Toch stapten wij op een druilerige dag in augustus opnieuw binnen bij Bodydesign op de Nederkouter. We waren er in de loop der jaren al een paar keer langs geweest om de voorbeelden in de zwarte kaften door te nemen. Tribal, polynesisch, klassieke harten of popeye toestanden noch Kana, hadden ons destijds weinig kunnen bekoren. Internet had ondertussen wel al voor inspiratie gezorgd, en deze keer had ik mijn voorbeelden alvast uitgeprint.

Noord: de tragiek

Het zag er weer goed uit in Noord. Dichte horden forenzen drumden zich een weg naar de tunnels zodra de treindeuren zich openden, en wurmden zich verder door naar een van de uitgangen. Ik hield even halt bij een van de broodjeszaken waar men je zowel in het Frans als in het Nederlands te woord wil staan, en bestelde een boterkoek met rozijnen en een chocoladekoek. Een uitspatting, want ontbijtkoeken zijn voor het weekend gereserveerd. Maar de muesli die ik in mijn bureaulade bewaar, was op en ik had nog geen tijd gehad bij de Origino op de Kortrijksesteenweg nieuwe te halen.

Na de korte stop zette ik mijn weg verder, toen de drommen dichter werden waar ze normaal gezien uitdunden omdat de grote hal uitgeeft op minstens vijf mogelijke uitgangen. Op de vloer, vlak voor mijn linkervoet, lagen dikke druppels bloed die een beetje verder overgingen in steeds langer wordende vegen, en van waaruit menige rode voetstappen vertrokken. Het was tenslotte spitsuur.

Een eindje verder zat een man, met een dik gezwollen gezicht vol bloed, geflankeerd door twee politieagenten. Nog een andere man had een arm rond zijn kompaan geslagen, een stroom van tranen op beide wangen. Niemand sprak, en de pendelaars hielden slechts even halt in de kijkfile, om vervolgens bij hoogdringendheid hun tocht naar het werk verder te zetten.

Toen ik dan toch nog even achterom keek, zag ik een derde agent met in zijn kielzog een man van de schoonmaakploeg. Met de hulp van een van de andere agenten splitsten ze netjes de gestage stroom treinreizigers op, om de bloedsporen van de tegels te laten verwijderen.

(ex-)chef: join me

From: Chef <chef @work.org>
Date: 19-apr-2006 9:09
Subject: See you there
To: x <x@work.org>, y <y@work.org>, z <z@work.org>

Dear friends,

Join me!!!

Chef

[Update:] Dit komt uit de inbox. Zoals ik in de commentaar zei: je houdt het niet voor mogelijk. Geen van de (9) recipiënten die erop gereageerd heeft. Chef werd evenwel betrapt, en verplicht een e-mail met verontschuldigingen rond te sturen. En daarmee is de kous blijkbaar af. Ongelooflijk.

[Update 2:] Ik heb het eraf gehaald. (Een primeur !) Het zal nog wel ergens in de RSS readers rondwaren, maar dat maakt niet uit. Ik was geschokt (en dat gebeurt me niet gauw) toen ik de bewuste e-mail onder ogen kreeg, maar dit heeft hier geen plaats. Hoe minder dergelijke dommigheden verspreid worden, hoe beter.

bah

Freya is mijn vriend(in) niet. Dat is een louter subjectief gegeven, heeft niets te maken met politieke kleur, en al evenmin met professionele verwezenlijkingen. Laat het er ons gewoon op houden, dat ik in het verleden (heel erg kort) een Freya (wikipedia is verbazend up-to-date) heb gekend die op persoonlijk vlak mij niet geheel lag (en dat beeld is ongetwijfeld achterhaald). Dochter van de minister (die mij nog vele keren minder ligt, of wat dacht u van een eikel die zelfs in het ziekenhuis weigert zijn sigaret te doven), thuisgebracht met chauffeur van papa, en andere toestanden.

Faction daarentegen, is totaal mijn ding. Ik ben enorm fan van de vermenging tussen echt en verzonnen (se non è vero, è molto ben trovatoGiordano Bruno). Faction behoort evenwel voornamelijk tot het domein van de fictie, in die mate dat het geen plaats kent in gereputeerde magazines (van steeds bedenkelijker alooi) die zichzelf erop beroepen tot de kwalitatieve –en dus mogen wij verhopen: objectieve– media in Vlaanderen te behoren. Tiens, ah kijk, zien we daar Koen Meulenaere niet opduiken.

Als Freya al mijn vriendin niet is, dan komt Koen Meulenaere niet eens voor in de lijst van mensen die ik daartoe wil overwegen. Humor is voor mij een ietwat gevoelige zaak. Ik ben nooit fan geweest van het genre dat Ralph Inbar zo populair heeft gemaakt. Ik heb er nooit vreugd in gevonden anderen belachelijk te maken. Humor is in de eerste plaats lachen met jezelf (maar dat is voor een ander betoog).

(Onlangs had ik het er nog over met een collega, toen we een andere collega betrapten op luistervinken. Sommige mensen hebben gewoon geen eigen leven.)

Eerlijk gezegd, in alle koppige warsheid die ik heb gekweekt t.o.v. pakweg Freya, interesseert het mij geen moer of ze haar thesis zelf heeft geschreven. Ik heb nooit geloofd in het papiertje dat bepaalde mensen de toegang gaf –of net ontzegde– tot bepaalde aspecten van de samenleving. Al heb ik naast mij het levende bewijs dat dergelijke uitzonderingen wel degelijk bestaan. Al is ook dat relatief: als er geen sprake is van een zekere consistentie die het papier in daden kan omzetten, valt men toch door de mand (ook daar kan ik u voorbeelden van bezorgen). Of FvdB haar thesis nu zelf heeft geschreven, dan niet, is van weinig belang. Het is mogelijks een indicatie, maar zoals Peter Greenaway al zei: I really, sincerely believe that one should trust the work, and not the author.

En het werk, van mensen die menen zelf in een beter daglicht te komen staan ten koste van anderen, daar geloof ik echt niet in.

causaal

Op het antwoordapparaat klonk, fiks en beklemtoond gesproken:

’t Is de politie. De collega staat beneden en vraagt tot bij hem te komen.

[korte dramatische pauze om op misnoegde toon verder te gaan]

En ge zijt thuis want daarnet was de lijn bezet!

Tsja, dan vraag ik mij toch af waarom de collega niet in de eerste plaats aangebeld heeft aan de voordeur. (Wat hij achteraf wél heeft gedaan.) ’t Is ook wat, met die moderne technologieën van telefoon en walkie-talkie en toestanden.

Toegevoegde complicatie is dat het belsignaal van onze telefoon (niet dat van de voordeur) niet meer werkt. Het ding geeft geen kik meer, en tenzij we constant onze ogen op het LCD schermpje gericht houden voor het geval dat het zou oplichten omdat er iemand belt, belandt iedereen steevast op ons antwoordapparaat dat minstens eenmaal daags wordt beluisterd. We zouden inderdaad eigenlijk beter gewoon een nieuw toestel kopen. (Misschien ga ik tijdens de middagpauze eens in Media Markt rondneuzen.)

Blijft de vraag, wat er in zo’n agent omgaat wanneer hij zijn walkie-talkie neemt, de centrale oproept, en vraagt om de bewoners van het huis voor welke deur hij staat op te bellen, om te verzoeken of ze de voordeur willen opendoen ipv gewoon aan te bellen.

met de hoed in de hand…

Hm. Een Nederlander, met nummerplaat xx-xx-xx, bordeaux Renault Mégane Coupé, heeft zich voor onze poort neergevleid. De chaufeur is in de wijde omtrekken niet te bespeuren, maar hey, de motorkap voelt nog warm aan, het hotel is ocharme een paar honderd meter verder, dus ga ik het maar even navragen.

Ze hebben geen tijd. De receptionist van het NH Hotel wil nog wel net even met mij meewandelen, maar verder niks. Na een kwartier wachten moet ik zelf naar het hotel terugkeren om te vragen hoe het zit. Hij haalt zijn schouders op: “te druk meneer, dat ziet ge toch. Laat hem maar slepen hé.” Dus hang ik maar twee stickers tegen het raam: “Verkeerd geparkeerd! Dank u om in het vervolg uw voertuig niet meer voor onze poort te plaatsen.” en bel naar de politie.

De agent, die ongeveer een uurtje later opduikt kan er niet mee lachen. “Uw identiteitskaart?!” Waarop ik hem prompt het gevraagde voorleg en hij alles nauwkeurig in zijn boekje overschrijft. “En in het vervolg doet ge dat niet meer, die stickers!” Hij windt zich op; het stemvolume schiet de hoogte in.

“Ge staat er precies bij alsof het u niet interesseert!”

– Tsja meneer, het interesseert diene meneer precies ook niet dat hij voor mijn poort staat.

“Ik zeg dat ge dat in het vervolg gaat laten!” roept hij. “Ga naar binnen. Ik heb u niets meer te zeggen. Verdwijn!”

Dus ga ik naar binnen, om een blad papier en een potlood te halen, waarop ik aan meneer de agent vriendelijk vraag of ik zijn legitimatie alstublieft mag zien. Zijn houding verandert spoorslags. “We gaan niet zeveren hé.” Ik insisteer. Pas nadaat ik drie keer uitdrukkelijk om zijn legitimatie vraag, en ten slotte vraag of hij dus weigert mij zijn legitimatie te tonen, houdt Rudy L. zijn identificatie op tien centimeter van mijn ogen. “Schrijf godverdomme maar op. En dat ik u dan niet meer zie.”

– Een goedenavond, meneer, probeer ik nog. Maar ik krijg alleen zijn rug te zien.