“Is diene winkel hier van u misschien?”
Ik stond langs de Franstalige kant van de twee gangen bij De Poort. De man –aan wie bovenstaande uitspraak is toe te schrijven– had net niet mijn (bescheiden) stapeltje strips op de grond gekeild. Hij liep al minstens tien minuten nerveus van het begin naar het einde van de rayons, iedereen monkelend aanstotend, en onderwijl ogenschijnlijk naar willekeur agressief in de bakken rommelend, op zoek naar god-weet-wat.
– Is dat niet wat overdreven, meneer? had ik hem juist gevraagd, met de van een koude vloer geredde albums in mijn armen.
“Weet ge wat, vent,” kwam hij op mij af, “ge hebt geluk dat we hier binnen in een winkel staan, of ik had u al op uw muil geslaan.”
Zijn bril stond vooraan en schuin op zijn neus, en zijn rechteroog draaide halsstarrig een andere richting uit dan zijn linker. Hij bleef op twee armlengtes van mij vandaan.
“Diene rugzak hé vent, die moet ge vanvoor afgeven, en dan zal ik zo niet tegen u móeten aanbotsen.”
– Pardon? (Mijn ‘rugzak’ hing rechts tegen mijn heup gedraaid, en stak noch voor noch achter mij uit.) Allez meneer, dat meent ge toch niet?
“Ge zijt zo nen multiculturelen zeker? Een goeie afranseling, dat moet ge ne keer krijgen.”
Nu kreeg ik zelf ook plezier in.
-Welnee, glimlachte ik hem toe. Ik ben zo nen Blokker, ziet ge dat niet aan mijn gemillimetreerd haar? En kijk, ginder buiten, (sprak ik rustig en met een nog bredere glimlach) daar staan mijn vriendjes, en ik ben er zeker van dat ze wel goesting hebben in die peer op ulder muile.
Waarop hij murmelend de Nederlandstalige gang inschoot om er geduldig te wachten tot ik afgerekend had. Ge weet tenslotte maar nooit of hij serieus was, zag ik hem denken.