territoriumdrift

Het werd ijzig stil.

Op onze verdieping in de lange dubbeldekker P-trein naar Brussel is meestal wel plaats ’s ochtends. Meestal is dan nog een onderschatting, want het valt slechts uiterst zelden voor dat er niet nog zitjes vrij zijn. Zo ook vandaag, dus ik mocht me op mijn gemak in een tweezit neervlijen, waarbij zowel ik als mijn medereizigers ervan konden uitgaan dat we allemaal een rustige en comfortabele rit tegemoet gingen. Helaas.

Vorige week reeds, had een medereiziger het noodzakelijk gevonden –hoewel er zelfs een vierzit vrij was– min of meer over mij heen naar de vensterplaats in de hoek van diezelfde tweezit te klauteren. Geen probleem, de plaatsen zijn er om benut te worden.

Edoch. Die man stonk uit al zijn openingen. Zowel zijn poriën als het leer van de vest die hij weigerde uit te trekken, wasemde de verzamelde geur van op zijn minst 4 jaar sigaretten uit. Onwillekeurig hapte ik naar adem, maar bij elke hap bereikte meer teer mijn luchtwegen dan de zuurstof waar mijn longen zo naar snakten. Van de geur van mijn versgewassen pull bleef enkel een wufte herinnering over toen we Brussel Centraal bereikten en de man zich gepanikeerd uit de hoek wrong. Pas vier uur later, tegen het einde van de voormiddag, keerde mijn ademhaling opnieuw naar een trager ritme en verdween de rauwheid uit mijn stem.

“Wat bedoelt ge: neen?!”

– Het spijt mij, meneer, maar ik wil niet opnieuw hetzelfde meemaken als vorige week. En het is niet alsof er geen plaatsen meer vrij zijn, nietwaar.

“Luister,” en met deze werd zijn stemgeluid beduidend luider, “ik ga daar zitten”, riep hij bijna, met een duidelijke klemtoon op ‘daar’ terwijl hij naar de plaats naast mij wees, “al moet ik over u kruipen!”

Een verkoudheid had de laatste dagen reeds de meeste fut uit mij gehaald, maar ik bleef volharden. Het was al lastig genoeg ademhalen met een verstopte neus (en hoofdpijn), dat ik het best zonder rook kon stellen. Wat ik hem ook trachtte duidelijk te maken.

“Ik zit al járen op die plaats, en gij gaat ze van mij niet afpakken.”

Huh? Hoewel ik zijn naam niet zag staan –al lette ik er wel op hem daar niet op te wijzen– kon het mij geen moer schelen waar ik ’s ochtends zat. Bijna was ik opgestaan om mij ergens ander te zetten, maar gezien ik mij belabberd voelde en mij naar eigen tevredenheid rustig had geïnstalleerd, voelde ik mij niet geneigd aan zijn eisen te voldoen. De man achter mij stelde voor dat hij zijn plaats dan maar overnam, maar die beantwoordde niet aan zijn wensen.

“Ik wil díe plaats”, herhaalde hij nog een paar keer. Steeds dringender werd zijn toon. Net toen ik dacht dat zijn drift zou escaleren, gaf hij op. Maar morgen zou het niet zo gemakkelijk gaan, verzekerde hij mij.

– En wat dan? Gaat u mij op mijn gezicht slaan?

Hij keek mij dreigend aan. “Het zou de eerste keer niet zijn.”

Pas toen hij ging zitten –helemaal alleen op een vierzit– en hij monkelend zijn boterhammen uit hun zilverpapier haalde, werd de stilte opnieuw overstemd door het geroezemoes in de wagon. Morgen is ver weg.

het gezelschap (ii)

Bea verblijft in het appartement van het bedrijf. Dat is hier vlak om de hoek, en daar durft ze tussen de middag wel eens naartoe verdwijnen. Het appartement werd ooit aangekocht om er ‘prominente’ gasten te laten verblijven, of anders om iemand van het upper management een slaapplaats te bezorgen wanneer het weer eens laat wordt. Ik ben er nog nooit geweest.

Er zijn zeven kamers, zo vertelt Bea mij. Twee slaapkamers, een keuken, een living, een badkamer, een toilet, en een bureau. Het bureau hoort eigenlijk een beetje bij de living, maar kan door een dubbele deur afgescheiden worden.

Gisterennacht heeft ze daar bezoek gekregen. Ergens rond een half twee ’s nachts werd ze uit haar slaap gewekt. Een afgevaardigde van een Noordafrikaans land had tijdens het afscheidsdiner van de assemblee aan iemand de sleutel weten te ontfustelen. Hij was hier slechts voor twee dagen, en had het niet nodig gevonden een hotel te reserveren omdat hij toch altijd van het appartement gebruik kan maken. De sleutelbewaarder was even vergeten dat we een stagiaire hadden.

Het misverstand werd vlug uitgeklaard, en gezien er toch twee slaapkamers zijn, mocht de man blijven overnachten. Al heeft ze wel haar slaapkamerdeur op slot gedaan. Vanochtend heeft ze hem niet meer gezien, maar van achter zijn deur kwam een stevig gesnurk. Haar slaapkamer heeft ze opnieuw afgesloten, en straks gaat ze, samen met haar stagebegeleider, even poolshoogte nemen.

het gezelschap (i)

Vorige week werd een tafel tegen de rug van mijn bureau geplaatst. Een helwit vlak, waarop keurig een wit toetsenbord, een witte muis en witte flatscreen monitor werden geplaatst. De bijhorende witte computer werd op de grond geplaatst.

“Vanaf dinsdag krijg je gezelschap”, werd mij breed grijnzend meegedeeld.

Kon het zijn? Werd ik uit het verdomhoekje gehaald, of werd er hooguit iemand bijgeplaatst? Gisteren kreeg ik zowat het ganse bedrijf over het vloer, net zoals toen ik dit bureau voor het eerst betrok. Ze vergaapten zich deze keer niet aan mij, tenminste niet rechtstreeks, maar zagen reeds mijn denkbeeldige gezelschap achter de computer aan het werk. Iedereen was mee met het grapje, behalve ik.

Ook vanochtend ging het nog even door, hoewel we allemaal moesten wachten tot zo’n halfuurtje geleden, toen mijn gezelschap zich aandiende. Bea was rechtstreeks met de trein uit Stuttgart gearriveerd. Ze was vanochtend om zes uur vertrokken, en had maar net de tijd gehad om haar bagage in het bedrijfsappartement achter te laten, voor ze aan mijn deur klopte.

achterstevoren

-En hebt nu een laatste woordje, juffrouw?

Twee mannen renden, voorzien van microfoon en (digitale) videocamera, een koppeltje achterna dat er nog net in slaagde de tram te halen.

“Een laatste woord,” vroeg de juffrouw met een voet op de tree koket in de microfoon.

-Ja, liefst een schoon.

“Onderbroekje,” vertelde ze de lens terwijl de deuren sloten. Met veel gegiechel nam ze naast haar vriend plaats. Even later was ze er opnieuw.

“Meneer. Meneer!”

De student op de bank achter mij keek haar aan.

“Meneer, mag ik u wat vragen, meneer? Wij moeten onze trein halen aan ’t Sint-Pietersstation, en we vroegen ons af waar de chauffeur bleef,” vroeg ze, onderwijl naar de lege cockpit wijzend.

De student krabde zich achter het oor, keek de juffrouw even argwanend aan, en besloot haar toch maar van repliek te dienen.

-Hm. Als ik mij niet vergis, juffrouw, zit die daar vooraan, aan de andere kant.

de opdracht (xiii) (appendix)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Ik wil die website wel eens zien, Bollaert.”

-Geen enkel probleem Chef. Ze staat wel enkel op mijn computer, omdat het met PHP is en ik PHP niet op de server mocht installeren, Chef.

“Dan stuurt ge ze mij toch gewoon in een zipfile, Bollaert.”

-Tuurlijk Chef.

[…]

“Die site geeft foutmeldingen, Bollaert.”

-Hebt u PHP en MySQL geïnstalleerd op uw computer en de database toegevoegd, zoals ik uitgelegd heb in de e-mail, Chef?

“Zie ik eruit als een technieker, Bollaert?”

de opdracht (xii) (fin)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Die website, Bollaert.”

-Ja, Chef. Alles was klaar op tijd, Chef.

“Ik weet het, Bollaert. Maar het interesseert mij niet.”

-Hoe bedoelt u, Chef?

“Het project werd afgelast, Bollaert.”

-Maar alles is klaar Chef. Binnen de deadline, Chef, en volledig functioneel.

“Afgelast, Bollaert. Hou u maar met iets anders bezig.”

-…

“En vergeet die kopie niet te wissen, Bollaert.”

de opdracht (x)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Ik ben geen onmens, Bollaert.”

-Nee, Chef.

“Die website, Bollaert, met die database?”

-Ja, Chef.

“Die moet ge nog niet volledig klaar hebben, Bollaert.”

-Dank u, Chef. Maak ik u een mock-up binnen de deadline, Chef?

“Een mock-up, Bollaert?”

-Ja, Chef. Een niet-functioneel voorbeeld, Chef.

“Nee, Bollaert. Alles moet werken. Maar ik ben geen onmens, Bollaert.”

-Nee, Chef. Dat weet ik, Chef.

“Als er slechts één entry werkt van die database, is het goed, Bollaert. Dat scheelt u al een hoop werk.”

-‘Slechts’ één entry, Chef?

“Eén entry, Bollaert. En de update-module, natuurlijk. Ge hebt nog een halve week.”

-Ja, Chef. Dank u, Chef.

de opdracht (viii)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

Die website, Bollaert.”

-Ja, Chef. Ik ben ermee bezig, Chef.

“’t Is dringend, Bollaert.”

-Jawel, Chef. Wat is de deadline, Chef?

“Gisteren, Bollaert, gisteren.”

-…

“Maar ik ben een redelijk mens, Bollaert. Heel redelijk.”

-Dank u, Chef.

“Ge hebt een week, Bollaert.”

de opdracht (vii)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Die CD, Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Ge moet mij daarmee een website maken, Bollaert.”

-Een website, Chef. Ja, Chef.

“Maak er een database dinges van, met updates en zo, Bollaert.”

-Ja, Chef. Met updates, Chef. Ik kan wel niet op die CD schrijven, Chef.

“Natuurlijk niet, Bollaert. Op een CD kunt ge niet schrijven, tenzij met een stift. Maak er een kopie van, Bollaert. Op uw harde schijf.”