Sinds dinsdag riekt het in de gang achter onze garagepoort. En sinds eergisteren riekt het tevens in de trapgang (trapgang klopt niet echt, maar trapzaal klinkt te megalomaan en is bovendien niet echt naar waarheid). Als ik ’s ochtends de slaapkamerdeur open is die geur het eerste wat mij tegemoet komt, en ik kan u verzekeren: het is geen pretje om daarmee te moeten ontwaken.
Niet getreurd, want vanaf vanavond moet de geur verdwenen zijn. Het was een penetrante olie-en-benzinegeur, die ik gemakkelijk associeerde met onze grasmachine van twintig jaar geleden of mijn Camino uit diezelfde periode. De schuldige was evenwel mijn Daytona.
Normaal gezien stond ik voor vanavond opgeschreven voor een klein onderhoud bij Daniël (slechts 11.000 km op twee jaar). Toen ik vanochtend de motor nakeek, was er niet alleen die indringende geur, maar had er zich een plasje gevormd rond de pikkel. Een beetje te riskant om heen-en-weer naar Brussel te rijden onder dergelijke omstandigheden, dus ben ik maar rechtstreekt naar BMC gereden.
Rond de kettingas, mooi verstopt achter een afdekking, had zich een heleboel smeervet (van de ketting) opgehoopt. Even dachten we dat we de oplossing hadden gevonden, maar de penetrante geur bleef hangen. Na alles goed te hebben uitbelicht, en een beetje te hebben rondgesnuffeld (letterlijk), ontdekten we een klein lek ter hoogte van de koppeling (niet de koppeling aan het stuur, maar de versnellingsbak zelf —connector benzine snelsluiting
volgens de omschrijving). Dat ding is gemaakt uit plastiek, en bij Triumph hebben ze er al meermaals probelemen mee gehad. Mijn vorige motor werd er zelfs voor teruggeroepen.
De ‘mekanieker‘, een sympatieke gast die ik onlangs op Folembray heb ontmoet, heeft het onding eruit gehaald, en een aluminium versie in de plaats gestoken. Allemaal onder garantie gelukkig.
Ze is weer helemaal de oude. (Wat? Natuurlijk is mijn motor een vrouw.)