Desgevraagd

Dankuwel voor uw antwoorden.

Helaas heb ik mijn vraag verkeerd gesteld. Niet alleen dat, aan de hand van de titel van het stukje kon u begrijpen of ik peilde naar uw geluk. Op een zekere manier deed ik dat ook, maar ik zocht naar méér. Niet dat ik niet benieuwd ben of uw leven naar wens is ge- of vervuld, ik hoop zelfs van ganser harte dat u ervan overtuigd bent dat u gelukkig bent. Mijn vraag is eerder of u beseft dat dit waarschijnlijk niet zo is.

Op zijn best voorgesteld, is de hedendaagse mens –zonder het goed te beseffen– nogal solipsistisch ingesteld. Om het protest voor te zijn, zwak ik het meteen af naar een egocentristische visie, daarbij opmerkend dat zulks helemaal niet hoeft gelijk te staan met een egoïstische houding. Edoch, hoewel we in een maatschappij leven waarin het individu van geen tel is, is de drang naar indivualiteit, naar een betekenisvolle individualiteit, nog nooit zo groot geweest.

Laat ik het vorige stukje (Métro, boulot, dodo) even verklaren: leeft u om te werken, geld te verdienen, in uw eigen onderhoud en dat van uw nakomelingen te voorzien, zodat uw nakomelingen na u mogelijks hetzelfde kunnen doen? Bent u, met andere woorden, zoals een dier dat bijdraagt aan de cycliciteit van de natuur? Denkt u dat zulks de functie van de mens is?

Heeft de mens niet als taak om zich te ontwikkelen, in welk stadium van zijn leven hij zich ook mag bevinden? Om Aristoteles nog maar eens aan te halen: Since in every case a man judges rightly what he understands, and of this only is a good critic, it follows that while in a special field the good critic is a specialist, the good critic in general is the man with a general education. i (Excuses, ik waag mij niet aan een vertaling.) Met andere woorden, het is best mogelijk dat u vervulling vindt in uw werk –los van het economische aspect zelfs– maar wat weet u over alles daarbuiten. En dan doel ik op een actieve wetenschap, waarbij u op zoek gaat naar kennis en niet louter opneemt wat er in de media verschijnt om dat vervolgens naar goeddunken te regurgiteren.

Laat mij meteen benadrukken dat dit een verwondering is en geen beoordeling. Ik zoek niemand naar waarde te schatten; te kleineren noch op een voetstuk te plaatsen. Dat zou niet alleen getuigen van een oeverloze, maar vooral ongegronde arrogantie. Ik beroep mij al genoeg op uw welwillendheid door deze stukjes op u los te laten. ii

  1. Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Het is ook altijd wat: gaat het niet over hifi, dan over motoren, of over fotografie of over taarten of over lopen, en nu zevert hij over filosofie. Tessa was u voor.

Métro, boulot, dodo

Laat ons van dit vertrekken:

The great majority of men and women, in ordinary times, pass through life without ever contemplating or criticising, as a whole, either their own conditions or those of the world at large. They find themselves born into a certain place in society, and they accept what each day brings forth, without any effort of thought beyond what the immediate present requires. Almost as instinctively as the beasts of the field, they seek the satisfaction of the needs of the moment, without much forethought, and without considering that by sufficient effort the whole conditions of their lives could be changed. i

Brengt uw leven de vervulling die u ervan verwacht?

  1. Bertrand Russell, Proposed Roads To Freedom, Cornwall Press, Inc, Cornwall NY, 1918

Des duivels oorkussen

De krant staat vol nietszeggende getallen, van het gemiddelde vermogen van de Belg over het aantal Belgische werkzoekenden tot een armoedegrens die gestaag maar onoverkomelijk de grenzen van het fatsoen overschrijdt door inmiddels reeds de middenklasse op te zoeken. Als het zo blijft doorgaan, kan men de partij van hippies en yuppies weer terecht en doelgroep gericht als socialistisch omschrijven. Ach, vergeef mij die kwinkslag.

De dreiging van armoede is helaas een al te reëel probleem. Niet alleen is het ingegeven door tijden van crisis, de daaraan vasthangende toenemende werkloosheid en de –woekerwinstgevende en desondanks staatgedoogde– stijgende energiefactuur, neen, er is iets veel fundamentelers aan de orde (en al langer dan vandaag vanzelfsprekend). In 1932 schrijft filosoof en wiskundige Bertrand Russell een korte tekst getiteld In Praise of Idleness waarin hij een pleidooi houdt voor meer vrije tijd. Russell toont zich in dat opzicht een weinig utopisch-optimistisch omdat hij ervan uit gaat dat mens die vrije tijd als vanzelf zal opvullen met bezigheden die hem tot verlichting zullen brengen. Herinner u eenzelfde optimisme bij Kant, een 150 jaar eerder, in zijn Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?.

Russell schrijft zijn opstel te midden van de Great Depression in de jaren 30 van de vorige eeuw, niet noodzakelijk onvergelijkbaar met de economische baisse waarin we ons momenteel bevinden. Hij laakt er onder meer de heersende overtuiging waarin enkel waarde wordt gehecht aan de economische voordelen van kennisverwerving en toename van macht over anderen. In Praise of Idleness wordt gepubliceerd met een aantal andere essays i, waaronder The Case for Socialism waarin hij uitlegt hoe socialisme –echt socialisme, niet de hedendaagse loftvariant– de maatschappij uit de economische hegemonie kan redden. “Socialisme is geen doctrine uitsluitend bestemd voor het proletariaat”, legt hij uit. “Door economische onzekerheid te voorkomen, kunnen we het geluk van allen, met uitzondering van een handvol allerrijksten, doen toenemen.” Dat geluk is vanzelfsprekend het Aristotelische geluk of eudaimonia, waarover we het eerder al hadden.

Economische onzekerheid leidt tot drang naar rijkdom, overproductie, overconsumptie, een steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk, en dus uiteindelijk tot meer onzekerheid. Men spreekt over een valse overvloed, die voortdurend een nieuwe economische crisis in de hand werkt. Eén van de manieren om uit die spiraal te komen, is door de mensen meer vrije tijd te bezorgen. Dat is perfect mogelijk in de tijd van moderne machinale productieprocessen, beargumenteerde Russell. Stop overproductie en geef de mensen meer vrije tijd zodat ze zich kunnen ontwikkelen, wars van enige economische dwang.

Ook Robert Louis Stevenson, de auteur van Treasure Island en het zeer tot de verbeelding sprekende Dr Jekyll and Mr Hyde, had het een halve eeuw eerder al over de voordelen van het luieren ii. “Luieren bestaat niet uit nietsdoen”, schrijft hij in An Apology For Idlers iii, “maar uit veel doen, echter buiten de door de heersende klasse geformuleerde dogma’s.”

Al hadden we het daarnet over armoede, en deze filosofen propageren net dat de mens over meer vrije tijd zou moeten beschikken –en dus minder economisch rendabel werk zou moeten verrichten. Om dat met elkaar te rijmen moeten we dieper ingaan op Russells The Case for Socialism en een aantal aanvullende marxistisch ideeën.

Stof voor een volgende keer. Ga en luier ondertussen –misschien vindt u wel tijd om de drie hierboven gebruikte teksten te lezen.

  1. In Praise of Idleness And Other Essays, Routledge Classics, 2004, ISBN 9780415325066
  2. Er bestaat niet meteen een goede vertaling voor idleness; het is zeker en vast geen luiheid of nietsdoen, maar luieren komt misschien nog het dichtst in de buurt.
  3. An Apology For Idlers van Robert Louis Stevenson verscheen voor het eerst in Cornhill Magazine, July 1877, Vol. XXXVI, pp. 80-86. Het is in boekvorm o.a. beschikbaar in de Penguin Great Ideas reeks.

Onjuistheden

Ze hadden mij een brief gestuurd. Een tweede. De eerste was aangetekend, opdat ik mij zeker zou komen aanbieden; de tweede was per gewone post verstuurd, en bevatte eigenlijk een minder aangename tijding dan de eerste, aangetekende. Dat ik mij komen aanbieden was –gehorig de eerste brief die een uitnodiging daartoe was– en dat ik mij had laten bijstaan voor een ondervraging.

Een gewone mededeling, behalve dan dat ik niet was gehoord. En al zeker niet dat ik zou zijn bijgestaan (daar was geen nood aan). Ik had mij wel degelijk aangediend, vertelde ik dan ook aan de vriendelijke juffrouw aan de telefoon, maar ik was niet gehoord. En dat die datum van 12/10 eigenlijk niet klopte, maar dat ik zulks niet erg vond in het licht van die andere onjuistheid.

De mevrouw vond die verkeerde datum wél erg, en die onjuistheid betreffende de verhoring ook. Ik zal u opnieuw uitnodigen, besloot ze terstond. U ontvangt daarover binnenkort een brief.

U tast net zozeer in het duister als ikzelve.

Wij willen Leterme weg

In de krant citeert men Herman Van Rompuy tijdens het RTBF journaal: Leterme krijgt een tweede kans. Wij hopen dat hij zal slagen. Voor zichzelf en voor het land. (voorpagina DM, 25/11/2009)

M.a.w. laat ons nog maar eens experimenteren met België. Tegen Pasen moet er een definitief akkoord zijn over B-H-V, lees ik in de inleiding. Klinkt dat niet bekend in de oren? Werden tijdens Leterme I niet steevast deadlines gesteld om vervolgens met zo mogelijk nóg grotere regelmaat te worden uitgesteld? Hoeveel wangen heeft een Belg eigenlijk, om ze Leterme toe te kunnen keren? Hoe dociel is de Belg? Wanneer ís trop te veel?

Helaas ken ik (veel) te weinig van de Belgische politiek om gefundeerde uitspraken ter zake te maken. Maar soms lucht het gewoon eens op.

Ethiek

Het hoeft niet allemaal oud en Grieks te zijn. Begin deze maand stond er in The New Yorker een artikel over Ayn Rand (Thomas Mallon: Possessed, The New Yorker, 7 November 2009, pp. 62-67). Rand is bekend door haar boek Atlas Shrugged (1957), een turf van een flinke 1.000 bladzijden, waarin ook haar filosofie van het objectivisme gepromoot wordt. De realiteit, stelt ze, is niet gecreëerd door god of mens, maar bestaat als iets concreets en extern (buiten alles om); bovendien is de ethiek van de mens vooral ingegeven door eigenbelang, en niet altruïsme.

De collectie essays Virtue of Selfishness: A New Concept of Egoism die ze samen heeft geschreven met haar epigoon en minnaar Nathaniel Branden, opent met haar geschrift The Objectivist Ethics. Ze citeert er John Galt, die niets meer is dan het hoofdpersonage in haar boek Atlas Shrugged; m.a.w. ze citeert zichzelf (John Galt, whom Rand, according to Heller, ‘formed the habit of quoting… as an independent authority who proved her points.’ i). De ganse tekst leest u hier, ik haal er dit stuk (uit het begin) even uit.

What is morality, or ethics? It is a code of values to guide man’s choices and actions—the choices and actions that determine the purpose and the course of his life. Ethics, as a science, deals with discovering and defining such a code.

The first question that has to be answered, as a precondition of any attempt to define, to judge or to accept any specific system of ethics, is: Why does man need a code of values?

Let me stress this. The first question is not: What particular code of values should man accept? The first question is: Does man need values at all—and why?

Ze was sterk beïnvloed door Aristoteles (voorstander) en Plato (tegenstander) en Kant (tegenstander), lezen we in het artikel in The New Yorker. Alan Greenspan, de voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve bank van 1987 tot 2006, was op zijn beurt beïnvloed door Rand, net zoals Jimmy Wales (van Wikipedia) en Craig Newmark (van Craigslist).

  1. Aangehaald uit Thomas Mallon: Possessed, The New Yorker, 7 November 2009, p. 67

Invloed

Een kleine 2500 jaar geleden beweerde Aristoteles ‘anthropos zoon politikon physei estin‘ (cfr mijn tekst vrijdag): de mens is een sociaal dier. Voor hem wist Plato reeds dat de invloed van de maatschappij ontegensprekelijk was.

In zijn boek De Staat (soms beter bekend als De Republiek), zegt Plato dat de mens door alles wat hem omgeeft wordt beïnvloed –van kleur en geur tot architectuur en literatuur. Het is dan ook belangrijk, zo stelt Plato, dat de staat controle houdt over wat de mens te zien en te horen krijgt. Als de menselijke gedachte wordt ‘gemaakt’ door wat hij te zien en te horen krijgt, en de mens eigenlijk niet bij machte is zelf te oordelen wat goede gedachten zijn, dan moet iemand (in casu de staat) dat voor hem doen. In zijn visie bestonden de leiders van de staat dan uit mensen die op zoek waren naar die wijsheid. In theorie een fantastisch principe, maar in praktijk moeilijk verwezenlijkbaar, zo toont ons bijvoorbeeld het communisme (de vroege communisten moesten niet ver zoeken voor hun ideologie –Plato had het allemaal al voor hen uitgewerkt).

Maar bon, het is niet omdat zo’n theoretische staatscontrole niet meteen in goede praktijk om te zetten is, dat zijn basis niet zou kloppen. De mens wordt wel degelijk beïnvloed door alles wat hij meemaakt.

Wat voor de staat niet werkt, werkt ook voor de ouders niet. Kinderen worden voortdurend beïnvloed, en het is dan ook belangrijk dat ze de juiste impulsen krijgen: hence the importance (as Plato says) of having been trained in some way from infancy to feel joy and grief at the right things i. Het is echter onmogelijk gebleken –behoudens in de totalitaire staat (en dan nog)– om alles te ‘filteren’, vandaar de nood aan bijvoorbeeld rolmodellen (zowel menselijk als virtueel ii) en het verwerven van phronesis.

Mijn vraagt blijft. Waar zit die context tegenwoordig? Hoe en door wie wordt ze aangereikt? iii

  1. Citaten komen uit: Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Menselijk zijnde concrete personen; virtueel zijnde in de ideologie van pakweg kunst en wetenschap.
  3. Los van het anekdotische eigen leven. Niet iedereen beschikt over de ‘juiste’ directe omgeving, de bezorgde ouders, de ‘goede’ opleiding.

Eudaimonia en phronesis

In de eerste twee boeken van zijn Ethica Nicomancea i gaat Aristoteles op zoek naar het doel van het leven en de morele gronden die daarvoor nodig zijn. Het doel van het leven is de eudaimonia, te vertalen als ‘geluk’, met daaraan gekoppeld een soort van morele deugdzaamheid en phronesis (praktisch inzicht). Gezien de mens enkel juist kan beoordelen wat hij begrijpt, zo zegt hij over die phronesis, is de goede criticus (van het leven) niet zozeer de specialist, maar een polymathes –ofte homo universalis, waarmee hij vanzelfsprekend niet doelt op de zelfverklaarde alweter, die via het internet een immer groeiend publiek van onmondigen (cfr selbstverschuldeten Unmündigkeit in Kants Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?) weet aan te spreken ii. Die phronesis bereikt men dus enkel door levenservaring, een gegeven dat overigens niet hoeft verbonden te zijn met leeftijd.

Eudaimonia kan men ‘bereiken’ door het goede na te streven. Het ‘goede’ is geen universele waarde, maar een praktisch gegeven bepaald door de omstandigheden. En het is een doel op zich: het goede kan geen onderdeel zijn van een proces om iets anders te bereiken.

Er zijn drie manieren om te leven, stelt Aristoteles: voor vertier, eer, of contemplatie. De zucht naar vertier draagt bij tot de inschikkelijkheid van de massa voor wat de 18jarige Étienne de La Boétie later als ‘vrijwillige slavernij’ zal omschrijven (in zijn Discours de la Servitude Volontaire). Het streven naar eer (of aanzien) is een stap in de goede richting, maar wordt volgens Aristoteles vooral beoogd voor zichzelf (people seem to seek honour in order to convince themselves of their own goodness). Nee, zo stelt hij, de goede manier om te leven is via de bios theoretikos, het contemplatieve leven. (Hij heeft het nog even over het leven van de ‘zakenman’: wealth is obviously not the good that we are seeking, because it serves only as a means; i.e. for getting something else.)

Hoe zit het met de menselijke ethiek, vroeg ik in mijn vorige tekstje. Niet fantastisch, zo kan men vermoeden. Het goede nieuws is dat zo’n ethiek kan aangeleerd worden. Het kan afgeleid worden van het geheel van handelingen en ervaringen die ook de eigen identiteit en –belangrijker– die van een volk of gemeenschap uitmaken. Identiteit is tegenwoordig opnieuw actueel in het licht van integratie en andere migraties, maar dat is stof voor een andere tekst.

Van belang is, stelt Aristoteles, om van kindsaf aan op een of andere manier getraind te worden om genot en pijn te voelen bij de juiste impulsen. Enkel ervaring kan leren om te ontdekken wat het goede is. Het is abstract en tegelijk concreet; het is geen gevoel en geen eigenschap; de deugd is een gesteldheid (de juiste ingesteldheid t.o.v. het leven). De deugd is te vinden tussen twee extremen; niet noodzakelijk in het midden, maar steeds (lichtjes) neigend naar wat ‘ervaren’ wordt als het beter van de twee. Bijvoorbeeld tussen lafheid en overmoed bevindt zich moed; de juiste invulling daarvan hangt bovendien af van de situatie.

Maar waar zit die context tegenwoordig? Waar zijn de rolmodellen, waar is de opvoeding, en wie zorgt voor de ethiek?

  1. Citaten komen uit: Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Waarmee ik in geen geval deze commentator bedoel, mocht u of hijzelve dat al veronderstellen.

Stijgende kansen

Hoe hoger het diploma, hoe lager de kans op werk, kopt een niet nader genoemde krant vanochtend. In een (veel) kleiner gedrukte ondertitel valt nochtans reeds te lezen dat hogeropgeleiden de snelst groeiende groep onder de werkzoekenden vormen.

Hoedt u zich, wil ik u graag eens betuttelen, voor dergelijke fouten. De bewering in de titel is geheel onjuist; de bewering in de ondertitel is correct. Yves Desmet, de man die zich afvraagt waarom het extreme steeds –maar verkeerdelijk– wordt benadrukt in de berichtgeving, vindt hier meteen een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet. Om de krantenverkoop een handje te helpen, besluit men in de redactie dan maar een ophefmakende krantenkop te bedenken. Blijkbaar is het niet zo erg dat in die kop geen letter waarheid staat.

Mensen met een diploma hoger onderwijs behoren inderdaad tot de snelst groeiende groep bij de werkzoekenden, toch in relatieve cijfers. Het is een beetje zoals die Vlaamse kwaliteitskrant, De Morgen, die volgens het bericht in DS (De Standaard blijft groeien, 07/11/2009), die andere Vlaamse kwaliteitskrant, de grootste stijger in het Vlaamse krantenlandschap is. Met maar liefst 53.719 verkochte exemplaren per dag(!) –behalve dan dat Het Laatste Nieuws er 290.015 per dag verkoopt.

Zo ook met die werkloosheidscijfers. Volgens het bericht in de krant waren er 564.478 werkzoekenden in oktober 2009. 78.926 daarvan zijn mensen met een diploma hoger onderwijs (een stijging van 20% t.o.v. okotber 2008); 305.353 daarvan zijn mensen met een diploma voor een opleiding tot het secundair onderwijs (een stijging van 12%). Dus inderdaad, procentueel bekeken stijgt de groep mensen men een diploma hoger onderwijs sterker dan de groep mensen met een diploma secundair onderwijs. In absolute cijfers kunnen we evenwel nog steeds besluiten dat, wanneer u maximaal over een diploma (of getuigschrift) van het secundair onderwijs beschikt, de kans kleiner is dat u werk hebt dan wanneer u een diploma hoger onderwijs hebt (resp. 54% vs 13% van de werklozen in oktober 2009).

(Minder relevante maar toch pertinente nagedachte.)

Hoe zit dat overigens met die cijfers? Volgens Statbel waren er in de eerste helft van 2009, 367.000 werklozen in België. Een gigantische stijging, vind ik dat, van 367.000 in de eerste helft van 2009, naar 564.478 in oktober 2009.

DM haalt de cijfers echter bij de RVA, en daar vinden we terug dat er in september 444.503 werkzoekenden waren (die een uitkering kregen van de RVA –zie ook deze mededeling). Op één maand tijd zouden er (volgens de cijfers van de RVA) dus 119.975 werklozen bij gekomen zijn.

Pas op, in een andere tabel vinden we dan terug dat er in september 2009 (tel de totalen op) 474.741 niet-werkende werkzoekenden die recht hebben op uitkeringen betaald door de RVA waren (dan komen er twee ‘soorten’ mensen bij); of zelfs 695.115 als we er de niet-werkende niet-werkzoekenden wel uitgekeerden bijtellen. Ik ben niet echt zeker met welke cijfers ik de gegevens uit DM moet vergelijken –de cijfers voor oktober vind ik er (nog) niet terug.

Caveat: geen van al die werklozen werkt bij die populaire Gentse stadsblog vanzelfsprekend.

Pauli’s sigaret

“Van verdraagzaamheid is in het rookdebat geen sprake meer”, verkondigt Walter Pauli in zijn mening over het rookdebat, die hij vandaag liet afdrukken in De Morgen. Geheel in tegenstelling tot zijn anders toch wel redelijk en helder beargumenteerde standpunten, laat hij zich geheel leiden door emotie i.p.v. rede. Wat zijn van schrijfsel plots compleet oninteressante cafépraat maakt.

Helaas is in dit debat van redelijkheid al lang geen sprake meer. En vooral niet van verdraagzaamheid. Zelfs groenen en socialisten, die helaas méé de meerderheid vormden in de Senaatscommissie, waren niet zo lang geleden voor een gedoogbeleid inzake cannabis en softdrugs. Nu zweren ze plots bij een rigide verbod op tabak. In de paarse jaren geloofden ze nog in vrijheid en verdraagzaamheid. Nu hebben ze zich ook laten aantasten door een tijdsgeest van het grote doch bekrompen gelijk. Nu zijn ze tegen de sigaret. Straks zijn er anderen tegen cannabis. Tegen te luide muziek door koptelefoons. Tegen rumoerige kinderen. Tegen de hoofddoek. Tegen klokkengelui. Tegen anderstaligen. Tegen andersgeaarden.

We vullen zijn lijstje graag wat aan, met vergelijkbare verboden. Want waarom mag en mens eigenlijk geen 120 rijden in de bebouwde kom. Geen toxisch afval dumpen in de Schelde. Niet dronkenweg en paar studentes van de fiets rijden. Geen mosterdgas in een metro verstuiven. Niet met een vliegtuig in de Twin Towers vliegen. Geen heroïne spuiten of cocaïne snuiven.

L’enfer c’est les autres, wist Sartre al. En het zijn stuk voor stuk fundamentele levensvragen. Aan den toog toch.