Het Shai Maestro Trio mocht gisterenavond het seizoen 2015-2016 openen voor de Gent Jazz Club, in het Belfort Stadscafé onder de stadshal. Shai Maestro leerde de knepen van het vak als pianist voor het Avishai Cohen Trio (samen met drummer Mark Guilliana), en startte zijn eigen groep in 2011. De groep speelt nog steeds in dezelfde formatie, met Jorge Roeder op contrabas en de virtuoze Ziv Ravitz aan de drums. Het was voornamelijk Ravitz die zich gisteren bijzonder creatief liet opvallen. De drummer bleek enorm veelzijdig, met een ritme dat uit een jaren 80 beatbox leek gegenereerd tot een luwe drone en een aanhoudende swing.
Maestro begon het concert met een fluisterstille piano –zo stil dat de verwarming hinderlijk werd– waarop dan de geleidelijk aan de bas en de piano inpikten. Dat wordt een rustige avond, geeuwde men al bevreesd, tot de groep het tempo versnelde, en tegelijk ook de volumeknop open werd gedraaid. Niet dat het ooit storende hoogtes bereikte, integendeel, dit was nu eens een concert waarop op fijnzinnige manier met de dynamiek van het geluidsniveau werd omgesprongen.
De muzikanten hoefden ritmisch voor elkaar niet onder te doen; de spanning werd zorgvuldig en opzwepend opgebouwd, en het concert stak als een goed getimede show in elkaar. Snelheid en volume bereikten bijna net zo’n hoge pieken als ze beide ook luwten creëerden, en die dynamiek, die gedreven spanning, hield de aandacht van de luisteraar moeiteloos vast.
Het volgende concert in de Gent Jazz Club vindt plaats op maandag 26 oktober. Om 20.30u. kan u er terecht voor Tony Malaby’s Tubacello (met o.a. John Hollenbeck).
Binnen een paar dagen begint Jazz Middelheim. De muzikanten zijn er helemaal klaar voor, zo bleek in Newport. En nog: in het krantje van 13.08 staat een heel mooie column van Robin Verheyen; Ashley Kahn (de man achter de boeken over Kind of Blue en A Love Supreme) komt drie dagen praten over jazz, samen met de muzikanten; het programma van de Club Stage is alweer spectaculair veelbelovend (Fulco Ottervanger, Jeroen Van Herzeele, fanfares, de ontdekking van Obara); Aldo Romano, Louis Sclavis & Henri Texier komen de twintigste verjaardag van Carnet de routes vieren; Archie Shepp komt met Attica Blues (!); het concert van het Bill Frisell trio was fenomenaal goed in Newport; en Jason Moran is artist in residence. En dat zijn dan nog maar een paar persoonlijke hoogtepunten –sla er zeker het hele programma op na.
Wie mij een beetje kent, weet dat ik geen held ben als het erop aan komt om vreemde mensen aan te spreken –ook al ben ik nog zo bekend met hun muziek. Het was dan ook met lichte aarzeling dat ik mee op onderstaande fantastische muzikanten afstapte om een kort statement op te nemen met de iphone. Ze waren allemaal, zonder uitzondering, bijzonder welwillend en enthousiast.
Zij hebben alvast zin in Middelheim. U komt toch ook?!
Vrijdag was er de derde aflevering van Citadelic in het S.M.A.K. –binnenkort is het trouwens tijd voor de jaarlijkse parkversie van Citadelic (28 tot 31 mei). Het was nog licht, toen ik naar het S.M.A.K. fietste, waar in het atrium het dubbelconcert van Christian Wallumrød en Howard Peach plaatsvond.
De Noorse componist-pianist Christian Wallumrød debuteerde in 1996 op het ECM label, in een trio met bassist Ingebrigt Håker Flaten en drummer Per Oddvar Johansen. Na een lijvige biografie met verscheidene bezettingen, grotendeels bij ECM, verscheen eerder dit jaar zijn eerste solo plaat, Pianokammer, op het Noorse Hubro label.
Wallumrød begon met een subtiele melodie, die rechtstreeks op de pianosnaren werd gespeeld, zodat het instrument ging klinken als een klavecimbel. De toetsen van de laagste octaaf waren ingedrukt door een gevulde kous (!), waardoor de hamers van de snaren waren gelicht, en die snaren in sympathetic resonance gingen meetrillen. Op de achtergrond bleef een toestel, dat de grote ruimte warm moest houden, gestaag zoemen, zodat er eigenlijk ongewild een nog grotere dimensie aan de sound werd toegekend.
De muziek die Wallumrød bracht is zeer meditatief. De compositie gleed rustig vooruit, als een aak op een spiegelgladde Rijn die een spoor van rimpels achterlaat; telkens hetzelfde, telkens anders. De pianist is ondertussen helemaal één geworden met zijn muziek, en schrijdt voort in een soort trance, die als een self-fulfilling prophecy zichzelf bestendigt. Menig toeschouwer liet zich gretig meevoeren, en het atrium voelde eventjes aan als een kerk.
Na het meditatieve openingsstuk verdween de kous van de toetsen en werd de muziek luider, harder en iets melodieuzer, maar bleef ze wel sterk repetitief. Er werd vaak geoctaveerd (dezelfde melodie wordt dan in een ander octaaf, hoger of lager gespeeld), en er werd geëxperimenteerd met veel minder voor de hand liggende akkoorden. Het derde en laatst impro stuk was een blues in de lage tonen, waarbij plots heel wat mensen bijna geestdriftig mee aan het knikken waren. Wallumrød gebruikte de linkervoet percussief op de harde stenen vloer, waarop de piano stond opgesteld.
Na een korte pauze en een snelle instrumentwissel van de geïmproviseerde huiskamer, die men in het midden van de inkomsthal had gemaakt, was het de beurt aan het trio Howard Peach. Drummer Lander Gyselinck haalde zijn inspiratie uit de periode waarin hij in New York verbleef, en richtte samen met saxofonist Chris Speed en bassist Simon Jermyn deze Howard Peach op. Geen groot geweld zoals in STUFF. dus, maar een sterk ritmisch getint en immer wisselend klanklandschap, waarin Gyselinck met veel voorzichtigheid zijn drumset en andere geluidsbronnen beroert. Ook Jermyn startte subtiel, eerst zelfs op het gedeelte van de snaren boven de topkam van zijn zessnarige bas, en tokkelde dan ook wat zachte baslijnen, ondersteund door de lange noten op de sax. Gaandeweg werd het geluid voller en soms zelfs volumineuzer, maar nooit agressief.
De muziek valt niet gemakkelijk te omschrijven. Ze is fragiel, zelden echt melodieus, zeer intimistisch en vooral sterk ritmisch getint. De klanken zijn warm, soms wat aan de wollige kant, maar zowel bas als sax brengen een bijzonder vertrouwenswekkend geluid voort. Op het album is dat geluid wat meer gelijk getrokken, maar live waren er soms grote verschillen tussen de bijna harde cymbalen van de drum en de andere instrumenten. Er zaten onmiskenbaar een paar reggae licks in het verhaal. Gyselinck tovert de gebruikelijke meewarige glimlach op de gezichten van het publiek als hij huishoudelijk geïnspireerde percussie aanwendt, zoals de sportwagen rode plastieken maatlepels die hij boven zijn drum laat fladderen.
De groep speelde afwisselend uitgeschreven stukjes en impro, waarvoor Gyselinck in extremis nog wat klankkleuren had ontwikkeld. We kregen ook een paar composities van Chris Speed te horen, zoals Transporter, en het bisnummer, Kosmia –meteen het luidste stuk van het ganse concert.
Het concert was ook de voorstelling/lancering van het debuutalbum van het trio, het eponieme Howard Peach, dat een enorm samenhangende indruk achterlaat. Het album is verkrijgbaar op cd bij W.E.R.F. records, en op vinyl bij El Negocito Records.
Net toen ik onder de indruk was geraakt van de capriolen van Håkon Kornstad, een Noorse rietblazer met een bijzonder veelzijdig gebruik van stem en instrument(en), programmeerde het ondertussen in de ijskast verdwenen festival Jazz & Sounds, Colin Stetson. Dat was in 2010, toen de rietblazer boven in de Domzaal van de Gentse Vooruit, gezwind de altsax inwisselde voor een klarinet en nadien ook voor een bassax, een gewichtig instrument waarmee hij stond te schommelen als was het een tenor. De geluiden die Stetson toen reeds uit zijn instrumenten haalde, waren zonder meer betoverend. De man heeft zijn —extended— technieken ondertussen nóg verder geperfectioneerd, en dat zegt iets over de ambitie en de passie van de muzikant die reeds mijlen verder stond, dan wat men toen voor technisch (heel) begaafd versleet. Tot die extended technieken rekent men o.a. circulaire ademhaling (waarbij met het blaasinstrument continu blijft bespelen, terwijl men ondertussen ook adem haalt), multifone klanken en harmonieken, altissimo (hogere klanken dan het instrument officieel aan zou kunnen, hoger dan de fa kruis in het geval van de saxofoon), microintervallen (kleiner dan een halve toonsafstand), percussie via de kleppen, en zang. Zang terwijl men het instrument bespeelt, welteverstaan.
Stetsons evolutie valt min of meer te volgen via de New History Warfare trilogie, drie albums (2007, 2011, 2013) waarin hij steeds verder ging in de exploratie van zijn instrumenten –voornamelijk die bassax. De muzikant experimenteerde met opnametechnieken door zijn instrument op verschillende plaatsen van microfoons te voorzien, waarbij hij ook een microfoon op zijn keel aanbracht. Logisch, zo vond hij, gezien de saxofoon vaak wordt omschreven als het instrument dat het dichtste staat bij de menselijk stem.
Zopas bracht hij, samen met Sarah Neufeld, het album Never were the way she was uit. Neufeld en Stetson leerden elkaar kennen tijdens hun werk voor de indie rock groep Arcade Fire. Beide muzikanten kunnen een opzichtig palmares aan samenwerkingen en solo verwezenlijkingen voorleggen, en dit album toont aan hoe symbiotisch een samenwerking in duo kan zijn.
Beide artiesten stonden gisteren samen op het podium van de Handelsbeurs, om die cd live kracht bij te zetten. De muziek blijkt zeer schatplichtig te zijn aan de minimalisten, van de aanhef van de stukken van Michael Nyman, de phase shifting bij Steve Reich, en de klankkleur en de repetitiviteit van Philip Glass. Die invloeden versmelten zonder meer in eigen sound, die, voorzien van de extended technieken van Stetson, veeleer een half orkest doen vermoeden dan een duo.
Stetson had een band rond de keel, waarin een microfoon zat voor de zang, tikte met de rechterhand vaak het ritme op de kleppen, terwijl de linkerhand veelal –maar niet exclusief– voor de melodie werd gebruikt. Neufeld speelde viool aan het ijltempo dat alleen krachtgetrainde violisten lijken aan te kunnen, en ondersteunde de klank met ijle zangpartijen.
Inherent nadeel van zo’n opzet is misschien wel dat de muziek versterkt móet worden, om al die technieken tot hun recht te laten komen. Het geluid lijkt dan vaak iets te artificieel voor de verwende oren van wie een meer akoestische setting gewoon is. De zuivere klank van de instrumenten kwam nooit aan bod, wat destijds, in 2010, wel het geval was. Maar als het resultaat zoals gisteren was, dan leggen we ons daar graag bij neer.
Het concert verliep vlekkeloos, en stopte op het hoogtepunt van verlangen. Het nieuwe album ligt hier al een paar dagen op repeat, en ik heb het vermoeden dat het nog wel een tijdje zo zal blijven. (Aanrader, samen met die New History Warfare trilogie.)
(Als de Handelsbeurs geen double bill presenteert, dan zorgen we er zelf voor. Just kidding. Serieus. Ik ben geen fan van double bills.)
Het was misschien niet het meeste briljante plan, om achteraf nog even in de Hot Club naar het Lionel Beuvens Quartet te gaan luisteren. Beuvens toert momenteel met zijn op Igloo verschenen album Trinité, een melancholisch album, dat helaas niet kan optornen tegen het volumetrische bravoure van het duo in de Handelsbeurs. Jammer, want de muziek op zich staat er best, en ik had er zonder twijfel veel meer van genoten op een gewoonlijke Hot Club avond. Op 2 mei zijn ze trouwens nog te horen in de Lokerse Jazz Klub, waar het delicate werk zeker tot zijn recht zal komen.
Vorig jaar was ik verhinderd, voor de jaarlijkse seizoensvoorstelling van Muziekcentrum De Bijloke (waarvan het epitheton nu weer eens voor, dan weer eens achter de naam van de locatie wordt bij geschreven). Spijtig, want ik vind die altijd weer bijzonder vermakelijk –dan wel op een uiterst positieve manier. Het enthousiasme van symfonisch programmator Frank Pauwels is altijd bijzonder aanstekelijk, inclusief –of misschien net specifiek door– de manier waarop hij zichzelf soms verliest in de wonderen van het programma dat het muziekcentrum elk jaar opnieuw uit de hoed tovert.
Wat heb ik onthouden? Radu Lupu komt (de enige die nog ouder is dan ik, aldus Pauwels). Lupu is een ondertussen legendarische Roemeense concertpianist, die 70 zal geworden zijn, wanneer hij volgend jaar in maart op het podium in de concertzaal staat. Hij speelt er het Pianoconcerto in a, opus 54 van Schubert, en Symfonie nr. 7 in E van Bruckner, samen met deFilharmonie o.l.v. Edo De Waart.
Het Brussels Philharmonic, u weet wel, dat orkest dat wereldberoemd werd met de soundtrack van The Artist, speelt in november extra muros, en wel in de Eskimofabriek. De -20jarigen kennen dat ongetwijfeld van de fuiven die daar plaatsvinden, merkte Pauwels op, maar ik zou toch ook de +20jarigen willen uitnodigen om daar naar toe te gaan. Het publiek neemt er plaats rond –en blijkbaar ook tussen– het orkest, zodat de muziek van Xenakis en Ligeti (er wordt ook Wagner opgevoerd) helemaal tot zijn recht komt.
Het project rond de Sonates van Nuyts werd dit jaar afgewerkt, gaat mogelijks op reis, en wordt volgend seizoen opgevolgd door de J&B Blanckaert-Glorieux Blends. Componist Joris Blanckaert en cellist Benjamin Glorieux mogen gedurende drie jaar (opnieuw goed voor zes concerten) een programma brengen dat op het eerste gezicht geïnspireerd lijkt door alcohol. Voor het eerste concert, Early Malt, brengen ze accordeonist Philippe Thuriot mee, voor het tweede, Absolut Sverige, nodigen ze nyckelharpiste Emilia Harper uit. (Een nyckelharpa is een traditioneel Zweeds instrument, dat een beetje op een draailier gelijkt.) Ik zal er zeker bij zijn.
In deze summiere bloemlezing mag natuurlijk ook jazz niet ontbreken. Er zijn twee abonnementsformules: iconen en kraakhuis, al had dat misschien beter mainstream en minderstream geheten (als ik ook eens een flauwe woordspeling mag maken). Want, vergeef me –of nee toch maar niet– ik ben niet meteen bereid om Melanie De Biasio als icoon te omschrijven. Het ziet er voor de rest wel goed uit, al die jazz, met zo.a. James Farm (Joshua Redman), Brad Mehldau, Jakob Bro, Jozef Dumoulin, Nordmann.
Over jazz gesproken, zat ik gisteren ook opnieuw in Auditorium C van de Blandijnberg voor de wekelijkse jazzlezing. Pascal Vandelanoitte had het over jazz en film in de jaren ’50 en ’60, al begon dat eerder in de jaren ’40, en eindigde het net voor die jaren ’60. Het was een boeiende staalkaart van de evolutie van jazz en de participatie van de zwarte medemens in de films uit die tijd. Voorzien van een heel pak fragmenten, waaronder deze Betty Boop: I’ll Be Glad When You’re Dead, You Rascal, You, uit 1932, en met Louis Armstrong als stereotype boze neger.
Een paar van de films had ik zowaar al gezien, zoals D.O.A. van Rudolph Maté (1950), A Streetcar Named Desire van Elia Kazan (1951), The Man With the Golden Arm van Otto Preminger (1955), Anatomy of a Murder van (opnieuw) Otto Preminger (1959), en uit het lijstje nouvelle vague op de laatste slide ook nog Ascenseur pour l’échaffaud van Louis Malle (1957), Les liasons dangereuses van Roger Vadim (1959) en A bout de souffle van Jean-Luc Godard (1959).
Volgende week is het de beurt aan Didier Wijnants, die het over Andrew Hill zal hebben.
Ik was nog net op tijd om de volledige tweede set van het Andy Sheppard Quartet in de Gent Jazz Club mee te pikken, een langoureuze belevenis, zo typerend voor de ECM catalogus. Het kwartet heeft trouwens net een nieuw album uit, Surrounded by Sea, dat ze zelf omschrijven als “a strongly atmospheric recording”. En dat gaf het concert perfect weer.
Het was geen goed idee, om dinsdag naar de Hot Club te gaan. Niet omdat het programma niet goed ware, niet omdat er veel volk was, niet om enige andere reden die met de Hot Club zelf zou te maken hebben. Daags voordien was ik nog naar de jazz lezing in de Blandijn gaan luisteren. De beste lezing tot nog toe trouwens, door Matthijs de Ridder, de auteur van Rebels Ritmes (waar mee het boek weer naar boven op mijn te lezen stapel verhuist). Ik had de eerste paar minuten –en dus de inleiding– gemist, en toen ik het auditorium binnen stapte en mijn vaste plaats vrij vond, was de Ridder bezig een boeiend verhaal te vertellen. En de man kan vertellen, op een rustige, getemperde maar niettemin beklijvende en zelfverzekerde manier, loodste hij ons door de begindagen van de jazz. Ik zal waarschijnlijk geen tijd genoeg hebben om het helemaal af te ronden, verontschuldigde hij zich, en terwijl die uitspraak mij eerst een beetje met vrees vervulde (ellenlange lessen van zichzelf zo interessant vindende profs doemden in mij op), vloog de tijd voorbij. Na afloop was ik te moe en vond ik het het koud, om toch nog naar de Hot Club af te zakken, zodat ik maar naar huis ben afgedropen. (Waar mijn hoofd nog net mijn kussen raakte voor ik in slaap viel.)
De volgende ochtend heb ik mijzelf wat afgemat op de crosstrainer (een uurtje aan 13 km/u op een weerstand die steeds hoger werd dan goed voor mij was), vervolgens een hele hoop nuttig werk verricht (yay), en ’s avonds besloot ik moe en afgemat en tegen beter weten in, toch naar de Hot Club te trekken voor dat concert van het Bart Defoort Quartet. Het was al eeuwen geleden dat ik Hans Van Oost nog eens aan het werk had gezien (dat, en de website vermelde Van Oost als pianist ipv gitarist, en terwijl ik wel wist dat het gewoon een lapsus was, kon ik niet anders dan daar toch een beetje benieuwd naar zijn). Ik trof er ook Dirk Roels, de presentator van het fantastische urgent.fm programma Jazz Rules, die mij meesmuilend beloofde niet met zijn voet op de grond mee te tikken. Ik nam wijselijk toch maar áchter hem plaats.
Hans Van Oost speelt nog steeds zoals die eerste keer dat ik hem bij Opatuur hoorde. Een warme, vingervlugge sound zonder overdadige klemtoon op techniek, en met voortdurend ruimte voor een soepelheid die enige improvisatie van hem mocht vereisen. Ik verzuim de andere muzikanten te karakteriseren, het vakmanschap van Bart Defoort zelve, de uitbundigheid van bassist Christophe Devisscher, en de iets te enthousiaste geestdrift van drummer Toni Vitacolonna, die zich met elke slag dieper een weg in mijn hoofd leek in te beuken. Tegen de tijd dat de eerste set goed onderweg was, begon ik immers barstende hoofdpijn te krijgen (opnieuw: dat had niets met de muziek zelf te maken), en de migraine drong zich nu helemaal aan mij op. Ik heb het nog net uitgehouden om de eerste set uit te zitten; het is niet elke dag dat Bart Defoort komt spelen.
Thuis ben ik het bed in gestrompeld, de volgende dag ben ik het even uitgekropen om brood te snijden (of het gezin had geen eten ’s middags), en dan ben ik met een overdosis Spidifen opnieuw in bed gaan liggen. Papa zag er verschrikkelijk uit, had de zoon aan zijn moeder verteld, toen die zich afvroeg waarom ik geen fruitsap kwam persen en koffie kwam zetten. Maar bon, ’s avonds ben ik toch naar De Walrus kunnen gaan eten, op vraag van goede vrienden, al ging ook daar het licht abrupt weer uit na een tijd. En u mag zich daar echt bijna een binaire schakelaar bij voorstellen.
Het gaat beter, dank u. Ik heb gehoord dat er vanavond iets in de Hotsy Totsy te doen is. Zou ik durven…
Er stonden maar liefst twee concerten en een jam op het woensdagavondprogramma van de Hot Club. Bij de ingang van het steegje zei ik nog even goedendag tegen Mik Torfs, zakelijk & artisitiek leider van de Jazzlab Series. Torfs zou ook de avond inleiden en verving daarmee de gebruikelijke ceremoniemeester, Bart Maris, die nog een concert in de Brusselse KVS moest afwerken, alvorens hij mee kwam jammen in het derde deel. Maris, van wie men zegt dat hij alleen maar gelukkig is als hij trompet kan spelen, won onlangs nog zeer verdiend de Jazzmozaïek Award 2015.
Kabas, de groep met Thijs Troch & Jan Daelman (van Keenroh, de winnaars Jong Jazztalent Gent 2014) en Nils Vermeulen & Elias Devoldere (de wekelijkse Hot Club invites op donderdag ), mocht de avond openen. Het concert begon heel chaotisch en schijnbaar ongeordend, maar luttele minuten later had de gecontrolleerde bende als een warmgelopen diesel een onstuitbare opmars ingezet. Het klonk eerst allemaal heel voorzichtig, alsof de groepsleden elkaar wat moesten aftasten. Maar waar bij de openingsfrasen de mensen achter de bar het publiek met hun gebruikelijke gesis tot stilte aanmaanden, bleek die oproep niet langer noodzakelijk zodra Jan Daelman, de fragiele fluitist van Keenroh, de dwarsfluit had ingeruild voor een tenorsax.
Daelman, die de sax nog maar net van pianist Thijs Troch had overgekocht, liet het ding loeien als was het zijn ambitie om die avond meer rietjes te verspelen dan tijdens een gemiddeld Brötzmann concert. (Peter Brötzmann, een van de meest vooraanstaande free jazz muzikanten, heb ik tijdens een concert in de Vooruit eens een vol pak rietjes zien opblazen.) Tegenwoordig kunnen we free jazz ook reeds als een klassieke jazzvorm beschouwen, al zou de groep mij bij een volgende ontmoeting ongetwijfeld lynchen als ik hun muziek zo zou omschrijven.
De hardnekkigheid van het volume lieten mij al gauw wensen dat ik toch maar aan oordopjes had gedacht (de Hot Club is klein voor een dergelijke volume), en noopte een aantal mensen aan de tafels bij het podium, waar Daelman bijna rechtstreeks in de oren stond te blazen, tot een voorbarig verlaten van het concert. Hopelijk gingen ze zich niet verder dan het terras verplaatsen, want zelfs van daaruit viel het concert ongetwijfeld nog makkelijk mee te volgen.
De groep schuwde evenwel het subtielere werk niet, en zorgde voor een gebalanceerde afwisseling van rustiger en agressievere stukken. Waar drummer Devoldere tijdens de geluidsstorm nog een drumstok uit zijn eigen handen had geslagen, kon hij nu ook een ondersteunende roffel bieden. Bassist Vermeulen aarzelde evenmin om voor dergelijke passages de strijkstok te gebruiken. De muziek was lyrischer en kende een fragiele uitwerking van melodieuze texturen en gelaagdheden.
De plaatsen vooraan werden opnieuw ingenomen, door een aantal nietsvermoedende studentes die het eerder geweld hadden gemist, maar kwamen alras weer vrij bij de volgende tumultueuze uitspatting van de creatieve groep. De subtiliteit van de piano ging vaak wat verloren, de ene keer door het kabaal van de rest van de groep, de andere keer door het geroezemoes van het publiek tijdens de stillere stukken. De handen en vingers van Troch bewandelden of besprongen nochtans geestdriftig het klavier. En soms hoorden we uit de stevige swing beat van de ritmesectie een pianomelodie berekend dwarsliggen. Er waren heel mooie momenten te horen, zoals ook het laatste stuk, dat werd ingezet als een dialoog tussen saxofoon en bas, waarbij later in de discussie ook drum en piano zich gingen moeien. Helemaal opvallend tijdens dit concert was het spelplezier en de goesting van elk van de bandleden.
Na de pauze was er een concert van The Flipside Paradox, een gemengde band met Nederlandse en Belgische muzikanten, waarmee de Jazzlab Series afwisselend in Nederland en België gaan spelen in een soort uitwisselingsproject. Het contrast tussen dat concert en het voorgaande van Kabas was echter iets te groot, waardoor ik tijdens het tweede nummer ben afgedropen.
Nog even wat Kabas betreft: de groep trekt begin april de studio in om een eerste album op te nemen. Omdat zo’n onderneming niet goedkoop is, werd er een crowdfunding project opgezet, waar u de groep financieel kan steunen (dat kan al vanaf 10 euro, en voor 20 euro krijgt u in ruil het vinyl album). Hun crowdfunding project is tot stand gekomen met steun van Gent Jazz, Jazz Middelheim en JazzLab Series (die o.a. meer goodies in uw potentiële bag werpen).
Hopelijk was het weer vanochtend een beetje een voorbode voor de komende editie van het Gent Jazz Festival, deze zomer. Niet zelden wordt het festival immers uitgedaagd door de weergoden, al moet daar meteen aan worden toegevoegd dat de sfeer zelf, er altijd opperbest blijft. Vandaag was het evenwel een onvoorwaardelijk stralende zon waaronder ik de luttele kilometer fietste, van thuis naar de Bijlokesite, waar de persconferentie voor Gent Jazz Festival, editie 2015, plaatsvond. (Vanavond sprak mij tegen, maar dat enkel om het contrast met de persconferentie groter te maken en zodoende mijn stelling bij te treden. Ik heb een uitleg voor alles, jawel.)
De plaatsen zijn gegeerd, op die persconferentie, niet in het minst door de heerlijke catering achteraf. Er is zelfs voedsel voorzien voor de vegetarische medemens, dit is tenslotte Gent.
Aan de sprekerstafel in het Auditorium van het Anatomisch Instituut zaten, van links naar rechts, Peter Zwertvagher (partners & communicatie), Bertrand Flamang (festivaldirecteur), Kevin De Vos (programmator), en Phillip Bossuyt (moderator). Toen de conferentie van wal stak, daalde plots ook nog de Gentse schepen van cultuur, Annelies Storms, neder uit het publiek, om een onverwachte laudatio af te steken aan het adres van het festival en in het bijzonder ten aanzien van Bertrand Flamang. Als performance kon het alvast tellen.
De kernpunten van de persconferentie zijn samen te vatten als volgt: er komt pre-seating (gedaan met jasjes over de stoelen -juij), er is een fantastisch jazzprogramma, en Zaz komt naar het festival (en Gregory Porter, en Tony Bennett brengt Lady Gaga mee –of was het omgekeerd?). Die pre-seating is er overigens gekomen naar aanleiding van het Bennett/Gaga verhaal, en biedt volgens de organisatie de “voordelen van een comfortabele concertzaal met de gezelligheid van een festival.”
De eerste drie dagen –de ‘jazz’dagen– zijn nu bekend; (de rest van) het tweede deel (zaterdag 18/07 is daar een topdag) van het festival wordt dra ingevuld. Ook de jazzlunches in het Sandton Grand Hotel Reylof ontbreken nog grotendeels; voorlopig noteren we daar Woodworks (Stefan Bracaval en Pierre Anckaert), Wasserbauer (Bart Vervaeck, Dick van der Harst, en Lieven van Pee), en het De Groote-Faes Duo.
Gisteren was er deel vier van de Jazz lezingen van UGent, deze keer met Christopher Hall.
Onder de noemer Jazz Away from Home aka de Londense bijdrage, ging dit een lezing worden over de Londense jazz scene. Ik keek al uit naar een broeierige bijdrage over de huidige toestand van jazz in Londen, maar het kwam veeleer neer op een historisch overzicht van jazz aldaar. Interessant, met heel wat voorbeelden (misschien net iets te veel geluidsfragmenten), maar zonder een duidelijke lijn. Toen we bij de hedendaagse jazz terecht kwamen, was er geen tijd meer over, en flitste alras een slide voorbij met een pak namen over muzikanten en groepen waarvoor Hall geen tijd meer had, om ze allemaal te vermelden. Gelukkig komt de voordracht ook op Zephyr te staan.
We blijven echter volhouden en proberen volgende week nog een keer.
In de Hot Club was het achteraf heerlijk ontspannen bij de muziek van Stijn Bettens (accordeon), Lieven Van Pee (bas), Frederik Van den Berghe (drums) en Bart Vervaeck (gitaar). In zwaar contrast tot vorige keer, hoorden we deze keer een heus samenspel, inclusief de nodige fratsen en geginnegap als er onverwachts iets te ver van de Real Book werd afgeweken. Zeer mooie muziek, musette en (andere) standards, met een heerlijke dialoog/afwisseling tussen Bettens en Vervaeck. Voor de tweede set kwam er ook een vibrafonist bij, maar het werd te laat voor die echt begon mee te spelen. Jammer, want ik hoor dat graag, zo’n vibrafoon.
De voorbije jaren heb ik Stefano Bollani al een paar keer zien passeren; met Enrico Rava, met Hamilton de Holanda, met Martial Solal, en zelfs solo; op Gent Jazz, op Jazz Middelheim, en op Newport Jazz. Dinsdag speelde hij in de Gentse Handelsbeurs, solo piano.
Het concert begon met een uitgebreid stukje Bechet (Si tu vois ma mère) gevolgd door Harry Belafontes Matilda. Twee doeltreffende openers, waar Bollani niet alleen de aandacht behoudt door de aanstekelijke melodie, maar waarbij hij meteen ook minder evidente stukken improvisatie laat binnensluipen. Het blijft altijd herkenbaar, melodieus, en Bollani laat die melodie graag in verschillende stijlen horen (van klassiek tot pop via blues). De linkerhand krijgt voldoende aandacht, zelfs helemaal expliciet, wanneer Bollani pretendeert alsof zijn rechterhand aan zijn linker instructies heeft, en hij niet meer is dan een neutraal lichaam dat er toevallig tussen zit. Het is een typerend stukje theater voor de muzikant die steeds vol energie en fratsen zit, en zich met een zelfzekere flair probleemloos de aandacht van het publiek toe-eigent.
Hij gaat door met een waanzinnige medley waarin hij onder andere Nino Rota citeert en Mozart, zichtbaar misbaar maakt over de moeilijkheid van zijn partituur of net de saaiheid ervan, om dan prompt de partituur ondersteboven te draaien en Júrame (een enorme hit voor Juan Camacho in 1976) te coveren –inclusief zang. Hij sluit af met een variatie op London Bridge Is Falling Down in ragtime, en ergens herkennen we ook nog Monks In Walked Bud. Hij kondigt af: “so I played a few pieces such as Júrame… and other things I simply don’t remember.”
Bollani belegert en bekruipt de piano van alle mogelijke kanten, wringt zich in allerlei bochten, klopt op de kast en het binnenwerk, veert op van de pianostoel, speelt staand en zittend, en vergeet vaak dat er ook pedalen aan het ding zitten. Hij heeft een uitstekende techniek, maar vooral ook een ongeziene beheersing van zijn lichaam, wat hem toelaat tijdens al die capriolen ook nog schitterend piano te spelen. Hij speelt een stukje Zappa, want daar gaat zijn meest recente album over, en zingt vol enthousiasme mee op Bobby Brown, want hij had zin in een liefdesliedje.
“He’s really a genius,” vertrouwde een Italiaanse promotor mij vorige zomer in Newport nog toe. “He has an amazing memory –he knows all these songs, all these pop tunes, since he used to play for Italian pop stars. At the end of his concerts he often asks the audience for what they would like him to play, and he knows all of the songs. One time there was a song he didn’t know, and they hummed a few bars for him and then he simply played it by ear. And of course everbody said it was better than the original song –which he had never heard.”
Ook in Gent mocht het publiek voor het bisnummer tien liedjes nomineren, die hij dan tot één afsluitend stuk samenvoegde. Hij speelde zijn Per Elisa, ofte Beethovens Für Elise in de versie zoals hij ze hoorde op de oude 78-toerenplaat van zijn grootmoeder. “I still don’t know whether it was an artistic choice of the piano player or a problem with the record.” Er volgen een absoluut hilarische imitatie van Paolo Conte; de vogeltjesdans; Verdi’s La donna è mobile; en afsluiten doet hij met de sirtaki.
Bij het (tweede) applaus komt hij opnieuw terug, om de avond definitief af te sluiten met Samba de Uma Nota Só (One-Note Samba). De man is een meesterlijk entertainer.
Na afloop van het concert, fietste ik nog gauw even naar… de Hot Club, waar Woodworks, het duo van fluitist Stefan Bracaval en pianist Pierre Anckaert hun jongste cd kwam voorstellen. Als de trend van de voorbije dagen zich verderzette, zou ik immers mooi op tijd zijn voor de tweede set. Helaas: het duo speelde die avond één lange set, en ik was nog net op tijd om de laatste twee (en een halve) liedjes te kunnen meepikken.
Edoch, dat zorgde ervoor dat ik nog net op tijd thuis was om de zoon te zien, die op dinsdag laat van zijn schermtraining terug komt, dus dat was dan weer mooi meegenomen. (En woensdagavond ben ik thuis gebleven.)