Hm. Een Nederlander, met nummerplaat xx-xx-xx, bordeaux Renault Mégane Coupé, heeft zich voor onze poort neergevleid. De chaufeur is in de wijde omtrekken niet te bespeuren, maar hey, de motorkap voelt nog warm aan, het hotel is ocharme een paar honderd meter verder, dus ga ik het maar even navragen.
Ze hebben geen tijd. De receptionist van het NH Hotel wil nog wel net even met mij meewandelen, maar verder niks. Na een kwartier wachten moet ik zelf naar het hotel terugkeren om te vragen hoe het zit. Hij haalt zijn schouders op: “te druk meneer, dat ziet ge toch. Laat hem maar slepen hé.” Dus hang ik maar twee stickers tegen het raam: “Verkeerd geparkeerd! Dank u om in het vervolg uw voertuig niet meer voor onze poort te plaatsen.” en bel naar de politie.
De agent, die ongeveer een uurtje later opduikt kan er niet mee lachen. “Uw identiteitskaart?!” Waarop ik hem prompt het gevraagde voorleg en hij alles nauwkeurig in zijn boekje overschrijft. “En in het vervolg doet ge dat niet meer, die stickers!” Hij windt zich op; het stemvolume schiet de hoogte in.
“Ge staat er precies bij alsof het u niet interesseert!”
– Tsja meneer, het interesseert diene meneer precies ook niet dat hij voor mijn poort staat.
“Ik zeg dat ge dat in het vervolg gaat laten!” roept hij. “Ga naar binnen. Ik heb u niets meer te zeggen. Verdwijn!”
Dus ga ik naar binnen, om een blad papier en een potlood te halen, waarop ik aan meneer de agent vriendelijk vraag of ik zijn legitimatie alstublieft mag zien. Zijn houding verandert spoorslags. “We gaan niet zeveren hé.” Ik insisteer. Pas nadaat ik drie keer uitdrukkelijk om zijn legitimatie vraag, en ten slotte vraag of hij dus weigert mij zijn legitimatie te tonen, houdt Rudy L. zijn identificatie op tien centimeter van mijn ogen. “Schrijf godverdomme maar op. En dat ik u dan niet meer zie.”
– Een goedenavond, meneer, probeer ik nog. Maar ik krijg alleen zijn rug te zien.