Ik schrijf dit tekstje in de guest laundry room van het Motel 6 in Beatty, Nevada. Vanochtend rond 8 uur zijn we uit Cynthia’s in Tecopa vertrokken. Het was een charmante plaats om de nacht door te brengen, een beetje overpriced gezien het beperkte confort, maar wel proper en Cynthia zelf was heel erg gastvrij.
Van Tecopa reden we naar Shoshone, een dorpje van één straat langs een rustige highway, waar we voor de eerste keer sinds ons verblijf in de USA écht (en lekker) Amerikaans hebben ontbeten. Pancakes voor Tessa en Henri, en Chili & Swiss omelet voor mijzelf. Het was zo’n ontbijt waaraan ge u de rest van de dag recht kunt houden –wat ook nodig zou blijken.
Onze bestemming voor deze dag was Death Valley, waarvan we dachten dat we er gewoon op één dag gingen doorgereden zijn. Niet echt dus. We gingen alleen stoppen waar het serieus de moeite was, en eigenlijk was dat alle vijf voeten. Al een paar mijl voor we het park –van helemaal in het zuiden– binnenreden, was het landschap adembenemend. De omgeving was voortdurend in verandering: een verandering van hoogte of een plotse bocht bracht telkens een nieuwe verrassing. Van dorre maanvlakten over groen maquis naar een geel bloemenlandschap; weidse vlakten of steile bergpassen, het hield niet op.
Onze eerste stop waren de Ashford Mill Ruins, een hoop stenen rond wat ooit een mijn moet geweest zijn, en eerst voor 50.000 USD en nadien voor een dikke 100.000 USD van eigenaar is gewisseld –destijds een gigantisch fortuin.
De meest spectaculaire stop voor ons gedrieën was het Badwater Basin, een zoutvlakte die 85 meter onder de zeespiegel ligt.
De meest spectaculaire stop voor mijzelf, was bij de Golden Canyon, waar een trail tot Zabriski Point leidde. Te leutig voor mij om aan te weerstaan, te steil voor Tessa (en vooral Henri) om te bewandelen. Dus trok ik er alleen op uit, gewapend met het fototoestel en amper een halve liter water, voor wat een tocht van een kleine twee uur zou worden, met een hoogteverschil van 72 meter in een zon van ergens tussen de 35 en de 40 graden Celsius. Had ik het in de zomer gedaan, zonder die halve liter water, of zonder de conditie die ik aan het lopen heb overgehouden, dan had ik het waarschijnlijk niet kunnen navertellen. Achteraf bekeken een redelijk domme move, maar absoluut de moeite waard. Zelfs toen bleek dat er aan Zabriski Point gewoon ook een weg liep die met de wagen toegankelijk was; de tocht –ongeveer 7 kilometer– was gewoon fantastisch. Tessa wist mij achteraf te vertellen dat ze had gelezen dat die tocht normaal gezien in drie uur wordt afgelegd. Ik ben overigens niemand anders tegengekomen.
Achteraf zijn we nog naar het Furnace Creek Visitor Center getrokken, waar Henri zijn Death Valley Junior Park Ranger badge heeft behaald. Hij diende daartoe een aantal vraagstukken op te lossen in een Junior Park Ranger boek, dat een mevrouw achteraf minutieus met hem overliep, alvorens hij een Junior Park Ranger eed mocht aflossen om zijn badge te krijgen. Ik hoef niet te vertellen dat hij zo’n badge uit elk park dat we tegenkomen wil verkrijgen zeker? (Hij heeft het helemaal zelf opgelost allemaal, in het Engels.)
Gezien het toen al wat later werd, besloten we maar een slaapplaats te zoeken, en zo eindigden we vandaag in het Motel 6 in Beatty, waar we de was konden doen, en waar we complimentary internet hebben. Morgen terug naar Death Valley, en dan verder richting de Sequoia en Yosemite National Parks.
—
Badwater Basin
—
Van de Golden Canyon naar Zabriskie Point, met een beetje uitleg over deze 7 uitputtende kilometers.
Och, dat is niet ver, dacht ik, toen ik die piek zag.
U ziet het waarschijnlijk niet, op deze kleine foto, maar als u doorklikt naar de grotere versie, dan vindt u onderaan, net niet in de (horizontale) helft van het onderste (verticale) derde of vierde van de foto een stip, die een mens voorstelt. De foto hiervoor, is genomen vanop de plaats waar die mens staat.
Eenmaal daar, bleek dat ik nog verder moest stappen, en toen was die rots plots weer véél kleiner geworden. Och, een lus, dacht ik, straks kom ik weer op de parking terecht.
En dan was de rots plots maar zo klein niet meer, en stond ik op Zabriksie Point. Waar iedereen mij bekeek als was ik Jezus die na veertig dagen uit de woestijn terugkwam, want zij waren allemaal met de auto over een asfaltweg daarheen gereden. En dus stond ik op een verkeerde parking, en moest ik helemaal terug. Met nog drie slokken water in mijn flesje, tussen van de wind afgeschutte heuvels onder een middagzon van 35-40 graden. “Zotte papa”, zei Henri toen hij mij omhelsde bij mijn terugkomst.