“Toon mij ne keer uwen teen, jongen”, zei de dokter vriendelijk maar onwennig tegen Henri. “Zet u daar maar op.”
We hadden een uur of zo gewacht in de P5, want een afspraak hadden we niet gekregen. Ik had er ook niet naar gevraagd, ik ging ervan uit dat daar afspraakloos werd gewerkt. En ik weet nog steeds niet of dat het geval is.
Met één hand op zijn rug trok de dokter langs alle kanten aan de tape die rond Henri’s voet zat, terwijl de jongen de tranen in de ogen sprongen. “Ai” en “auw” en “het doet toch wat zeer”. Toen het echt niet lukte nam hij dan maar een schaar, en sneed grofweg de tape los. “Hij sneed bijna in mijn vel”, snikte Henri achteraf, toen we buiten stonden.
“Dat moet vanzelf genezen”, zei de dokter bars, zonder ook maar aan de teen te hebben gevoeld of hem van dichtbij te hebben bekeken. Van de onwennige vriendelijkheid bij het begin bleef niets meer over. “Foto’s zijn niet nodig, doe hem een dichte schoen aan, en keer binnen vier weken terug. Een afspraak maken is niet nodig.”
“Euh, moet dat niet opnieuw getaped worden”, vroeg ik voorzichtig.
“Nee, niet nodig, dat moet vanzelf herstellen.”
Toen we buiten kwamen, belde ik toch maar Tessa op. Henri had opnieuw erge pijn aan zijn teen, het huilen stond hem nader dan het lachen. En zoals ik eerder al zei: hij klaagt niet rap. Tessa belde een collega, en die vond het gedrag van de dokter die ons had gezien toch wat merkwaardig. Dat we beter maar terugkeerden, en dat die teen opnieuw moest ingetaped worden.
Daar staat ge dan natuurlijk, als leek. En dan vroeg ik mij vooral af, wat er gebeurt met al die mensen die zo geen dokter bij de hand hebben. Iedereen was nochtans uiterst vriendelijk en behulpzaam geweest op de afdeling orthopedie. Misschien had die dokter gewoon zijn dag niet, misschien is hij boos op de tsjeven, of misschien vond hij zo’n gebroken teen niet echt de moeite van het behandelen waard. Laat ons vooral hopen dat het niet dat laatste was.