Het gaat goed met de tenorsax; ik heb de basis min of meer onder de knie, en nu komt het erop neer mijn techniek te verbeteren. Een levenswerk dus, en één waar ik mij met plezier dagelijks mee bezig houd.
Ik heb altijd al een instrument willen spelen, maar heb het lang niet aangedurfd. Toen ik zag welke vorderingen Henri in de V.E.M. maakte met zijn trompetlessen, heb ik eindelijk ook de stap gezet. Destijds heb ik (tenor)sax gekozen, omdat het de jazz belichaamt, omdat de klank net goed zit en heel veelzijdig is, en omdat het instrument beheersbaar leek.
De tenorsax was echter niet mijn eerste keuze. Al van sinds ik –ergens in mijn late tienerjaren waarschijnlijk– een instrument wilde spelen, was die keuze nochtans al duidelijk: cello. De cello is een van de rijkste instrumenten qua klankkleur en versatiliteit; inzetbaar van klassiek tot metal en vanzelfsprekend alles daartussen. Ik was er echter van overtuigd dat ik het nooit meer zou kunnen leren, de vingerzettingen, het strijken, de discipline van het oefenen.
Eind vorig jaar had ik de beslissing al genomen. “Come to the Dark Side”, fluisterde Tessa’s contrabas dagelijks in mijn oren. Toen ik het onderwerp opbracht bij mijn saxleraar (meteen ook de chef van de V.E.M.), was die meteen voor het idee gewonnen. Hij stelde voor om mij dit trimester uitsluitend op de cello te concentreren om te zien of het mij ligt. In het orkest blijft ik wél tenor spelen natuurlijk.
Mijn eerste les was vorige woensdag. Thomas, mijn leraar, is cellist bij de opera en speelt in het ensemble Octocelli. We hebben het instrument helemaal besproken, en mijn eerste taken bestaan eruit om het instrument op een onstpannen manier tussen de benen te balanceren; ritmisch op de vier losse snaren (la – re – sol – do) te tokkelen; en ontspannen met de strijkstok heen en weer te bewegen als was het een ruitenwisser. Strijken mag ik nog niet, dat is voor de volgende les. Ik hou u op de hoogte.