Tessa brengt deze namiddag, vannacht, en morgenvoormiddag door in het Château du Lac in Genval, alwaar haar jaarlijkse BHS congres plaatsvindt. Het Château du Lac, weet u wel, is dat vijf-sterrenhotel vlakbij Brussel, waar ook wel eens staatshoofden durven bijeen te komen.
Geen van die staatshoofden heeft echter ooit al openbaar vervoer van dichtbij gezien, zodat het kasteel op die wijze dan ook moeilijk bereikbaar is. Dus is Tessa met de wagen, en mocht ik gisterenavond nog snel even de tank vullen met ongelode benzine (95) –waarvoor we trouwens eerst een wagen hebben moeten laten takelen die onze poort versperde.
Maar goed, ik rij de wagen naar de Shell aan de Sterre, en vul naarstig brandstof bij, wanneer er dicht achter mij een chique Mercedes coupé komt staan. Iets te dicht dan beleefd is, en al maak ik mij daar niet druk in, ik frons toch even de wenkbrauwen gezien de andere vier of vijf pompen allemaal vrij zijn. Straks word ik nog gecarjacked ook.
Wanneer de tank gevuld is, en ik wil instappen, spreekt de bestuurder –een grijze zestiger– mij aan. “De winkel is al gesloten zeker?”, vraagt hij verslagen. Tsja, het is dan ook al na achten.
Met een duidelijk zichtbaar briefje van vijf euro in de hand komt hij naderbij. Of ik soms met mijn bankkaart voor vijf euro benzine in zijn tank wil kippen. Ik aarzel. Het is te zeggen, iets in mij schreeuwt om dat gewoon te doen, en eigenlijk zelfs voor niets die mens uit de nood te helpen. Iedereen heeft wel eens pech.
Maar tegelijkertijd vraag ik mij af waarom hij niet met zijn eigen bankkaart voor vijf of voor tien of voor twintig euro zijn luxewagen kan voeden. Iederéén heeft toch een bankkaart?!
De man ziet mij aarzelen, en op hetzelfde moment blozen we allebei. Ik wegens de verfoeilijke gedachte dat ik ook aan de slechte versie van dit scenario heb gedacht, en hij om wat hij me vervolgens opbiecht. “Het is het einde van de maand”, bekent hij schaapachtig. “Overmorgen heb ik weer genoeg op mijn rekening, maar ik kan vandaag mijn bankkaart niet gebruiken.” Hij steekt het briefje van vijf mijn richting uit. “Als u het zou zien zitten?”
Terwijl ik het briefje aanneem verontschuldig ik mij bij de man. Dat men tegenwoordig niet voorzichtig genoeg kan zijn, en dat er verschrikkelijk dingen gebeuren, en dat het helemaal niet mijn bedoeling was dat… “Ik begrijp het volkomen”, onderbreekt hij me. “Ik had waarschijnlijk op net dezelfde manier gereageerd.” En ik bloos nog meer. “Maar tankt u alstublieft zelf, want ik zou niet graag over het bedrag gaan. Maar als u erover gaat, ik heb nog wel wat kleingeld.”
Het is erg gesteld met de maatschappij, bedenk ik, wanneer ik de tank van meneer met vijf euro ongelode benzine vul (95 ook). En ik vloek binnensmonds om het wantrouwen dat mij dezer dagen aangeboren lijkt.