“Is dat een D200?”
De jongeman had zich in allerlei bochten zitten wringen om mijn fototoestel te kunnen zien. Hij had zijn vriendin achtereenvolgens verteld dat het een Olympus was of nee, een Sony, of wacht, nu wist hij het zeker: een Canon 350D. Waarop de vriendin hem op de (weinige) gelijkenissen wees tussen zijn eigen toestel en het mijne. Ah ja, een Nikon dus. De D50 waarschijnlijk.
“Ah den 70. Geen 70s zeker?”
Zelf kocht hij niet digitaal. “Tweeduizend euro voor nen chip die ze daarna niet willen vervangen om er een beter toestel van te maken. Debiel, jong!” Al zijn fotografisch materiaal was tweedehands: zijn FM-3 was vergezeld van een oude maar steengoede 80-200 (manuele focus): “de overgrootvader van die van u.”
“Verliest ge daar niet te veel licht mee, met die VR?” Dat ik een stop of twee drie mee won, ging er niet in. “En d’er zit nog een verdubbelaar op ook. Man, man, ge loopt rond met een 150-400 lens. Debiel, jong!”
“Zo’n VR ding dat is voor nikske niet goed”, hoorde ik hem tegen zijn vriendin fluisteren. Al die snufjes waren niks voor hem, hij had liever een manueel toestel, dat was échte fotografie. Zelf zou hij nooit zo’n D70 kopen, want al die groene programma’s op de knop, dat is gewoon debiel. Hij was natuurlijk niet verplicht van ze te gebruiken, die debiele programma’s; de D70 heeft net zo goed A(perture priority) als S(hutterpriority) als M(anueel).
“Ja, maar dat blijft er debiel uitzien jong.”
Waarop de tweede opwarmingsbeurt voor de bibberduik startte en ik blij was dat ik me uit de voeten kon maken voor ik mijn geduld verloor. Zelf ging hij geen foto’s maken. “Ik heb het daarjuist gezien, en ge kunt gewoon geen goeie foto’s maken van zo’n evenement. Debiel, die mensen. Morgen zijn ze allemaal bibberziek”, riep hij me nog achterna.