tOM vroeg om wat technische achtergrond bij die foto van Henri met zijn trompet.
Zuiver technisch gezien kunnen we stellen dat de foto gemaakt is met zwart wit film (Ilford Delta) met een bepaalde gevoeligheid (3200ASA) (1). De camera die ik heb gebruikt (Hasselblad) vraagt om een volledig manuele instelling, wat betekent dat ik eerst het licht moet gaan meten (2) voor ik de foto kan nemen. Eigenlijk moet het licht zo gemeten worden, dat alle delen van de foto netjes belicht zijn (3). Indien dat niet mogelijk is met het beschikbare licht, wordt er vaak flitslicht gebruikt.
Bon. Tot zover theorie. Ik gebruik nooit flitslicht (4). Eigenlijk is dat uit luiheid, want ik beschik niet over het geduld of de kennis om zo’n flitslicht efficiënt te gebruiken –en ik heb momenteel ook geen ambitie om die kennis te verwerven. Edoch, ik werk dus met beschikbaar licht, zowel voor portretten als landschappen als concertfotografie.
Het voordeel van werken met beschikbaar licht, is dat men het licht beter leert kennen en op die manier ook de soms nadelige eigenschappen in zijn voordeel leert te gebruiken. De foto van Henri lijkt wel op een zwarte achterrond geplaatst. Nochtans kan ik u verzekeren dat er zich in die achtergrond een –voor onze foto– storende kast bevindt, die duidelijk zichtbaar was door de lens. Het verschil in lichtsterkte tussen het zonlicht dat rechtstreeks op Henri viel, en de duisternis van schaduw waarin de kast zich bevond, zorgde er evenwel voor dat die duisternis niet op de film werd geregistreerd.
Als ik licht meet, dan tracht ik zoveel mogelijk opvallend licht te meten. Daartoe houd ik mijn lichtmeter bij het onderwerp, om het licht te meten dat op dat onderwerp valt. In het geval van de foto van Henri, hield ik de meter tegen zijn lichaam. Daardoor is Henri correct belicht, en als gevolg daarvan (en van het verschil in lichtsterkte) werd de achtergrond geheel zwart.
Ook wanneer ik niet meteen tot bij het onderwerp kan geraken, meet ik liefst opvallend licht. In het Engels wordt dat wel eens omschreven als een ambient reading, omdat er dan rond een gemiddelde van het u omgevende licht wordt gewerkt. Het is zowat de dichtste benadering van WYSIWYG in de fotografie (5).
Licht is uw vriend, en dat is allemaal niet nieuw natuurlijk. Clair-obscur (of chiaroscuro) is een techniek die reeds in de 16e en 17e eeuw met zeer veel succes in de schilderkunst werd toegepast.
Morgen (of overmorgen) gaan we verder in op de creatieve kant, al maken de keuzes in de belichting daar al een niet te onderschatten deel van uit.
—
(1) Die gevoeligheid zordt ervoor dat we minder licht nodig hebben om de foto te kunnen maken –minder licht dan een gemiddelde film van 100 of 400ASA. Elke verdubbeling is één stop; voor een film van 400ASA heb je dus twee stops of vier keer minder licht nodig dan voor een 100ASA film; voor 3200ASA zijn dat vijf stops of tien keer minder licht. Het licht wordt door een lens op de film gebundeld, en dat levert het negatiefbeeld op (negatief in z/w wil zoveel zeggen als licht is donker en donker is licht).
(2) Een goed jaar geleden heb ik de Sekonic L-785D gekocht. Een lichtmeter hoeft helemaal niet zo gevanceerd te zijn; vaak neem ik gewoon mijn oude Gossen Sixtar mee.
(3) Een goede hulp daarbij is de toepassing van het zonesysteem.
(4) Dat is een veralgemening en (dus) fout, want ik beschik over twee flitslampen, die ik echter bijna uitsluitend aanwend voor productfotografie (bijvoorbeeld bij recepten als het te donker is).
(5) Dat is niet geheel correct, maar kom. Door het omliggende (zon)licht te meten, zal wat in het zonlicht baadt, correct belicht op film worden weergegeven, maar kan wat in de schaduw ligt soms te donker zijn. Film is echter zodanig geoptimaliseerd, dat de gevoeligheid meestal over een redelijke marge beschikt, en dat volstaat voor de gemiddelde opname. Voor ‘gevoelige’ (hebt u hem, hebt u hem?) opnames bekijkt u best dat zonesysteem eens van naderbij.