ik ga op reis

…en ik neem mee: een zaklantaarn, een koplamp, en klein Henri’tje, mijn beide ouders, een warme jas, drie fototoestellen, een Fisheye No. 2, een warme muts, een groot hangslot met een klein sleuteltje, warme kledij, een tandenborstel, een grote lantaarn met een klein lichtje, (exit henri), een zonnebril, een potje bedorven yoghurt, een zak patatten, een bevroren banaan op een stokske, een jommekesalbum, vijf kleine witte druifjes zonder pit, een tros bananen, drie rollen schuurpapier (exit tessa)

Geïnspireerd door dit bericht, was dit één van de zaken waarmee we ons bezig hielden terwijl we –redelijk lang toch wel– op ons eten wachtten bij de Indiër aan het Koningin Maria-Hendrikaplein (volgorde: Henri – Tessa – ikzelve).

Leutig, maat!

biche

Mijn tweede kat is dood. Enfin neen, mijn eerste. Allez, ’t was mijn kat niet. Of toch een beetje wel. Mja, katten kennende was ze van niemand behalve zichzelf. En ’t was een hij. Een geknipte hij dan toch. Met een meisjesnaam. Une biche n’est pas un cerf.

Biche, ô ma biche
Lorsque tu soulignes
Au crayon noir tes jolis yeux
Biche, ô ma biche
Moi je m’imagine
Que ce sont deux papillons bleus
 

Of het nu net dat liedje van Frank Alamo was dat door mijn hoofd speelde, dan wel of we net van een gastronomisch weekend bij onze Waalse landgenoten kwamen, ik weet het niet. Feit is, op een dag hadden we een kat, en ik mocht de naam kiezen. Man of vrouw maakte mij niet uit, maar het beest moest en zou Biche heten.

Voor ik het goed en wel besefte, kwam ik tijdens mijn nachtelijke tienerescapades(*) in Lochristi een posse kleine bichekes tegen. Waarop zijn mannelijkheid prompt geneutraliseerd werd, maar niet zijn trots noch territoriumdrift.

biche

Biche verhuisde vanzelfsprekend mee van Lochristi naar Sint-Amandsberg, maar bleef bij mijn moeder toen ik met Tessa ging samenwonen in Gent (de Tarbotstraat). Ter ‘vervanging’ hebben wij dan Mâcon (zaliger) en Nagiko in huis gehaald.

Het was ergens midden de jaren 80 geweest dat Biche bij ons in huis is gekomen, mijn moeder rekent dat hij 21 geworden is. Gisteren werd hij door de dierenarts bij mijn moeder opgehaald, op haar verjaardag. Ge zoudt van minder stil worden.

(*) wij –de buurttienerkinderen– spraken af rond een uur of twee-drie, als iedereen werd geacht te slapen, en toen maakten wij nachtwandelingen, en gingen we zwemmen op plaatsen waar dat al dan niet mocht en vanwaar wij soms door veldwachters, boeren, of soldaten werden weggejaagd

papa opvolgen

Hoe het er net op kwam weet ik niet meer, maar toen we gisteren de Vrijdagsmarkt overstaken, ongeveer ter hoogte van Jacob Van Artevelde, zei Henri: “Ik wil later papa opvolgen.”

– “Euh, hoe bedoelt ge, jongen?”
Ik zocht mijn geest af naar wat ik juist deed dat in godsnaam de moeite kon zijn om opgevolgd te worden.

– “Foto’s hé. Ik wil later ook fotograaf worden.”
We kwamen net terug van Dirk, waar hij een Lomolito had gekregen. Hij denkt er al lang over na om zelf een fototoestel te kopen, en hij heeft van Dirk de nieuwe lomo-catalogus mee gekregen om er op zijn gemak over na te denken.

– “Hoe? Wilt ge geen dokter worden dan, gelijk mama?”, plaagde ik hen beiden.

– “Nee nee, die moet veel te veel werken, een dokter. Ik wil uitvinder worden, en dan foto’s maken als hobby.”

Laat hem nog maar genieten van zijn jeugdige onschuld, dacht ik, terwijl ik glunderend mijn weg verderzette.

goed voorbereid

Ik heb eerder al toegegeven tot de mensen te behoren die zichzelf wel eens een e-mail durft te versturen om de task at hand niet uit het oog te verliezen (de Notes en To Do opties in de nieuwe mail.app worden al ijverig gebruikt). Maar ook met mijn korte-termijngeheugen gaat het precies niet zo goed.

Bij de bakker is het altijd hetzelfde liedje. Op weg ernaar toe overloop ik in mijn hoofd welke koeken ik allemaal ga kopen. Een ronde suisse, twee chocoladesuissen, twee chocoladekoeken, drie pistolets, en drie boterkoeken –een deel is voor het ontbijt, de rest is voor ’s avonds. Dat gaat vlot, zo’n lijstje, al moet ik altijd de neiging onderdrukken om het langer te maken dan nodig, want zo op uw nuchtere en hongerige maag durft ge nogal optimistisch te zijn in het aantal koeken dat zal genuttigd worden.

Tot ik de winkel binnenstap, en ik de rijsttaartjes zie liggen, en de slagroombol, de appelkoeken, de boules de berlin en al dat ander lekkers waardoor de zorgvuldig opgestelde en wekelijks identieke lijst plotsklaps uit mijn geheugen is verdampt.

“Euh, zeven koeken alstublieft. Euh, nee, zes, of nee, acht, euh…”

Vandaag was het helemaal een ramp want het anders wekelijks identieke lijstje moest naar twee i.p.v. de gebruikelijke drie monden herberekend worden. Eén ronde suisse, één chocoladesuisse, één chocoladekoek, twee pistolets, en geen boterkoeken (daar was ik gisteren al te overijverig in geweest). “Euh, en die euh slagroomdinges daar ook alstblieft.” Zes dus. En terwijl de juffrouw de koeken al op de kassa intikt: “oh, en een brood, euh, een grof, euh een donker, euh een boerenbrood altsublieft”.

Zo moeilijk is dat pertang toch niet, naar de bakker gaan.

verzorging

Henri heeft verzorging nodig. Hij heeft nog altijd van die soortement beten op zijn benen, waar hij aan blijft krabben, en hij heeft ergens op een teen een wrat groeien. De verzorging van die zaken is een taak des moeders, niet omdat ik per se van een dergelijk rollenpatroon afhankelijk ben, maar omdat de moeder in kwestie –zoals u best weet– van opleiding geneesheer is. Jawel, dermate ben ik ontvoogd dat ik er niet bij stil sta mijn vrouw een heer te noemen. Misschien omdat ik er niet mee getrouwd ben en ze dus stricto senso ook al mijn vrouw niet is. Maar ik dwaal af, zoals men pleegt te zeggen.

Henri heeft verzorging nodig. En ik weet begod niet wat dat allemaal inhoudt.

Hij wel.

“Ik zal u wel roepen als het klaar staat”, verklaart hij zelfverzekerd, en hij tuigt aan het werk. De stop gaat in de wasbak, zout wordt aan het lauwe water toegevoegd, en een hele resem medicijnachtige toestanden worden op de wastafel bijgezet.

“Nu zou ik daarop moeten geraken”, kijkt hij me onschuldig aan. Ik pak hem op en zet hem op de rand van het wasbassin. Hij corrigeert mijn handelingen: “één voet moet er maar in, geen twee.”

henri - wie anders

Als ik alle wondjes heb ontsmet en ingezalfd, en de wrat heb aangestipt, neem ik hem weer in mijn armen om hem terug op de grond te zetten. Een kus is mijn beloning. “Dat heb je goed gedaan, paps.”

overschot

Daar gaat ze dan maar weer, de zin van mijn bestaan, de rots in mijn branding, de enige zelf gekozen constante die ik ooit in mijn leven heb toegelaten.

“Nee, ge moet mij geen iPhone meebrengen. En een fototoestel –of onderdelen daarvoor– ook niet. Zij maar voorzichtig, New York is Gent niet. Want ik denk ten andere niet dat ze daar hoofddoeken mogen dragen.”

Dat had ik haar gisterenavond nog gezegd, of daarnet aan de telefoon, dat maakt niet uit. Vanochtend om vier uur is ze opgestaan, of iets later, maar in elk geval op tijd om de trein van half zes of half zeven te halen waarmee ze weer voor een paar dagen uit mijn leven is gereden. Och, nu kan ik tenminste weer de bloemetjes buiten zetten, het mooie weer maken, en wakker blijven tot stukken in de nacht.

(Al zijn er een paar praktische hindernissen te nemen eerst, of toch één hindernis, die elke ochtend naar en elke avond van school moet. En die op tijd het bed in wordt gestopt. Dus zie ik mijn nog net mijn concert vanavond te halen (dat was eerlang geregeld), maar mogelijks niet dat van zondag.)

Tijd te over evenwel. En voedsel ook. Want ik had alles nog in porties van drie gekocht, gisteren, bij de slager en de groentenboer en de bakker. Drie braadworsten, drie slavlinders, en drie droge worsten. En te veel appelen ook, en dan zaten er ook nog eens in het fruitabonnement dat wij wekelijks bij de slager afhalen. Dus maak ik zaterdag appeltaart. Daar kunnen we met twee dan evenveel dagen van eten. Net zoals van de broodpudding.

Want ik heb vanalles op overschot. Behalve haar.