Mijn tweede kat is dood. Enfin neen, mijn eerste. Allez, ’t was mijn kat niet. Of toch een beetje wel. Mja, katten kennende was ze van niemand behalve zichzelf. En ’t was een hij. Een geknipte hij dan toch. Met een meisjesnaam. Une biche n’est pas un cerf.
Biche, ô ma biche
Lorsque tu soulignes
Au crayon noir tes jolis yeux
Biche, ô ma biche
Moi je m’imagine
Que ce sont deux papillons bleus
Of het nu net dat liedje van Frank Alamo was dat door mijn hoofd speelde, dan wel of we net van een gastronomisch weekend bij onze Waalse landgenoten kwamen, ik weet het niet. Feit is, op een dag hadden we een kat, en ik mocht de naam kiezen. Man of vrouw maakte mij niet uit, maar het beest moest en zou Biche heten.
Voor ik het goed en wel besefte, kwam ik tijdens mijn nachtelijke tienerescapades(*) in Lochristi een posse kleine bichekes tegen. Waarop zijn mannelijkheid prompt geneutraliseerd werd, maar niet zijn trots noch territoriumdrift.
Biche verhuisde vanzelfsprekend mee van Lochristi naar Sint-Amandsberg, maar bleef bij mijn moeder toen ik met Tessa ging samenwonen in Gent (de Tarbotstraat). Ter ‘vervanging’ hebben wij dan Mâcon (zaliger) en Nagiko in huis gehaald.
Het was ergens midden de jaren 80 geweest dat Biche bij ons in huis is gekomen, mijn moeder rekent dat hij 21 geworden is. Gisteren werd hij door de dierenarts bij mijn moeder opgehaald, op haar verjaardag. Ge zoudt van minder stil worden.
—
(*) wij –de buurttienerkinderen– spraken af rond een uur of twee-drie, als iedereen werd geacht te slapen, en toen maakten wij nachtwandelingen, en gingen we zwemmen op plaatsen waar dat al dan niet mocht en vanwaar wij soms door veldwachters, boeren, of soldaten werden weggejaagd