merries

Als ik (te) weinig slaap, slaap ik intenser. Op alle vlak. Ik lig gecrispeerd af te wachten tot de slaap zou komen, want binnen vier-vijf uur moet ik er opnieuw uit. En dan val ik als een blok in slaap om er anderhalf uur later abrupt weer uit te ontwaken, met de vraag hoe dat in godsnaam is kunnen gebeuren. De rest van de nacht wordt ingevuld met soezen en draaien en intense dromen waar ik me veel te veel van herinner.

Het was een rondleiding voor Het Project, vannacht. Op een plaats die aanvoelde als de boekentoren, maar dat eigenlijk niet was. Het was een brede, afgesloten hal, met een centrale toren en grote frontale glaspartijen. Ik schat de toren een meter of tien-twintig hoog, met wat een saaie modernistische spits leek, maar in werkelijkheid een zeer ingenieuze constructie was die het natuurlijke licht doorliet. In de toren zelf had je vrij zicht naar helemaal boven, waar een plafond van gekleurd glas zichzelf leek aan te passen aan de hoeveelheid licht en er daardoor organisch tafereel werd getoond.

De rondleiding was een enorm succes. We hadden broodjes voorzien, en opvang in het centrum aan de overzijde van het gebouw. Dat waren overigens de enige gebouwen in de weidse vlakte die wat deed denken aan de kliffen van Cap Griz Nez. Sans de zee dan wel. Onder het glas, helemaal beneden, was een vangnet gespannen, met onder dat vangnet nog een dik kussen zoals wel eens bij stunts wordt gebruikt. Een beetje verontrustend, gezien de toch behoorlijke hoogte van toren, en de daardoor ontstane twijfels bij de doeltreffendheid van de opstelling.

Er waren al minstens drie groepen helemaal tot boven op de toren geklommen, tussen de bizarre koepel en het gekleurd glas. Over het glas was tijdelijk een transparante loopbrug gehangen, om toeschouwers zich er van te laten vergewissen dat er echt geen verdere hocus pocus aan te pas kwam. De schaduwen van de bezoekers bovenaan werden overigens zonder aarzeling geïntegreerd in het schouwspel van het gekleurd glas.

Na een groep naar boven te hebben begeleid en een tweede groep beneden te hebben opgevangen, werd ik naar het centrum weggeroepen. Amper een stap van de torenhal verwijderd, plofte onder luid gekletter en begeleid door een straal zonlicht en een regen van glas, iets in het vangnet, dan erdoor, en uiteindelijk zwaar op het kussen.

De afstand tussen mijzelf en het gebouw verdriedubbelde –een lenseffect waar gretig van werd gebruik gemaakt in vroege films. Toen ik eindelijk terug de toren binnenkwam stond daar onderaan reeds een moeder die bij haar dochtertje ettelijke lange en uiterst fijne glasscherven verwijderde. Niemand huilde, niemand verweet, niemand was geschokt. Behalve ikzelf dan, die met een wanhopig gestokte hap naar adem ontwaakte.

ongezond wantrouwen

Tessa brengt deze namiddag, vannacht, en morgenvoormiddag door in het Château du Lac in Genval, alwaar haar jaarlijkse BHS congres plaatsvindt. Het Château du Lac, weet u wel, is dat vijf-sterrenhotel vlakbij Brussel, waar ook wel eens staatshoofden durven bijeen te komen.

Geen van die staatshoofden heeft echter ooit al openbaar vervoer van dichtbij gezien, zodat het kasteel op die wijze dan ook moeilijk bereikbaar is. Dus is Tessa met de wagen, en mocht ik gisterenavond nog snel even de tank vullen met ongelode benzine (95) –waarvoor we trouwens eerst een wagen hebben moeten laten takelen die onze poort versperde.

Maar goed, ik rij de wagen naar de Shell aan de Sterre, en vul naarstig brandstof bij, wanneer er dicht achter mij een chique Mercedes coupé komt staan. Iets te dicht dan beleefd is, en al maak ik mij daar niet druk in, ik frons toch even de wenkbrauwen gezien de andere vier of vijf pompen allemaal vrij zijn. Straks word ik nog gecarjacked ook.

Wanneer de tank gevuld is, en ik wil instappen, spreekt de bestuurder –een grijze zestiger– mij aan. “De winkel is al gesloten zeker?”, vraagt hij verslagen. Tsja, het is dan ook al na achten.

Met een duidelijk zichtbaar briefje van vijf euro in de hand komt hij naderbij. Of ik soms met mijn bankkaart voor vijf euro benzine in zijn tank wil kippen. Ik aarzel. Het is te zeggen, iets in mij schreeuwt om dat gewoon te doen, en eigenlijk zelfs voor niets die mens uit de nood te helpen. Iedereen heeft wel eens pech.

Maar tegelijkertijd vraag ik mij af waarom hij niet met zijn eigen bankkaart voor vijf of voor tien of voor twintig euro zijn luxewagen kan voeden. Iederéén heeft toch een bankkaart?!

De man ziet mij aarzelen, en op hetzelfde moment blozen we allebei. Ik wegens de verfoeilijke gedachte dat ik ook aan de slechte versie van dit scenario heb gedacht, en hij om wat hij me vervolgens opbiecht. “Het is het einde van de maand”, bekent hij schaapachtig. “Overmorgen heb ik weer genoeg op mijn rekening, maar ik kan vandaag mijn bankkaart niet gebruiken.” Hij steekt het briefje van vijf mijn richting uit. “Als u het zou zien zitten?”

Terwijl ik het briefje aanneem verontschuldig ik mij bij de man. Dat men tegenwoordig niet voorzichtig genoeg kan zijn, en dat er verschrikkelijk dingen gebeuren, en dat het helemaal niet mijn bedoeling was dat… “Ik begrijp het volkomen”, onderbreekt hij me. “Ik had waarschijnlijk op net dezelfde manier gereageerd.” En ik bloos nog meer. “Maar tankt u alstublieft zelf, want ik zou niet graag over het bedrag gaan. Maar als u erover gaat, ik heb nog wel wat kleingeld.”

Het is erg gesteld met de maatschappij, bedenk ik, wanneer ik de tank van meneer met vijf euro ongelode benzine vul (95 ook). En ik vloek binnensmonds om het wantrouwen dat mij dezer dagen aangeboren lijkt.

blufpoker

Collega J-P heeft een contract van bepaalde duur, bij de organisatie waar ook ik voor werk. Zijn (en mijn) directe chef is een sehr sympatischer Typ (zeer in tegenstelling tot mijn ex-Chef), die zijn ‘ondergeschikten’ niet als dusdanig beschouwt, maar ze het volste vertrouwen schenkt. Helaas hangt die chef op zijn beurt af van een überchef (dat moet met hoofdletter zeker?), en eens op dat niveau spreken we bij ons van het Management. En het Management neemt de (politiek) beslissingen. Zo gaat dat nu eenmaal in een bedrijf.

Deze zomer vindt –ergens in het buitenland– het Tweejaarlijkse Congres plaats van onze organisatie. Het is meteen de laatste keer, want tijdens de Executive Board Meeting vorige herfst werd beslist het Congres niet langer twee- maar driejaarlijks te laten doorgaan. Een goede zaak, neem ik aan. Voor collega J-P is het evenwel niet vanzelfsprekend om aan het Congres deel te nemen. Door familiale omstandigheden kan hij immers niet langdurig afwezig zijn. Dat heeft o.a. te maken met het soort werk dat zijn partner uitoefent, en er moet nu eenmaal iemand aanwezig zijn voor de kinderen.

Van bij zijn aanwerving heeft collega J-P duidelijk gemaakt dat hij niet op de congressen aanwezig zal kunnen zijn. Management zag dat toen niet als een hinderpaal, al blijkt het beleid terzake recent te zijn gewijzigd. Aan collega J-P wordt redelijk onverholen duidelijk gemaakt dat hij –indien hij zijn tijdelijk contract wil omzetten in een permanent– toch maar beter meereist deze zomer. Voor collega J-P is dat een non-issue, want liever dan zijn (vrouw en) kinderen aan hun lot over te laten, gaat hij goedschiks op zoek naar nieuw werk, deze zomer. En dus wordt er een partijtje blufpoker gespeeld ten kantore. Tenminste, door Management, want voor collega J-P is zijn congressionele afwezigheid een uitgemaakte zaak. Ik ben alvast ten zeerste benieuwd naar de uitkomst.

vijf

Ons i. smijt, en ik vang dan maar op. Vijf dingen die u misschien liever niet over mij had geweten.

  1. Toen ik een jaar of twee was had ik –zoals het kinderen betaamt– de gewoonte alles wat ik tegenkwam in mijn mond te steken. Zo heeft mijn moeder mij betrapt toen ik op het grindpad kiezels probeerde te verorberen. “Stout, Bruno! Stout!” zei ze, als was ik Brekkie, onze hond. De kiezels kreeg ze gelukkig makkelijk uit mijn mond, maar voor grote stukken van de drie regenwormen die daartussen zaten gelogeerd, was ze te laat. Yummy.
  2. Toen ik zes was –zowat alles van jeugdig belang is bij mij gebeurd op zesjarige leeftijd, maar dat kan ik misschien wat verkeerd inschatten– had ik een pieruche (parkiet) en een steenrat. Om eerlijk te zijn heb ik er een aantal versleten, zowel parkieten als steenratten, maar ik was serieel erm monogaam, d.w.z. ik had er nooit meer dan één van elk. Bovendien heetten de steenratten allemaal Tom, en de pieruchen Flip; meerdere exemplaren op hetzelfde moment had mij voor een bijkomend probleem gesteld. Vanwaar die Tom kwam, weet ik niet meer, maar die Flip had vanzelfsprekend iets te maken met de papegaai van Jommeke. Al die (seriële) pieruchen waren ook tam –ik maakte ze tam door er een dag mee in onze keuken te spenderen (onze keuken was een voorschot groot)– en verschrikkelijk aanhankelijk. Op een dag was ik behoorlijk boos op mijn ouders –ontroostbaar boos zoals kinderen kunnen zijn– en had ik mij in de keuken teruggetrokken. Flip, de parkiet, draaide bezorgd rond mij heen op de keukentafel, maar mijn woede keerde zich al te gauw tegen hem. Toen herhaaldelijke keren ‘nee Flip, weg!’ roepen niks uithaalde, had ik er niets beters op gevonden dan met mijn vinger naar hem te knippen, zoals men een knikker wegschiet. Helaas voor Flip raakte ik daarbij zijn pootje, dat door mijn brute geweld brak. En nog bleef het beestje bij mij terugkomen, hinkend op één poot. De tranen bollen mij weer over de wangen terwijl ik dit tik. Ik heb sindsdien nooit geen dier meer kwaad gedaan. (Flip heeft het overleefd, al heeft hij een tijdje met een gespalkte poot moeten rondhuppelen.)
  3. De Millet-reportage van Jambers heeft grote indruk gemaakt op mij. Zo groot dat ik de diezelfde winter er ook als een Michelinmanneke bij liep. Van de ene dag op de andere was ik een snob, een begrip dat mij voor Jambers totaal vreemd was. (Al heb ik, zeer tot mijn trots, nooit toegegeven aan het ik-heb-meer-geld-dan-gij snobisme.) Ik heb dat, denk ik, een jaar volgehouden, daarna heb ik mij met veel meer overtuiging op de New Wave gestort, en daarna zeer kort op de Miami-Vicestijl zoals men die destijds in de Matinique in de Veldstraat vond. Dan ben ik overgeschakeld naar jeans en heb ik mij haar laten groeien (tot over mijn schouders). Ik was zowat de enige op school van wie dat getolereerd werd. (Ik ken er minstens drie die bij mevrouw De Rudder werden geroepen met het dringende verzoek hun haar tot acceptabele lengte te laten knippen.)
  4. Over lang haar gesproken: ik heb ooit één dag krullen gehad. Op een woensdag had ik een permanent laten steken bij onze –anders zeer schitterende– kapper in Lochristi. De volgende dag ben ik met een hoed op naar school gegaan, en ’s avond had mijn moeder al een afspraak bij Christian Marie in Gent (destijds zeer gerenommeerd en zeer duur) om de permanent eruit te laten halen. Daar hebben ze toen een uur of twee met bijtende producten mijn haar bewerkt –ik weigerde pertinent mijn haar te laten knippen– en dan heb ik een week of twee met haar zo broos als stro rondgelopen.
  5. Ge zoudt het misschien van mij niet vermoeden, maar ik bloos op de meest idiote momenten, en bij voorkeur wanneer het echt niet nodig is. Ooit bevond ik mij –met een medestudente– in de Victoria’s Secret in Boston, toen een van de verkoopsters mij aansprak. Ze had nog geen half woord gezegd, of ze verontschuldigde zich al: “Oh my, I’m really sorry, sir! Please feel free to ask when you need any assistance.” Mijn medestudente kwam niet meer bij van ’t lachen.

Het ergste is waarschijnlijk dat ik nog een tijdje kan doorgaan met dergelijk confessies. Gelukkig mocht ik bij vijf stoppen.

Doorgeven? In elk geval aan Het Radiofonisch Instituut (die het al van Michel én van Lien kreeg), Joke (misschien heeft ze wel meer te vertellen over die tandenborstel), Patricia, en ook Sara mag er niet aan ontsnappen hé. Het Instituut is in goed gezelschap.

Johan (bis)

Welk een spontane sympathie voelde ik wellen bij het lezen van Knor-Knor. Niet dat ik meteen een hardcore fan ben van varkens; zelfs mijn pakjessoep is van dat andere merk. Edoch. Naast zijn berookte zelf, beschikt stagiair Johan over de verschrikkelijke eigenschap op de meest onvoorspelbare momenten zijn mond twee-drie keer te openen en te sluiten, wat steevast gepaard gaat met smekkende geluiden.

Smek. Smek. Smek.

Alsof het water hem in de mond komt bij een constante gedachte aan voedsel. Of het moet zijn dat hij zoals een rund herkauwt. In elk geval lijkt het alsof er zich een klef-klevende brij in zijn mond bevindt, die op al te geregelde tijdstippen moet worden losgeweekt.

Smek. Smek. Smek.

Waarschijnlijk is hij er zich niet eens van bewust, want hij gaat onverstoorbaar verder met werken. Zelden komt daar wel eens een zucht tussen kijken, maar steeds weer komt dat gesmek terug.

Collega Martini is reeds lang opnieuw naar boven gevlucht (sinds vorige week donderdag), en weigert pertinent nog een stap in mijn bureau te zetten zolang Johan aanwezig is. Dus steek ik regelmatig een verdiepje hoger mijn neus eens binnen in mijn oud bureau. (Dat werd overigens opnieuw ingedeeld, met drie ruime bureautafels, en een kleine ronde vergadertafel voor het bezoek.) Als troost haalt hij me telkens een kopje koffie.

He’s still there? Man, you need to get rid of him. I know people!” bezweert hij mij waarbij hij een wenkbrouw wenkbrauw optrekt en een vinger aan zijn neus houdt.

de draak (vii): de vierde sessie

Tijd voor The Grand Finale: de schubben.

(Zie ook deel I, deel II, deel III, deel IV, deel V & VI)

Tessa ging pas een pak later komen, maar Henri bleef bij de grootouders slapen, zodat we achteraf nog naar de Martino snel een hapje konden eten. Vreselijk lang zou het niet duren, dacht Tanne, maar toen we ongeveer een derde hadden ‘beschubd’, was het plots al een uur later. We zouden de volle drie uur nodig hebben om mijn arm tot rauw vlees te kietelen.

Draak, sessie 4 (i) Draak, sessie 4 (ii)

De schubben waren ook een soort schaduwwerk, waardoor Tanne opnieuw gebruik maakte van de ‘kam’. De pijn is daardoor zeer dragelijk, maar door de hoeveelheid huid die wordt bestreken (of ‘gekamd’), had het voor mij toch niet veel langer moeten duren.

Nu staat de draak er dus (zo goed als) volledig op. Kort na nieuwjaar moet ik nog één keer terug, om kleine dingetjes bij te werken. De schubben zijn iets donkerder dan de rest van de tattoo op de foto’s, omdat de inkt pas was gezet. Maar ondertussen zijn ook de schubben een weinig verbleekt, zodat ze perfect bij de rest van de inkt passen.

Draak, sessie 4 (iii)

En de draak is al lang een deel van mijzelf geworden.

(Foto’s: Tessa)

de draak (vi): de derde sessie

(Zie ook deel I, deel II, deel III, deel IV & deel V)

Tijd voor het (betere) schaduwwerk. De tweede sessie had plaatsgevonden vlak voor het Filmfestival, de derde viel er pal middenin, waardoor ik het grootste deel van het festival met een potje Tattoo Goo rondtrok.

Draak, sessie 2 (i)Voor die derde sessie heb ik overigens Henri meegenomen. Tessa moest te lang doorwerken om op tijd op de afspraak te kunnen zijn, en Henri vond het natuurlijk vet cool om in de tattoo shop binnen te stappen (+ hij mocht daardoor extra lang opblijven op een weekdag). Het zou best wel een tijdje kunnen duren, had ik hem gewaarschuwd. “Geeft niks”, antwoordde hij, onderwijl een stapel Jommekes in zijn rugzak proppend. “Ik pak wel wat lectuur mee.” (Lectuur! Snotneus!)

Draak, sessie 2 (ii)Schaduwwerk gebeurt met een kam, zoals u zich misschien van deel III (de eerste sessie) herinnert. Het doet dan ook bijlange niet zoveel pijn als de outlines, meer een soort stevig gekietel of gekrab dat dicht tegen en een beetje over de pijngrens rondhangt. Aan de binnenkant van de arm –het stukje dat zich het dichtst bij de oksel bevindt– was het heel verwarrend. Daar doet het zowat het meeste pijn, maar tegelijkertijd werden op bepaalde plekken mijn lachspieren (of zenuwen) zodanig geprikkeld dat ik bijna de slappe lach kreeg. Een zeer bizar gevoel.

De schaduwen staan erbij, en Tessa was toch nog op tijd om een aantal actiefoto’s te maken, én een foto van het resultaat, voor het werd ingesmeerd en met folie ingepakt.

Volgende week: the grand finale!

(Foto’s: Tessa)

de draak (v): de tweede sessie

(Zie ook deel I, deel II, deel III & deel IV)

De tweede sessie ging iets moeilijker van start. De eerste afspraak moest worden verplaatst, en toen ik mij voor de tweede keer aandiende, stond ik voor een gesloten deur. Door de etalage zag ik evenwel Hettie en Dagmar ijverig een zwaar bestofte winkel poetsen, dus waagde ik mijn kans maar en klopte ik aan. De voorgaande nacht was er een lek ontstaan aan een wasmachine op de eerste verdieping, en daardoor was het plafond op het gelijkvloers onder de druk van het insijpelende water ingestort. Ondertussen was het wel hersteld, maar de winkel zelf zat nog danig onder het stof. Gesloten wegens werkzaamheden.

Draak, sessie 2 (i)Tanne was onze afspraak evenwel niet vergeten, maar door de chaos duurde het nog even voor we aan de sessie konden beginnen. (Geen probleem, en dank om de afspraak alsnog te laten doorgaan in deze omstandigheden.) Geen sjabloon deze keer, maar de rest van de draak werd gewoon rond mijn arm getekend. Eerst in een vettig dik zwart potlood, nadien met een marker om de lijnen fijner aan te duiden. Het uur der waarheid, maar Tanne ging uiterst consciëntieus en secuur te werk, en ik zag dat ze de vorm en de kronkeling van de draak volledig door had. Ik had er het volle vertrouwen in.

Vandaag zouden we enkel de outline van het drakenlichaam zetten, en dan volgen er nog twee sessies, eentje voor de schubben en eentje voor het schaduwwerk.

Draak, sessie 2 (ii)Het deed nog steeds pijn. Wat zeg ik, in de plooi van de arm (de binnenkant van de ellenboog), deed het verschrikkelijk zeer. Meer nog dan de vorige keer, in de buurt van de tepel. Ook alles wat de binnenkant van de arm is (en dus tegen het lichaam ligt), liet zich goed voelen. De buitenkant (van de triceps en biceps) daarentegen, was een fluitje van een cent.

Deze keer duurde het amper twee uur, maar omdat de tekening een veel groter oppervlak besloeg dan de eerste keer, gaf het de indruk dat de pijn –een soort branderig gevoel nu– erger leek dan het was. Geen flammazine, want dat heelt te snel, maar wel bepantol. En voor de rest terug een beetje Tattoo Goo.

Nog twee sessies te gaan.

(Foto’s: Tessa)

perspectief

Toen ik gisteren naar huis keerde, zat er –een plaats of drie van mij verwijderd– een juffrouw die met een dik Hollands accent in haar GSM zat te praten. Ik had mijn normale trein gemist, gezien één van mijn chefs er niets beters op had gevonden dan mij om 15u59 bij hem te ontbieden. Terwijl hij, net zoals mijn directe chef die daar ook aanwezig was, maar al te goed weet dat ik maandag, dinsdag en donderdag de trein van 16u14 moet halen. Op die dagen haal ik immers Henri op van school. Als ik op voorhand weet dat het later zal worden, kan ik de nodige schikkingen treffen om het werk ter wille te zijn –we moeten allemaal een beetje flexibel blijven– maar 15u59 is slechts bezwaarlijk ‘op voorhand’ te noemen.

Gelukkig beschikken we over een zeer degelijk sociaal vangnet, en kon ik met één telefoontje Tessa’s vader mobiliseren, die niet allen de zoon zou afhalen, maar meteen ook met hem naar de trompetles mocht vertrekken. En dat vond ik erg jammer. Niet dat Henri’s opa dat allemaal voor ons wil doen, maar wel dat ik nog maar eens een muziekles zou missen. Protesteren zou evenwel geen zoden aan de dijk brengen, zo heb ik al herhaaldelijke keren kunnen ondervinden. (Toen mijn ex-chef dat probeerde met een “I’m really sorry, but I’ve got to go, since I have to catch my train“, staarde diezelfde überchef waarbij ik nu was ontboden, hem even aan en vroeg droog “so what?” Mijn ex-chef heeft toen maar zonder verder protest een volgende trein of twee laten passeren.)

De juffrouw met het Hollandse accent werkte ondertussen danig op mijn zenuwen. Ik heb ooit eens gelezen dat we ons voornamelijk opwinden over dergelijke telefoonconversaties omdat we zelf niet kunnen horen wat er andere kant van de lijn wordt gezegd. Dat zou volgens datzelfde artikel meteen ook de verklaring zijn waarom ‘normale’ conversaties veel minder storen.

“Nou ja, u kunt dat natuurlijk ook aldus op zich nemen, maar ik denk dat als u even naar die documenten kijkt die ik bij u heb achtergelaten, dat wij dan stellig tot een vergelijk kunnen komen.”

Tot drie maal toe werd haar conversatie afgebroken wegens gebrekkige ontvangst. Maar telkens we opnieuw over voldoende bereik beschikten, zette ze haar conversatie weer verder alsof er niks was gebeurd. Niet alleen haar tongval, maar ook haar onderdanige toon wekte wrevel op (en niet alleen bij mij). Tegen alle verwachtingen in –afgaande op de rest van haar helft van de dialoog– bleek haar belrelatie niet louter professioneel te zijn.

“Ja natuurlijk mag u dat,” vertelde ze roodaanlopend, “natuurlijk mag u voor mij zo’n lingeriesetje meebrengen. Ja ik ben ook benieuwd hoe dat voelt.” Ondertussen zat de halve wagon haar aan te staren. “Natuurlijk mag u dat ook eens voelen”, voegde ze er nog half fluisterend aan toe voor ze een eindelijk toch zelf de verbinding verbrak.

Ongelofelijk, dacht ik al de hele tijd dat de juffrouw zichzelf en plein public in het stof zat te wentelen. Waar een mens al niet toe bereid is voor het werk. En dan herinnerde ik mij plots waarom ik op deze trein zat.

de draak (iv): nazorg

(Zie ook deel I, deel II & deel III)

Tijd voor wat bevindingen na die eerste sessie. De irritatie van de huid was al dezelfde avond eigenlijk noch amper voelbaar. We zijn eerst nog gauw een hapje gaan eten, en toen we thuiskwamen heb ik de tattoo afgespoeld met lauw water, drooggedept, en na een tiental minuten weer ingewreven met de Tattoo Goo die we van Tanne hadden meegekregen. Daarbovenop kwam een laagje vaseline (enkel voor die eerste nacht), en dat was het dan. Ik heb geslapen gelijk een roos.

De volgende ochtend plakte mijn T-shirt niet tegen mijn lichaam –Tanne had gezegd dat die mogelijkheid bestond, en in dat geval moest ik gewoon met T-shirt en al onder de douche zodat het zichzelf zou losweken. Na de douche even gewacht, en opnieuw een laagje Tattoo Goo aangebracht. Ook ’s middags op het werk lukte dat zonder problemen: we hebben een gehandicaptentoilet —for people with disabilties only! dreigt het bord op de deur– met daarin een eigen lavabo en spiegel.

’s Avonds werdt de tattoo opnieuw afgespoeld, en ingewreven met B-Pantol. De eerste twee-drie dagen toch; daarna wreef ik het gewoon opnieuw in met Tattoo Goo. Na de eerste week smeerde ik de Tattoo Goo ook nog slechts twee maal (ipv drie maal) per dag aan.

Waar ik voor vreesde (met mijn huid) is gebeurd: mijn draak heeft een puistje gehad! Net boven zijn rechteroog was er een klein geel puntje waarneembaar. Heel klein, maar ik werd er verschrikkelijk zenuwachtig van. Vooral niet aankomen, vooral niet uitduwen, had ik ergens gelezen. En jawel, op nog geen twee dagen was het onding al verdwenen, zonder enige schade.

De tattoo is ook beginnen jeuken (zoals voorspeld: na een dag of twee). Het vergde behoorlijk wat wilskracht om mijn handen van mijn drakenhoofd weg te houden. Na twee dagen was de jeuk weg, en is (de huid boven) de tekening beginnen te vervellen –vooral de velletjes niet wegtrekken. Maar ook daar: na een goede drie dagen waren de velletjes weg, en was de huid hernieuwd.

Op naar de tweede sessie (meer foto’s dus, volgende week).