“Sir!” klonk het bits. Meteen gevolgd door een zo mogelijk nog snijdender “Sir, please wait, sir!” En toen dat niet hielp was het eerst Frans “Arrêtez, Monsieur! S’il vous plaît!” en dan een Brussels Vlaams: “Meneir. Wacht ne kier alstubelieft.”
Niemand van ons wist wie aangesproken werd, dus zetten collectief onze reisweg verder op de Bd Roi Albert II. De man kreeg het op zijn heupen, verliet zijn post op de hoek met de Georges Matheusstraat om de achtervolging in te zetten. Maar op wie, konden we niet zeggen.
“Mais enfin. Arrêtez-vous quand même.” En, alsof het nog niet duidelijk mocht zijn volgde daar nog op: “Police.” We wisten niet waar we het hadden. De vrouwelijke forenzen voelden zich niet aangesproken en stapten lustig door, maar de mannen hielden nu een voor een halt. En werden een voor een gepasseerd door de agent. Ik was net bij het gebouw gekomen waar ik werk, dus stapte ik maar binnen. En ik geraakte nog net tot aan de lift. De man was mij achtervolgd.
“Mais enfin, Monsieur,” bracht hij uit.
Shit, dacht ik, wat heb ik nu weer mispeuterd. Ik zag hem iets tegen zijn mouw zeggen, en toen viel mij ook het draadje op dat van zijn oor in de kraag van zijn vest verdween. Straks stormen ze hier met een man of drie binnen om mij in de boeien te slaan en weg te voeren. Weerspannigheid bij het arrest, meneer de rechter. Ging, ondanks het herhaaldelijk aanmanen tot stilstand, niet in op het verzoek daartoe van onze agent. “1 jaar, waarvan zes maand voorwaardelijk, meneer Bollaert,” zo hoorde ik de rechter al vonnis vellen.
“Monsieur, je crois que vous avez laisser tomber votre GSM,” sprak de man, mij het kleinnood aanreikend.
– Ah. Euh. Oui. Euh. Merci, Monsieur, stamelde ik verbijsterd, terwijl de man al opnieuw was verdwenen.
Hum.