150 minuten

9 euro. Zoveel kostte het om met het openbaar vervoer tot hier te geraken. De helft van dat bedrag eigenlijk, want dit ticket naar de kust is meteen een retourticket.

“Een weekendticket naar de kust, meneer”, vroeg de loketbediende in het Sint-Pietersstation. “Zeer zeker, meneer, maar naar welke kst?”

“Euh, de Belgische hé”, antwoordde ik, totaal uit mijn lood geslagen. De juffrouw aan de andere kant van de balie wilde weten naar welk station aan die Belgische kust –een weekendticket heeft geen eenheidsprijs –of misschien moeten ze gewoon het station ook ken zodat ze dat nadien in allerlei statiestiekjes kunnen verwerken.

9 euro bracht mij naar Oostende (en straks dus terug naar Gent). Vandaar dienden we nog met de kusttram tot de eerste halte van Westende te reizen (Bellevue, aan de Rotonde), waar Tessa’s ouders over een apartementje beschikken. Met zich op zee, want gelegen op den dijk; smaakvol en mooi ingericht; maar voorzien van een ietwat beperkte hoeveelheid comfort. Televisie, maar geen radio of internet; warm water, maar geen douche; enfin kleine tekortkomingen die alleen elders opvallen.

9 euro, want op die kusttram moeten we niet betalen, gezien ik over een abonnement beschik. Voor dat geld kunt ge zelf niet rijden, denk ik, al gaat het waarschijnlijk een hele pak sneller. We vertrokken om 18u45 thuis –het weekendticket is pas geldig op vrijdag vanaf 19u01– om de trein van 19u15 te halen. Die had echter een aangekondigde vertraging van 10 minuten, wat volgens ons uiteindelijk toch nog wat langer is uitgelopen. Om 20u15 kwamen we aan in Oostende.

“Goedenavond, dames en heren. Zodadelijk komen we aan in Oostende ofte het zeetje. Oostende is meteen ook de eindbestemming van deze trein. Wij verontschuldigen ons voor de vertraging die wij hebben opgelopen, en die totaal de te wijten was aan het feit dat we moesten wachten op een andere trein.”

De eerstvolgende kusttram stond aangekondigd om 20u35, en die verscheen ruim op tijd aan de halte… enkel om daar totruim over tijd te blijven staan. Pas m 21u15 stonden we aan de deur van het apartement, twee en een half uur nadat we thuis waren vertrokken.

“Het openbaar vervoer is altijd een beetje… wachten”, smste ik Tessa –een boutade van Henri natuurlijk– die daar al een dagje langer op ons zat te wachten (ze had een congres in Oostende).

elders in de wereld

Het was ergens niet zo lang na die 11e september dat ik voor het werk naar de Verenigde Staten trok. De staalindustrie was –na het ongeplande smelten van het stalen skelet van de twin towers— druk doende de andere industrieën ervan te overtuigen dat staal toch de beste keuze was als grondstof voor auto’s, huizen en blikvoer. Meerdere lobbygroepen werden opgericht, meerdere publicaties verzorgd, en enkele websites uit de grond gestampt. De Amerikaanse markt was een belangrijke, en dus werd minstens één van die sites aldaar bepland. Of ik eens wou gaan kijken: drie dagen ter plekke, all expenses covered, business class vluchten… the works.

De man die de site coördineerde deed zulks van thuis uit, al werd een dedicated server uitbesteed aan een lokaal webbedrijfje met veel te veel personeel en dito overhead. Die managed dedicated server was nodig, zo vond men, want er mocht niks mislopen voor de toch wel 100 bezoekers per maand, grotendeels secretaressen van personal assistants van vice-managers van de grote bazen die zelf niet in de verste verte met dat internet in aanraking wilden komen. Zogezegd omdat het onveilig was, maar eigenlijk omdat ze te oud waren en geen zin hadden om zich met die nieuwe technologieën bezig te houden. De staalindustrie is oerdegelijk en conservatief. Een laatste bastion, zoals er wel meer zijn.

Zo ook Joe –voluit Joseph, maar enkel voor zijn moeder heette hij nog zo– die zelfs naar Amerikaanse standaard uiterst conservatief was. Pro-Amerika en dus pro-oorlog en pro-Bush en tegen Frankrijk (hij at enkel freedom fries, maar wel in grote dagelijkse porties) en dus (?) tegen Europa –wat ten andere de reden was waarom ik daarheen ging, en hij niet hierheen komen wou. En waarom die dedicated server in Ann Arbor, Michigan stond, en niet in London. Joe had lang in de staalindustrie gewerkt (Detroit was vlakbij), maar had –ondanks zijn leeftijd– zich toch met dat internet verzoend, omdat hij ervan overtuigd was op die manier zijn reeds riante pensioen gemakkelijk te kunnen aanvullen. “I’ll write up the report for you,” was zijn begroeting toen hij me de ochtend na mijn aankomst in één van de meer luxueuze hotels van de buurt kwam ophalen, “so I can just show you around a bit and we can have fun.” Ik moest er vooral niet aan denken zijn lucratieve zaakje onderuit te halen, mocht ik daaronder verstaan, en in ruil zou hij mij, die Europeaan (ik zag hem dat woord denkbeeldig uitspuwen), gerust een paar dagen tolereren.

In België deponeerde ik zijn rapport samen met het mijne in de in tray van mijn baas, die me anderhalve dag later bij hem ontbood. Hij kende Joe goed, beweerde hij, en terwijl hij bewondering had voor mijn eerlijkheid, was zulks eigenlijk een beetje uncalled for. Mijn baas kwam uit Sheffield, Engeland, waar hij had gewerkt voor British Steel, maar was tijdens de fusie tot Corus eerst kort in Nederland en nadien in België terecht gekomen. Zijn favoriete uitspraak was “a blind man on a galloping horse couldn’t see the difference” en “you’ve got the ball now run with it“, al betekende dat laatste dat hij het wekelijkse rapport op tijd verwachtte, en vooral niet dat we initiatief zouden nemen. “That attitude will get you nowhere“, waarschuwde hij meermaals, en onder die noemer viel blijkbaar ook mijn rapportering over mijn trip naar de Verenigde Staten. Het was meteen ook de laatste keer dat ik alleen die richting uit mocht, want voor alle verdere uitstapjes werd ik steevast vergezeld van een senior manager die veel beter dan ikzelf wist hoe met het zakenleven om te gaan.

Joe had mij toevertrouwd dat hij zonder enige aarzeling opnieuw voor Bush zou stemmen. “We need to be firm with the world“, had hij gesproken, “and the republicans deliver!” Hij stond erop mij persoonlijk naar de luchthaven te brengen, waar hij mij een manilla enveloppe in de hand duwde met daarin zijn rapport. Afgedrukt op letter papier natuurlijk. “Remember this“, zei hij terwijl hij mij een potige hand gaf en strak in de ogen keek bij het afscheid.

Basilique du Sacré-Cœur (boven)

Basilique du Sacré-Cœur (up)

(Leica M6 TTL, Voigtländer Color-Skopar 28mm f/3.5, Kodak BW400CN, 400ASA)

Voorlaatste in de reeks (de laatste volgt morgen). Een redelijk traditioneel beeld, ik weet het. Maar al dat volk! Al die mensen! In februari! Wat moet dat in de zomer niet geven?

Hitchcock in Paris

Begin februari zaten wij in Parijs. Ik had toen de Yashica-Mat en wat Fuji Pro400H meegenomen, maar blijkbaar ook de Leica. Ik was dat geheel vergeten, tot ik vandaag het filmpje dat ik zaterdag had afgegeven opnieuw ging ophalen bij Dirk. Ik was geheel in de veronderstelling dat ik alleen foto’s van het voorbije Gent Jazz Festival en het Jong Jazztalent concours zou terugkrijgen, maar blijkbaar zat dat filmpje er al vier maand op! Vier maand!

Onderstaande foto’s bleven op mijn netvlies haperen, niet om de kwaliteit –duh– maar om de kitscherigheid van de snapshots en het hoge Hitchcockgehalte. Waarmee ik bedoel dat het lijkt alsof de foto’s collages zijn van een afzonderlijke voorgrond en achtergrond.

it's Paris, baby

(Leica M6 TTL, Voigtländer Color-Skopar 28mm f/3.5, Kodak BW400CN, 400ASA)

Zeg nu zelf, dit kon makkelijk een studioshot zijn waarop de figuranten voor een statische achtergrond werden geplaatst, compleet met uitgeflitste en over-expressieve gezichten.

it's Paris, baby

(Leica M6 TTL, Voigtländer Color-Skopar 28mm f/3.5, Kodak BW400CN, 400ASA)

Idem voor deze: die Eifeltoren past gewoon niet in dit plaatsje.

Of sta ik alleen met deze indruk(ken)?