Met de trein naar Berlijn

Ik had enkel een rugzak(je) mee naar Berlijn. Al mijn kleren (voldoende ondergoed en een extra pull) had ik de valies van Tessa gepropt, voor ik naar het station stapte. Ik vertrok zowaar een halve dag vroeger dan zij, maar kwam pas een uur later aan. Tessa nam immers het vliegtuig, en ik ging met de trein. Acht uur heen, negen uur terug, telkens met twee overstappen: in Brussel Zuid en in Köln Hbf. In Berlijn nam ik de S-Bahn van Berlin Hbf tot Zoologischer Garten, drie haltes, net binnen de limiet voor een gereduceerd metroticket. Nadat ik er eerst met de ICE was doorheen gezoefd.

“Het zijn de meest comfortabele treinen van Europa”, beweerde de loketbediende toen ik een week eerder mijn tickets ging kopen. Dat was nadat hij mij moest vertellen dat ik voor de heenreis helaas net één dag te laat was voor de Supersparpreis, wat toch dertig euro scheelde in mijn budget. Met reservatiekosten erbij, kwam ik aan 176 euro, wat nog steeds goedkoper was dan de goedkoopste vlucht die ik had gevonden, 188 euro (maar die bovendien volboekt bleek).

Niet dat vliegen een optie was. Ik moest er eerst voor naar Zaventem, en nadien ook van Tegel naar het centrum in Berlijn. Luxe op een vliegtuig betekent vier centimeter extra beenruimte voor het vierdubbele van de prijs; op de ICE moest ik met mijn bekken van mijn stoel voor ik met mijn knieën tegen de zetel voor mij kon. Ik mocht mijn rugzak volproppen met wat ik maar wou, zoals literflessen water of nitroglycerine, geen haan die ernaar kraaide. Heerlijk.

De reis was dan ook de helft van de vakantie. Drie boeken heb ik uitgelezen: Caesarion, de nieuwe van Tommy Wieringa; Mannen die vrouwen haten, deel 1 in de Millenium reeks van Stieg Larsson (een sprinter uit de Gentse Stadsbibliotheek, dus die moest uit); en Coltrane: the Story of a Sound, de muzikale biografie van John Coltrane door Ben Ratliff, die ik in Berlijn heb gekocht. Och, en ongeveer een vierde uit Jonathan Strange and Mr. Norrell van Susanna Clarke, waar ik maar niet in verder geraak (het is te groot om mee te nemen, en ik kom thuis te weinig aan lezen toe). Ik heb tijd gehad om te schrijven, mijn gedachten te ordenen, en naar muziek te luisteren (vs als achtergrondgeluid te gebruiken). Ik zit een beetje in een Coltrane-fase, dus op de iPhone stonden zes Coltrane albums, en wat lichter werk zoals van M. Ward en She & Him.

Van de twee dagen ter plaatse heb ik ongeveer een volle dag doorgebracht in de dierentuin (foto’s volgen hopelijk zodra ze ontwikkeld zijn). Ik ben verzot op dierentuinen, en die van Berlijn staat geboekstaafd als die met de grootste diversiteit aan diersoorten –daartoe tellen ze ook kippen mee, vrees ik. Achteraf –toen ik met de S-Bahn naar Berlin Hbf terugspoorde– heb ik pas gezien dat er vlakbij ook een Helmut Newton tentoonstelling was. Te laat dus. Vrijdag heb ik voornamelijk al wandelend doorgebracht, op het duurste plekje van het monopoly spel (Europese Editie –met ECU‘s): Kurfüstendamm. Diezelfde dag kwamen ook de Friedrichstraße en Unter den Linden (dat kende ik nog van zes jaar geleden) aan de beurt. Checkpoint Charlie was troosteloos en leek door iedereen vergeten; ik heb bewust de toeristische nieuwlichterijen genegeerd, zoals het Holocaust-Mahnmal en het Reichstaggebouw. Voor de musea had ik geen tijd, en ik ben ’s avonds (wegens andere verplichtingen) niet eens in de A-Trane jazz club geraakt, waar beide avonden nochtans Kurt Rosenwinkel speelde.

Shoppen heb ik wel gedaan, t.t.z. ik ben in KaDeWe binnengestapt, en snel weer buiten; het is precies een kopie van Harrods. Veel gevaarlijker waren de Saturn op Kurfüstendamm en vooral Dussmann das KulturKaufhaus in de Friedrichstraße (een beetje de Fnac, maar dan enkel boeken en cd’s). Gevaarlijk, jawel, want mijn rugzakje zat barstensvol nieuwe cd’s op de terugreis (17, waaronder 8 van Coltrane).

Nemo

Nemo

Nemo is het Amsterdamse Science Center –het equivalent van Technopolis— dat gehuistvest is in een gebouw dat de vorm heeft van een schip. Het ligt dan ook heel toepasselijk in de Amsterdamse havenbuurt.

Amsterdam: poel des verderfs

Wij waren 72 uur weg. Naar Nederlands (titulaire) hoofdstad: Amsterdam. Met de wagen. Iets langer dan twee uur, zo voorspelde de gps eerst, maar dat was natuurlijk lang voor we tegen Antwerpen zaten. De tunnel zat vol, dus ook de autostrade zat vol. Maar dan is er gelukkig die gps, die ons feilloos langs binnenbaantjes de Waaslandtunnel in leidde, en met ocharme een dik uur vertraging waren we ook daar doorheen. Vier uur hebben we erover gedaan i.p.v. twee, en ik kon de ganse tijd eigenlijk alleen maar blij zijn dat ik zulks niet elke werkdag hoef te doen.

We zijn recht naar onze bestemming gereden, zonder omwegen –behalve die opzettelijke in Antwerpen dus– zonder ook maar één afslag te missen. “Goed gekozen dus,” beloonde Tessa mijn feilloze navigatiekunsten. Geheel in tegenstelling tot het hotel, dat vlak bij het Centraal Station lag, en dus ook pal aan De Wallen: gegrepen tussen de grachtengordel en het IJ en het Noordzeekanaal. De wagen werd vakkundig ondergronds geplaatst via een liftsysteem dat de voertuigen op metalen dienbladen computergestuurd onder het baanoppervlak opbergt.

Met uitzondering van een daguitstap naar Artis, zijn Henri en ik binnen de grachtengordel gebleven, en Tessa zelfs binnen het hotel, waar haar congres in de Sint-Olofskapel plaatsvond. Het hotel, het NH Barbizon Palace, dat dus tot dezelfde keten behoort als het hotel hier wat verder in de straat, biedt een vriendelijke service, maar is totaal overpriced. Ik heb er geen oog dichtgedaan, en dat had niets te maken met eventueel lawaai buiten, maar het voortdurende geroezemoes in de lobby en wisselend geping van de lift, dat tot op de kamer te horen was. Een erbarmelijk kleine kamer –en al zeker voor wat ze kostte– die niet meteen van de properste was (in de badkamer had iemand op de bedampte spiegel blighty beschreven, een woord dat steeds opnieuw opdook als we een douche namen).

In Amsterdam spreken ze overigens alleen maar Engels. Waar we ook binnen kwamen, wij werden eerst in het Engels aangesproken, en pas wanneer wij zelf in het Nederlands volhardden, schakelde men over naar de moedertaal.

Ontbijten doen ze blijkbaar niet, in Amsterdam. Er was het ontbijt in het hotel, dat maar liefst 25 euro per persoon kostte –daar laat ge u ook maar één keer aan vangen– en verder was er een croissant of euh een croissant. Goede koffie mocht ik al helemaal op mijn buik schrijven –ik ben met Henri minstens twintig verschillende zaken binnengestapt, om er koffie te proberen.

Wat hebben we allemaal gedaan?

We hebben de Richard Avedon tentoonstelling bezocht in het Foam (Fotografiemuseum Amsterdam). Interessant, er zitten héél mooie dingen bij, maar ik ben niet zo enthousiast over de foto’s van Avedon die gemaakt zijn op een helwitte achtergrond. Vooral op de erg grote foto’s die op de tentoonstelling hingen, gaf dat een beetje ontgoochelende resultaten. Terwijl (de meeste van) zijn foto’s haarscherp en loepzuiver zijn. (9 + 1,5 euro)

We hebben Nemo bezocht. Normaal gezien 12,50 euro per persoon, dit weekend was het allemaal gratis! Ook een bezoek aan het VOC schip, dat normaal gezien 5 euro per persoon kost. Nemo is vergelijkbaar met Technopolis, wist Henri te vertellen, alleen is het (Nemo ds) groter). Het science center heeft de vorm van een schip, inclusief bovendek (het dakplein) waar zelfs concerten worden gegeven.

Op weg naar Nemo kwamen we De Bunker tegen, een multimediale en gratis toegankelijke expositie over dilemma’s in de Tweede Wereldoorlog. Interessant voor Henri, en interessant hoe men in Nederland toch anders met die wereldoorlog worstelt.

Zondag spendeerden we eerst een voormiddag op zoek naar een brunchadresje (niets deftigs gevonden), en nadien flink wat uren in Artis (18,50 + 15 euro). Zeer de moeite, heel wat volk, maar toch rustig, een verademing tegenover de vunzigheid in de grachtengordel. Henri at er overigens een kindermenu dat bestond uit een krokét, met frites (spreek uit als frittes), fritessaus, en appelkompot. Nou moe.

We hebben gedineerd bij Aneka Rasa (Authentic Indonesian Restaurant); de Haven Texel en Het Melkmeisje. De beste maaltijd was evenwel de lunch bij Frenzi, waar Henri en ik werden bediend door een juffrouw die Merel heet (ik heb dat altijd een mooie naam gevonden).

Opvallend waren: het Engels als voertaal; de gedisciplineerdheid van de gemiddelde Nederlander achter het stuur; de fiets is baas in Amsterdam (als u dacht dat Gent een fietsstad was, dan moet u maar eens daarheen); en fruitsap kan appelsap, perensap, kersensap of suderance zijn. Maar vooral: (het binnenste van) de grachtengordel rond Amsterdam is een poel des verderfs. Het lijkt een pretpark voor mensen die voortdurend op Spring break zijn, en ik voelde me er eigenlijk geheel niet op mijn gemak. Al zaten we waarschijnlijk gewoon ik het verkeerde deel van de stad.