zondag

Volgens mijn kousen is het vandaag zondag –wees gerust, ik heb ze al verteld dat het niet klopt. Maar ze zijn verschrikkelijk koppig, en ik heb zo het gevoel dat ik nog de ganse dag hun gezaag zal mogen aanhoren. Een geluk dat ik geen matching underwear heb –ik heb dat nochtans altijd heel schattig gevonden, gedagmerkte slipjes (voor vrouwen dan wel)– of ik besteedde een groot deel van mijn ochtenden aan het coördineren van mijn onderkledij. (Zaterdag wil niet bij vrijdag, en dinsdag vindt donderdag toch zo arrogant, fluisterde ze me toe.)

“Ge kunt dat toch evengoed van de avond tevoren klaar leggen”, hoor ik mijn madam al aankomen. Logica is dan ook des vrouwen vreemd. Of was dat omgekeerd? ’s Avonds heb ik immers geen tijd voor die pietluttigheden, en daarbij ziet niemand mijn ondergoed. Als het maar goed zit, zeg ik dan. En dagvers. Want ge weet nooit of ge het toch niet eens moet tonen.

idolatrie en liefde

Eigenlijk ben ik nooit echt fan geweest van iemand. Mijn kamer hing niet vol met posters (behalve een korte tijd Duran Duran, maar dat had vermoedelijk meer te maken met de tekeningen van Patrick Nagel dan de groep zelf). Nog voor ik het adagium van Greenaway kende (I really, sincerely believe that one should trust the work, and not the author.) was ik al een blind gelover in de essentie ervan. De ontdekkking van de poëzie tijdens de puberteit was een openbaring: Keats, Shelley, Byron, Poe, Kloos, Gorter, Verlaine, Baudelaire, Rimbaud. Het orgasme nabij. Of voorbij.

En eigenaardig is dat nu, dat ik toch namen vernoem terwijl ik eigenlijk de werken zelf wou benadrukken. Maar goed, ik heb het dan ook voornamelijk over de romantische periode. Neem nu Verlaine en Rimbaud. Verlaine was tien jaar jonger dan Rimbaud, maar volledig in diens ban. In die mate dat hij zijn vrouw (Mathilde) achterlaat voor een hevige, twee jaar durende romance met Rimbaud. Tijdens een ruzie, en wanneer Rimbaud dreigt hem te verlaten, beschiet Verlaine zijn geliefde Rimbaud met een pistool. Hij smeekt Rimbaud om genade, in die mate dat hij hem zelfs smeekt hem te doden. Rimbaud ontkomt en geeft Verlaine aan bij de politie. In een daaropvolgend proces wordt Verlaine tot een gevangenisstraf veroordeeld, gedurende welke periode zijn vrouw hem verlaat en Rimbaud naar Africa vlucht. Tijdens zijn straf schrijft Verlaine een hoop prachtige gedichten, opgedragen aan zijn geliefde, waaronder dit, onweerstaanbare, gedicht:

Il pleut doucement sur la ville
(Arthur Rimbaud)

Il pleure dans mon coeur
Comme il pleut sur la ville,
Quelle est cette langueur
Qui pénètre mon coeur?

O bruit doux de la pluie
Par terre et sur les toits!
Pour un coeur qui s’ennuie
O le chant de la pluie!

Il pleure sans raison
Dans ce coeur qui s’écoeure.
Quoi! nulle trahison?
Ce deuil est sans raison.

C’est bien la pire peine
De ne savoir pourquoi,
Sans amour et sans haine,
Mon coeur a tant de peine!

Verlaine, Romances sans paroles, 1874

wiegelied

“Excuseer, is deze plaats nog vrij?”

Hoewel ik een duidelijk lege plaats naast mij had –jas en tas op het bagagerek gestapeld– en met de dopjes van mijn iPod in de oren zat, bleef de mevrouw op net de goede afstand van mijn zitje staan. Ik schrok voorwaar. Normaal gezien komt de gegadigde net niet tegen mijn benen schurken, om mij verder stilzwijgend aan te staren in de hoop dat ik plaats zou maken. Al vangt u bij mij bot met dergelijke houding.

Niet deze mevrouw. Ze glimlachte vriendelijk, en het koste dan ook geen enkele moeite om de glimlach te retourneren. Ik stond op om haar de toegang tot de vrije plaats te vergemakkelijken.

“Jawel hoor. Gaat u alstublieft zitten.”

Net op tijd overigens, want ze had maar net plaats genomen, of het gangpad in de trein naar Maastricht slibde dicht. Rechts van mij ondernam een wat oudere mevrouw wanhopige pogingen om de afgesloten deur naar de treinbestuurder te openen.

“Ik vrees dat u helemaal aan het begin van de trein zit, mevrouw,” probeerde ik, “en dat u hier niet verder kunt.”

Maar dat hielp niet veel. Ze bleef halsstarrig aan de deur frutselen, en noch ikzelf, noch onze medepassagiers konden haar van haar intentie afbrengen. Enkel toen de conducteur eventjes de deur van de andere kant opende om te zien wat er aan de hand was, haar diets maakte wat wij al tien minuten probeerden, en vervolgens de deur weer dichtschoof, staakte ze haar pogingen.

Nu de rust in de wagon herwonnen was, zette de vrouw haar tassen neer op het gangpad, keek even naar het meisje dat op de grond aan mijn voeten lag, en vouwde de metro open. (Goed, het meisje lag niet echt aan mijn voeten, maar had –net als het gros van de andere gangpadbewoners– ervoor geopteerd op de vloer te gaan zitten. Ik moet er toch maar eens op letten deftiger geschoeid aan de werkdag te beginnen.)

De metro werkte duidelijk inspirerend, want de vrouw kon geen artikel ver zijn, toen ze zachtjes begon te wiegen. Eerst bleef het nog bij een subtiel heen en weer geschommel dat men kon houden voor het opvangen van het ritme van de trein, maar naarmate ze in haar krant vorderde werd het steeds nadrukkelijker. Ook het meisje aan mijn voeten keek op én de mevrouw naast mij én de mevrouw aan de andere kant van het gangpad. Bij het wiegen hoorde bovendien nog een hymne, waarvan de tekst ontleend was aan de krant, zo hadden wij snel door. Maar daar was de vrouw zich niet van bewust.

Even nog dacht ik dat ze als een mystica het hogere genot ambieerde, tot ik haar in Brussel Zuid wel bijzonder prozaïsch waggelend naar de uitgang zag begeven. Maar er moet toch iets aan de hand geweest zijn, want toen de treindeuren zich sloten stond ze nog steeds in de trein. Met haar metro in de hand heeft ze zichzelf dan verder gewiegd tot in Centraal, waar ze willens nillens met de massa mee de trein heeft verlaten.

verwarring

“Aaarrrggghhh!”, schreeuwt het dan in mijn gedachten, als ik weer eens veel te veel ideeën tegelijk heb. Ik wil schrijven over dit, en over dat, en over nog iets, en het zit half klaar in mijn hoofd en in de drafts en op papier, maar het wil er allemaal tegelijk uit. Maar sorry jongens, dat gaat niet hé.

Dus spring ik van links naar rechts. Kijk, ik zeg het nog maar of die situatie van vanochtend op de trein komt ook net weer om de hoek kijken –een goed vertrekpunt.

helaas hebt ge gelijk

De titel is het antwoord op een vraag die mij een hele tijd geleden –telefonisch– werd gesteld. Dat antwoord maakt voor u niets uit (behalve misschien wanneer u de persoon bent waarmee ik toen converseerde), en de vraag eigenlijk nog veel minder. Maar er werd op dat moment een ‘ja’ of een ‘nee’ van mij verwacht, en in een poging –eerder dan gewoon mijn eigen gedacht te zeggen– te raden of de vraagsteller een ‘ja’ dan wel een ‘nee’ van mij verwachtte, bleef mijn antwoord even uit.

“Zeg dan iets”, volgde dan ook sneller dan ik (voor)bereid was te antwoorden, waarop ik dan weer niets originelers kon bedenken dan “iets” te antwoorden. (U mag stoppen met lachen. Of huilen. Bij mij zou het eerder dat laatste zijn, bij het lezen van een dergelijk cliché.) Waarmee ik maar wil duiden hoe weinig bij de pinken ik was. De rest van het gesprek verliep gelukkig zonder merkbare hinder van dat antwoord.

Het punt dat ik tracht te maken, is dat ik waarschijnlijk niet meteen de meest geschikte mens ben om (over bepaalde zaken) op telefonische wijze een snel én doordacht antwoord van te krijgen. Het liefste van al zet ik mijn gedachten op papier, kauw er nog een keer of tien op, en spuw ze dan in uw mailbox of op dit weblog of in een schrift (dat u dan weer niet te zien krijgt, maar enfin). Of ik ontmoet u graag voor een gesprek.

Hoe zit dat bij u? Staat u wel vaker met uw mond vol tanden? Of bent u een flapuit en ondervindt u daar maar weinig hinder van? Is telefoneren uw favoriete manier van communiceren? Of spreekt u de mensen ook liever zonder elektronische tussenkomst?

uitstapje

Kijk, daarnet waren we nog met een paar mannen van Het Project op uitstap in Brussel (’t is gelijk een schoolreis). Dat ‘paar’ mag u bijna letterlijk nemen, want het ging om deze meneer en deze meneer, met wie ik had afgesproken, eerst aan de bollekesfontein, en dan aan de beurs.

Wij gingen er de tentoonstelling van deze fotograaf meneer bekijken in Galerij Excellence, Anspachlaan 94 – 96 (vlak naast de beurs: al ge naar de trappen kijkt, gaat ge naar rechts, een huis of drie verder). Doen!

Vlak daarnaast bevindt zich Brüsel (bandes dessinées – stripverhalen – comics), waar Michel mij binnensleepte, maar al te goed beseffende wat hij mij (en mijn portemonnee) aandeed. De strips waar ik al een hele tijd naar op zoek was –een waarvan ik een tijd geleden verkeerdelijk veronderstelde dat ze oorspronkelijk in het Engels werden geschreven– lagen daar gewoon te grabbel.

Een snelle (koude) hap in de Food Factory later, en ik zat om 14:02 terug achter mijn bureau. Slechts twee minuten te laat, maar ik heb wel anderhalf uur pauze genomen (eens zien welke trein ik een uurtje of zo later kan nemen).

spanning

Spanning, én stress, over iets dat sterk op weg is een publiek geheim te worden (daar hoeft u geen commentaar over na te laten), en waarover toch al wat hints (om maar iets te zeggen) op dit weblog zijn voorbij gevlogen. En eigenlijk zou ik het gewoon al eens kunnen zeggen, maar dat mag niet, en dat vreet.

It’s that time of the month, denkt u maar.

weekends

Dat zijn eigenlijk voor een deel wel de weekends zoals ze horen te zijn: leeg en lui.

Vooreerst was er het Feest: uitermate geslaagd, en deze keer reed de tram reeds. Dus heb ik er gisteren meteen van geprofiteerd om een (klein) beetje uit te slapen:

“Papa, ’t is tijd om op te staan jong, binnen tien minuutjes zijn ze hier.”

We hadden om 17u ’s avonds afgesproken met onze goede vrienden E. & M. (& dochtertje M.), voor een etentje bij ons.

“Sorry, jongen, ’t was een beetje laat, gisteren.”

“Ja, mama heeft het mij verteld. Zeven uur! En dan zegt ge tegen mij dat ik niet te laat mag gaan slapen.”

Henri was de ganse dag met Tessa op stap geweest, en ik zou dan wel zien wat ze terug meebrachten voor ’s avonds. Een witloofquiche van Françoise bijvoorbeeld, en een poulet jaune van bij Swaenepoel. Had ik het geweten, ik was toch iets vroeger opgestaan, en dat had ik het beestje in mijn doufeu klaargemaakt ipv in de oven. Soit, ik heb het maar uitgehouden tot 23u, en dan ben ik gaan slapen –maar niet alvorens nog een stukje van de heerlijke ricotta-chocoladetaart (door E. klaargemaakt) te hebben geproefd.

En dan kijk, nu is het zondag.