Verwarming gezocht

Tijdens de schoolvakantie heb ik gelijk veel minder tijd om dingen te doen. Iedereen is thuis, en dus wijken de gewoonlijke dingen voor de vakantiedingen (jazzfestival, vrienden & familie, musea, shoppen, …). Nu iedereen opnieuw het huis uit is, ben ik al twee dagen mijn achterstand (woehahaha) aan ’t wegwerken. Ik ben bijna door mijn e-mails (en navenante acties); ik moet naar de autokeuring; mijn concertplanning afwerken; en vooral een nieuwe verwarmingsketel (op gas) laten installeren voor het echt koud wordt. Iemand ervaring met één of ander bedrijf (uit het Gentse)?

En terwijl we toch bezig zijn: is het al lang geleden dat u nog eens uw schoorsteen hebt laten vegen (of gewoon nakijken)?

Visioenen van tortuur en rechtschapenheid

Binnenkort schrijf ik er nog wel eens iets over, had ik in de reacties achtergelaten, en initieel was ik dat ook van plan. Maar dan werd het kerstmis, en nieuwjaar, en zelfs toen ik het proces verbaal kreeg (Ik zal naar de dokter gaan en […] wens vergoed te worden voor deze kosten.) leek het allemaal niet meer de moeite (behalve die kosten dan). Tot ik vandaag op pagina 5 van de krant kwam. Kogel door het hoofd na ruzie om parkeerplaats: maximum half jaar cel, DM 15/01/2009

Paul Bockstal en Pascal Quirynen maakten op 28 september 2001 ruzie over een parkeerplaats in de Antwerpse Rotterdamstraat. Quirynen werd razend, stak de straat over om thuis een wapen te halen, achtervolgde Bockstal tot aan de Noorderlaan, en schoot hem daar een kogel in de rechterslaap.

De jury vindt dat het gaat om een uit de hand gelopen ruzie, en volgde de visie van de verdediging: het wapen was per ongeluk afgegaan en de beschuldigde had nooit de bedoeling om het slachtoffer te kwetsen.

Dus: er is een ruzie, één van de twee betrokkenen steekt de straat over om in zijn huis een wapen te gaan halen, achtervolgt de andere betrokkene met zijn wagen, schiet de tegenpartij neer, maar och, dat was echt puur toeval. We zouden er eigenlijk allemaal medelijden mee moeten hebben.

Wat hierboven beschreven staat, is de reden waarom ik bijzonder weinig weerstand heb geboden toen die man mij –precies om een heel gelijkaardige reden– heeft aangevallen. En jawel, het rood waas is ook mij voor de ogen getrokken, en ik heb mij verschrikkelijk moeten inhouden om niet terug te vechten. Had hij nog even langer doorgeknepen, dan had ik het ook moeten doen, want ik was nu ook weer niet van plan om mij het leven te laten benemen. Maar ik heb zijn ogen niet uitgeduwd, zijn kop niet ingeslaan, geen kogel afgevuurd… en dat was een bewuste keuze. (Al moet ik alweer toegeven, dat ik geen fractie van een seconde zou hebben geaarzeld als Henri of Tessa werden bedreigd.)

Hoe zit het met mijn veiligheidsgevoel, was één van de vragen die toen werden gesteld. Daar is niks aan veranderd. Ik voel mij niet meer of minder veilig dan voorheen. Shit happens, en deze keer was het toevallig aan mij. Pas op, ik vind het niet normaal, dat zo’n dingen gebeuren, maar ze kunnen gebeuren, en ik leef een rustiger leven door dat te aanvaarden.

Eind december las ik Child 44, en daarin vond ik dit:

Our relationship was built out of fear. Maybe not from your point of view — you have no reason to fear me, what power did I have? What power have I ever had? You asked me to marry you and I acquiesced because that’s what people do. They put up with things; they tolerate in order to survive. [Tom Rob Smith, Child 44, p. 216]

Maar wanneer wordt de grens van tolerantie naar permissiviteit overschreden?

Anticiperen

Soms lijken i er voor de hand liggende oplossingen voor problemen. De parkeerplaats-die-er-geen-is voor een garagepoort in de stad, met verf als dusdanig markeren (arceren), zodat het voor iedereen duidelijk is dat er niet mag geparkeerd worden. Een backup nemen van uw harddisk zodat ge u niet boos moet maken. (Mind you, ik heb dat ook al gedaan, en ik heb geen backup (meer) van mijn muziek –wel een bootable backup van mijn ‘master’ computer.) Verkeerslichten plaatsen aan een levensgevaarlijke oversteekplaats, waar onoplettendheden –inherent aan de gecreëerde verkeerssituatie– al voor vele drama’s hebben gezorgd.

Laten we met dat laatste misschien beginnen?

  1. Lijken, want ik weet er natuurlijk niet meer van dan dat ik er informatie over heb, van die drie situaties.

Willekeur

“Ik zal u ne keer verzetten godverdomme”, riep de man uit, waarop hij met een zwarte gereedschapsdoos naar mij uithaalde. Ik kon nog net op tijd mijn armen opheffen, en vervolgens weglopen.

Er wordt nogal gewerkt, hier in de straat, en gezien de plaats voor onze poort nogal pronkerig beschikbaar lijkt, tracht meer dan één camionette die zich eigen te maken. Soms wordt de plaats gebruikt als parking voor meneer de vrouwenarts van naast de deur, en zolang er iemand in blijft zitten, heb ik daar geen enkel probleem mee. Als werkmannen iets moeten uitladen, en nadien hun voertuig verplaatsen, heb ik daar vanzelfsprekend ook geen enkel probleem mee. Ik durf zelfs te wedden, dat als die werklui aan mijn deur zouden komen bellen, en vriendelijk zouden vragen “of het soms zou mogen, meneer, om de camionette te laten staan, maar kijk we werken in nummer zoveel ginder, en als u weg zou moeten dan verplaatsen we ons voertuig vanzelfsprekend meteen”, dat ik ook daar geen graten in zou zien. Er is –behalve één sympathieke buurvrouw– nog nooit iemand komen bellen om zulks te vragen. Nog nooit. (We wonen hier ondertussen meer dan tien jaar.)

Gisterenochtend leken er twee plaatsen ‘vrij’: voor onze poort, en voor de poort van dokter vrouwenarts naast de deur, die zijn inrijgang toch niet gebruikt om zijn wagen te stallen, en dus –logischerwijs– iedereen gewoon voor zijn onbenutte poort laat parkeren. Een lichte vrachtwagen had zich op die plaats genesteld, en ik had gezien dat ze aan het lossen waren. Geen probleem, ik ga die mannen gewoon zeggen dat ze doen wat ze moeten, maar dat ik straks wel weg moet. Henri is ziek thuis, en ik moest inkopen doen. Dat was rond 8u30.

Om 11u30 staat dat ding daar nog, en ik kan niet weg. Ik zie dat er net iemand iets uit het voertuig gaat halen, dus ik dacht: ik vraag het eens wanneer ik zou weg kunnen. Hoewel ik vriendelijk blijf, is de meneer niet echt als enthousiast te omschrijven. “Kunde gij daar niet tussen misschiens?” (Helaas niet, meneer.) “Kust mijn kloten.” (Dat is nergens voor nodig, denk ik.) “Da ding blijft hier staan.” (Dat meent u toch niet, meneer?) Dat ‘da ding’ van mij mag blijven staan, zolang hij mij maar binnen en buiten laat, daar heeft hij geen oren naar. Bovendien spreekt hij in één of ander dialect (ik dacht West-Vlaams), waardoor ik hem om de vijf woorden moet vragen om zijn zin te herhalen. Wat mij niet meteen bonuspunten bezorgt. Maar wel een zwarte gereedschapskist die vervaarlijk in de richting van mijn gezicht wordt gezwierd.

Hij springt verder naar mij toe, dus besluit ik maar weg te lopen. Liever blode Jan dan dode Jan en ik zie echt het nut niet in van een fysieke confrontatie. De man springt achter mij, ik tracht onze poort dicht te gooien, maar hij beukt zichzelf binnen op onze gang, slaat met dat zwart ding tegen mijn keel, en grijpt mij vast met zo’n wurggreep zoals ge wel eens in de film ziet, terwijl hij mij tegen de muur van onze gang duwt. Zijn rechterhand klauwt rond mijn larynx (thyroidkraakbeen, hyoid en trachea zou de NKO dokter nadien zeggen; luchtbelletjes zou de duplex tonen; en op de radiografie stond ook nog wel iets), en plots ben ik mijn ademhaling kwijt. Hij laat na een paar tientallen seconden los, en loopt weg.

Deze blode Jan heeft niets gedaan –Henri was niet in gevaar, Tessa was niet in gevaar– en alle actie die ik ging ondernemen, zou de zaak alleen maar hebben laten escaleren. In gedachten had ik zijn ogen al uitgeduwd –mijn armen waren vrij dus ik kon (en in alle eerlijkheid heb ik mij sterk moeten bedwingen)– en zag ik hem bloedend in onze gang liggen, maar ik had daags voordien nog maar tegen Henri gezegd dat geweld alleen maar tot meer geweld leidt. Dus heb ik hem maar in zijn testosteronwaas gelaten en dan gewoon de politie gebeld. Die heel vriendelijk was, en waartegen die mens nadien nog heeft gelogen ook (ik weet al niet meer wat, ik lees het wel op het P.V.). Ik weet nog steeds niet wat de concrete aanleiding was.

Het was Rousseau, denk ik, die voorop stelde dat de mens van nature goed is. Die gekke fransozen toch. (Dat doet er mij aan denken: ik moet dringend Hobbes’ Leviathan eens herlezen.)

[update voor wie twijfelt: Sara had het juist; er staat geen tag ‘faction’, wat inderdaad betekent dat dit feit is en geen fictie. Helaas.]

Duizelig

Soms kan ik mijzelf niet volgen. Dan flitst er vanalles door mij heen, waarvan ik niet zelden letterlijk duizelig word. Toen Tessa in New Orleans zat, en het bedlicht niemand kon storen dan mijzelf, zat ik tot stukken in de nacht, eerst van tekst naar tekst en dan van gedachte naar gedachte te springen, van Aristoteles naar Augustinus, van Russell naar Moore, van Wittgenstein naar Adorno, van Marx naar Berlin, van marxisme naar socialisme naar vervreemding naar verlichting naar slavernij, en toen ik opstond om een appelsien te halen, draaide ik mijn bed weer in zoals de grieppatiënt die meent dat hij genezen is maar onherroepelijk opnieuw tegen de vlakte gaat wanneer hij tracht zijn ziekbed te verlaten. En het enige besluit waar ik toe kom, is dat ik nog veel meer moet lezen om te begrijpen wat ik zopas gelezen heb.

Desgevraagd

Dankuwel voor uw antwoorden.

Helaas heb ik mijn vraag verkeerd gesteld. Niet alleen dat, aan de hand van de titel van het stukje kon u begrijpen of ik peilde naar uw geluk. Op een zekere manier deed ik dat ook, maar ik zocht naar méér. Niet dat ik niet benieuwd ben of uw leven naar wens is ge- of vervuld, ik hoop zelfs van ganser harte dat u ervan overtuigd bent dat u gelukkig bent. Mijn vraag is eerder of u beseft dat dit waarschijnlijk niet zo is.

Op zijn best voorgesteld, is de hedendaagse mens –zonder het goed te beseffen– nogal solipsistisch ingesteld. Om het protest voor te zijn, zwak ik het meteen af naar een egocentristische visie, daarbij opmerkend dat zulks helemaal niet hoeft gelijk te staan met een egoïstische houding. Edoch, hoewel we in een maatschappij leven waarin het individu van geen tel is, is de drang naar indivualiteit, naar een betekenisvolle individualiteit, nog nooit zo groot geweest.

Laat ik het vorige stukje (Métro, boulot, dodo) even verklaren: leeft u om te werken, geld te verdienen, in uw eigen onderhoud en dat van uw nakomelingen te voorzien, zodat uw nakomelingen na u mogelijks hetzelfde kunnen doen? Bent u, met andere woorden, zoals een dier dat bijdraagt aan de cycliciteit van de natuur? Denkt u dat zulks de functie van de mens is?

Heeft de mens niet als taak om zich te ontwikkelen, in welk stadium van zijn leven hij zich ook mag bevinden? Om Aristoteles nog maar eens aan te halen: Since in every case a man judges rightly what he understands, and of this only is a good critic, it follows that while in a special field the good critic is a specialist, the good critic in general is the man with a general education. i (Excuses, ik waag mij niet aan een vertaling.) Met andere woorden, het is best mogelijk dat u vervulling vindt in uw werk –los van het economische aspect zelfs– maar wat weet u over alles daarbuiten. En dan doel ik op een actieve wetenschap, waarbij u op zoek gaat naar kennis en niet louter opneemt wat er in de media verschijnt om dat vervolgens naar goeddunken te regurgiteren.

Laat mij meteen benadrukken dat dit een verwondering is en geen beoordeling. Ik zoek niemand naar waarde te schatten; te kleineren noch op een voetstuk te plaatsen. Dat zou niet alleen getuigen van een oeverloze, maar vooral ongegronde arrogantie. Ik beroep mij al genoeg op uw welwillendheid door deze stukjes op u los te laten. ii

  1. Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Het is ook altijd wat: gaat het niet over hifi, dan over motoren, of over fotografie of over taarten of over lopen, en nu zevert hij over filosofie. Tessa was u voor.

Métro, boulot, dodo

Laat ons van dit vertrekken:

The great majority of men and women, in ordinary times, pass through life without ever contemplating or criticising, as a whole, either their own conditions or those of the world at large. They find themselves born into a certain place in society, and they accept what each day brings forth, without any effort of thought beyond what the immediate present requires. Almost as instinctively as the beasts of the field, they seek the satisfaction of the needs of the moment, without much forethought, and without considering that by sufficient effort the whole conditions of their lives could be changed. i

Brengt uw leven de vervulling die u ervan verwacht?

  1. Bertrand Russell, Proposed Roads To Freedom, Cornwall Press, Inc, Cornwall NY, 1918

Yo soy una muchacha

Mijn profiel komt overeen met het profiel van de 1.058 lezeressen van het maandblad Feeling. De booschap is duidelijk, lees ik in het artikel bij De Standaard (Vlaamse vrouw droomt niet van chique spullen): de Vlaamse vrouw wil kunnen doen waar ze zin in heeft (77 procent), reizen (73 procent) en tijd voor zichzelf (72 procent). (Ikookikookikook!)

Wat heeft professor Ignace Glorieux, tijdssocioloog aan de Vrije Universiteit Brussel, daar verder over te zeggen?

Vrouwen hebben het gevoel dat hun werk nooit gedaan is, precies door de aard van de taken die ze opnemen […] Vandaar dat bij vrouwen vandaag heel sterk het gevoel overheerst: laat mij toch gewoon eens allemaal gerust. […] En waar zit de nieuwe man in heel dit verhaal? […] Hij trekt zich terug in zijn bureau, of in een hobbykamer om muziek te maken.

Ziet ge, ik wist het. Ik wil al gans mijn leven een instrument spelen –ik ben ooit zelfs eens notenleer begonnen aan de akademie. Misschien moet ik dat toch maar dringend eens opnieuw overwegen, kwestie van mijn mannelijk kant toch nog aan bod te laten komen.

Damn. Nog goed dat ik elke dag anderhalve krant lees. Want dáár heeft een échte vrouw geen tijd voor, geloof ik. Ha!

Oikeiosis

Het is soms verbazingwekkend hoe mensen zichzelf genoegzaam als ruimdenkend en open adverteren –in theorie althans, of wanneer het gaat over veeleer gemakkelijke en publiek aantrekkelijke situaties. Eens het wat moeilijker wordt, en minder glamoureus of openlijk barmhartig, of als er al te zeer wordt ingedruisd tegen dé principes, klapt men toe, geeft men af, en trekt men ten strijde. Vanzelfsprekend gaat het dan pas echt over directe betrokkenheid, en niet over een algemeen geldende grootsheid waarachter men zich kan verbergen als goedgeldende moraal. Eens die afstand van veralgemening echter dient te worden overbrugd naar specifieke toepassing, blijkt er veelal wel makkelijk een argument gevonden waarmee men zich van handeling af kan schermen.

Anthropos zoon politikon physei estin; het ligt in de aard van de mens om een sociaal dier te zijn, schreef Aristoteles in zijn Politika. En in zijn Ethica Nicomancea beschreef hij hoe de mens over phronesis (praktische wijsheid) moet beschikken om tot geluk (en deugdelijkheid) te komen en als mens zijn levensdoel te vervullen. Het levensdoel is ondertussen steeds meer verworden tot macht en aanzien, te meten aan geld, vrienden, en aan het bereik en de consensus van de eigen mening in een daartoe zorgvuldig geselecteerde groep en bijhorende (sociale) netwerken. Het is een veralgemening op zich natuurlijk, maar de vraagstelling is legitiem. Hoe zit het met de menselijke ethiek en haar praktische toepassingen??

Kiezen

“Ge zult moeten kiezen”, zegt ze niet zonder leedvermaak. Ik had me net beklaagd over het feit dat ik minder tijd heb om te lopen, te fietsen en desserts klaar te maken. “Ge vergeet wel dat ge nu ook xxx doet, en daarnaast ook yyy, en i.p.v. het dan bij één yyy te houden, doet ge er nog twee ook.”

Het lukt mij niet, om gans mijn leven bij één iets te blijven stilstaan. Ik ben overigens altijd heel verwonderd hoe anderen dat wel kunnen. Let op, dat is een naïef, nieuwsgierig soort verwondering, geen onbegrip of waardeoordeel. Soms ben ik daar wel wat jaloers over (alweer: op de meest positieve manier), mensen die hun ganse leven al uitgestippeld lijken te hebben: ‘ik vertrek hier, en ga daarheen, en daartoe onderneem ik de volgende stappen.’ Misschien brengt die (relatieve) zekerheid een soort rust.

Mij lukt dat niet, en dus ben ik alweer bezig nieuwe zaken te ontdekken, waarover ik vooralsnog niets kwijt wil. (Of dat nu werk is of niet, dat maakt niets uit.) En dat betekent inderdaad dat ik moet kiezen. Tussen lopen en fietsen en desserts en fotografie en besprekingen schrijven en xxx en yyy en yyy’ en zzz en waarschijnlijk nog een paar dingen die zo vanzelfsprekend zijn dat ik ze vergeet te vermelden. Muziek beluisteren bijvoorbeeld, en boeken lezen, en films bekijken; en terwijl ik op één of andere bizarre stoïcijnse manier ook wel daarzonder zou kunnen, komt die gedachte eigenlijk niet in mij op –die drie zaken zijn een deel van wat ik ben, wie ik ben. De rest kan tijdelijk soms even in de achtergrond opgaan.