(fin)

…enfin, ik hoop dat ik niet voorbarig ben met de titel. Vanochtend om 5u-5u30 wakker geworden van de pijn. Ik had rond middernacht –toen nog geheel pijnloos– een pil gepakt om te kunnen slapen, mogelijks was ik anders nog vroeger wakker geworden.

“Allez,” zei Tessa nadat ik haar rond 6u30 wakkergekermd had, “op schaal van één tot tien, plak er eens een getal op.”

Ik heb aan de bevallingshumor weerstaan. Genre “pijn, pijn, gij weet niet eens wat pijn is gij”, niet alleen omdat zulks al te grotesk zou zijn geweest; Tessa weet helaas maar al te goed wat pijn is. Behalve de bevallingspijn die zij dan weer (i.t.t. mijzelve en minstens de rest van de mannelijke wereldbevolking) wél heeft meegemaakt –zonder epidurale overigens, dankuwel– is er ook nog de nek-, hals- en schouderpijn, die naast de pijn van de gebeurtenis zelf, omgeslagen is naar een –door de verzekering vanzelfsprekend niet erkende (“nee, nee, mevrouw, dat is een normale evolutie gezien uw beroepsleven”; een logische deductie stelt dus dat elke arts aan diezelfde pijnen lijdt)– chronische pijn.

Och, geheel terzijde, maar als ik wat meer dan gebruikelijk doorratel, dan steek ik dat met plezier op de pijnstillers.

Het was 6u30 in ons verhaal, dacht ik. Tessa vraagt om een getal, nadat ik al meer dan een uur heb liggen kermen van de pijn. “Zeven”, breng ik uit, maar het had net zo goed acht of negen kunnen zijn (een tien zou ik nooit geven), want mijn referentiekader was niet zo heel verfijnd, gezien die pijn, en gezien ik de dag en de nacht voordien constant misselijk was geweest en gal had gekotst (liever pijn dan eigenlijk). Maar goed, ik wist niet waar kruipen –dat zou ik overigens niet gekund hebben, kruipen (net zomin als liggen, staan en zitten eigenlijk).

Eén mesulid en drie dafalgans (waarvan twee met codeïne) later verplicht tot in het UZ geraakt, onderzocht door een zeer vriendelijke reumatoloog (wiens zoontje dezelfde naam als het onze heeft), en een onvriendelijke –al was dat inherent aan de toepassing, niet aan de toepasser– spuit cortisone onder de schouder gekregen, en het zou allemaal in orde moeten zijn.

Voilà, zo heb ik ook eens de dramaqueen kunnen uithangen. Tijd om er terug in te vliegen.

Morgen toch.

Ziek

Ziek. Zoals in misselijk. Zoals in de ganse nacht met uw kop boven de wc pot hangen. Zoals in niets kunnen binnenhouden, geen eten, geen twee slokken water. Zoals in alle spieren die pijn doen. Zoals in misselijkheid.

Tot de volgende keer.

Berg der Zakdoeken

Overal waarheen Tessa zich verplaatst, laat ze een spoor van zakdoeken achter. Al was dat vroeger opvallender dan nu, want sinds haar amandelen uit haar keel zijn verdwenen en de sinusgangen werden vrijgemaakt, snottert ze opvallend minder –of het moet bij een VijfTVfilm zijn. Vandaag ligt naast ons bed opnieuw een berg van zakdoeken, een witte, deels kleffe, deels verdroogde stapel die waarschijnlijk beter als biohazard zou gelabeld worden. Helaas ligt hij langs mijn kant van het bed, wat inhoudt dat een grieperige snotvalling mijn deel is.

Geen F.A.C.T.S. dus vanochtend, en geen Opatuur vanavond –u zal mij dankbaar zijn dat ik de beesten thuishoud. En of ik vanmiddag iedereen op een verjaardagsfeestje –waar ik al een ganse tijd naar uitkijk– zal gaan besmetten, daarover ga ik eerst nog eens goed nadenken. Het ligt principieel (of hypochondraal) nogal gevoelig, zoals u ondertussen waarschijnlijk weet.

Godiva

Normaal gezien zat ik nu in Brussel, ergens in de fabriek van Godiva waar ik met vier andere bloggers zou worden rondgeleid. De chocolade workshop is al afgewerkt, en zo meteen begint de privérondleiding in het –voor het publiek gesloten– Chocoloademuseum van Brussel. Achteraf is er een persconferentie bij Godiva Sablon, met Axelle Red, dankuwel alstublieft.

In plaats daarvan lig ik hier mijn virussen, bacillen en andere bacteriën tot mijzelf te houden. Want zeg nu zelf, ik kan juffrouw Red –zeg maar Axelle, hoor ik haar al in mijn oor fluisteren– toch moeilijk met de Mexicaanse griep opzadelen. Zelfs als die griep een banalere luchtweginfectie zou blijken.

Een fantastisch schilderij van Lady Godiva door John Collier

Ach, ik zal mij nog even aan Lady Godiva zelf vergapen dan. In de versie van John Collier als dat mag, met evenzeer van dat weelderig mooi rood haar.

Het schilderij hangt in the Herbert Art Gallery and Museum, Coventry, achter glas en met een luxueus kader errond.

Ziek (x3)

We zijn hier met drie ziek. Op één of andere manier is de mogelijkheid niet geheel uit te sluiten dat Tessa deze keer door de nabijheid van mijn persoon bij de hare ziek is geworden (deze verklaring is geen bekentenis en doet geen afbreuk aan mijn rechten), dus ligt zij hier net zozeer te zieltogen als ikzelve. Enfin, toch bijna, want zij verkeert in een vroeger stadium.

En terwijl ik gisteren ergens anders zat te doen wat ik doen moest, werden bij Henri de amandelen uit zijn keel gehaald. Ik vond het niet nodig om daarbij te zijn want ik kan daar toch niets doen. Om allemaal geheel logische en uiterst begrijpelijke redenen, wordt mij de toegang overal geweigerd, dus blijf ik liever weg dan de nagels van mijn vingers af te kloven. Temeer dat Tessa doctor-arts is, en van die zaken veel meer afweet dan ikzelf. Met als resultaat dat alles goed verlopen is, en de jongen thuis bij ons in bed ligt. Om hopelijk niet datzelfde virus als zijn ouders op te lopen –waarvan het overigens niet uit te sluiten is dat hij de verspreider is.

Ziek

Voor het eerst in járen ben ik ziek. Echt ziek: ferme hoofdpijn, nekpijn, keelpijn, en een stevige neusverkoudheid erbij. Waarschijnlijk viraal, al doe ik voorlopig nog niet mee aan Mexicaanse-grieppsychose. Normaal gezien zou ik in mijn bed blijven liggen, maar de komende twee weken zitten geheel volboekt. Ik zal proberen niet op u te niezen.

(Niet in mijn bed blijven liggen druist overigens verschrikkelijk zwaar tegen mijn eigen principes in.)

Tape?

“Toon mij ne keer uwen teen, jongen”, zei de dokter vriendelijk maar onwennig tegen Henri. “Zet u daar maar op.”

We hadden een uur of zo gewacht in de P5, want een afspraak hadden we niet gekregen. Ik had er ook niet naar gevraagd, ik ging ervan uit dat daar afspraakloos werd gewerkt. En ik weet nog steeds niet of dat het geval is.

Met één hand op zijn rug trok de dokter langs alle kanten aan de tape die rond Henri’s voet zat, terwijl de jongen de tranen in de ogen sprongen. “Ai” en “auw” en “het doet toch wat zeer”. Toen het echt niet lukte nam hij dan maar een schaar, en sneed grofweg de tape los. “Hij sneed bijna in mijn vel”, snikte Henri achteraf, toen we buiten stonden.

“Dat moet vanzelf genezen”, zei de dokter bars, zonder ook maar aan de teen te hebben gevoeld of hem van dichtbij te hebben bekeken. Van de onwennige vriendelijkheid bij het begin bleef niets meer over. “Foto’s zijn niet nodig, doe hem een dichte schoen aan, en keer binnen vier weken terug. Een afspraak maken is niet nodig.”

“Euh, moet dat niet opnieuw getaped worden”, vroeg ik voorzichtig.

“Nee, niet nodig, dat moet vanzelf herstellen.”

Toen we buiten kwamen, belde ik toch maar Tessa op. Henri had opnieuw erge pijn aan zijn teen, het huilen stond hem nader dan het lachen. En zoals ik eerder al zei: hij klaagt niet rap. Tessa belde een collega, en die vond het gedrag van de dokter die ons had gezien toch wat merkwaardig. Dat we beter maar terugkeerden, en dat die teen opnieuw moest ingetaped worden.

Daar staat ge dan natuurlijk, als leek. En dan vroeg ik mij vooral af, wat er gebeurt met al die mensen die zo geen dokter bij de hand hebben. Iedereen was nochtans uiterst vriendelijk en behulpzaam geweest op de afdeling orthopedie. Misschien had die dokter gewoon zijn dag niet, misschien is hij boos op de tsjeven, of misschien vond hij zo’n gebroken teen niet echt de moeite van het behandelen waard. Laat ons vooral hopen dat het niet dat laatste was.