tout se transforme

Maandag stond ik toevallig met Collega D. in de Delhaize, hier om de hoek van het gebouw waarin we beiden werken. Samen met haar met man was ze tijdens het weekend naar een optreden van Collega Martini getrokken. Er stonden een aantal groepen op de affiche, en ze merkte droogjes op dat de muziek helemaal van dezelfde soort was als waar ze tien jaar geleden ook al (graag) naar luisterden.

Diezelfde namiddag had ik een discussie met Collega E. (van de tweeling) en nieuwbakken stagiaire B. over vintage.

“Polka dots are so vintage,” merkte stagiaire B. op, “and they’re from the late 80s early 90s.”

“But polka dots are from the 50s”, bracht Collega E. uit, terwijl ze haar ene wenkbrauw wat hoger optrok.

“Rien ne se perd, rien ne se crée, tout se transforme”, schreef Antoine-Laurent de Lavoisier al –mensen die een minimum aan wetenschappelijke opleiding hebben genoten, zou deze naam bekend in de oren moeten klinken.

Gisteren heb ik –eindelijk– naar Ki-duk Kims Spring, Summer, Fall, Winter… and Spring gekeken, en ik moet zeggen, ik was er perfect voor in de mood. De film gaat over de continuïteit van het leven of –vanuit een ander perspectief– de nutteloosheid om daartegen in opstand te komen. Sluit perfect aan bij het voorafgaande.

(Eigenlijk wou ik iets schrijven over profileringsdrang, en hoe ik vaak niet begrijp waarom mensen dat altijd zo belangrijk vinden. Maar het zal voor een andere keer zijn.)

betreurenswaardig

Te belachelijk voor woorden: Gamesector betreurt gewelddadige imago (bron: DS).

De beroepsvereniging van fabrikanten van interactieve computerspelen in de Benelux (BLISA) betreurt dat gaming voortdurend ongenuanceerd gelinkt wordt aan gewelddadig gedrag. Die organisatie wil een maatschappelijk dialoog aangaan naar aanleiding van de link tussen gaming en de dubbelmoord in Antwerpen van vorige week.

(Dat ongenuanceerd gelinkt, daar wil ik ze nog wel in volgen.)

Volgens BLISA krijgen games, films of andere media onterecht een gewelddadig imago opgeplakt. De idee dat de meeste computerspelletjes gewelddadig zijn, klopt niet. Zo waren 67 procent van de nieuwe computerspelen in 2002 geschikt voor kinderen vanaf drie jaar. Slechts 5 procent van de computerspelen (sic) is bestemd voor volwassenen.

*kuch* *verslikt zich in koffie* *herleest*

Zo waren 67 procent van de nieuwe computerspelen (sic) in 2002 geschikt voor kinderen vanaf drie jaar.

*herleest opnieuw*

Cijfers van 2002?! Voor een maatschappelijk relevante discussie? Wacht, ik ken nog cijfers: ‘Zo waren 100 procent van de nieuwe computerspelen in 1969 geschikt voor kinderen vanaf drie jaar.’

Slechts 5 procent van de computerspelen is bestemd voor volwassenen. Hmmm. Laten we dit even in de context plaatsen van wat hieronder staat:

BLISA maakt ook gebruik van een zelfregulerende leeftijdsclassificatie voor games. De Pan-Europese game indicator (PEGI) geeft op de verpakking van elk computerspel aan voor welke leeftijd het spel bedoeld is. Daarnaast verantwoordt PEGI de leeftijdskeuze aan de hand van pictogrammen. Dat kan zijn omwille van het geweld (vuistje) of angstaanjagende beelden (spinnetje). Ook zijn er pictogrammen die wijzen op discriminatie, druggebruik, sex of grove taal.

Herschreven geeft dat dus: ‘slechts 5 procent van de computerspelen hebben een zelfregulerende leeftijdsclassificatie van 18+ gekregen’.

Kijk, ik ben volledig voor het leggen bij de verantwoordelijkheid waar ze thuishoort, en dit geval dus voor een groot deel de ouders, die in deze permissieve maatschappij steeds vaker aan de opvoeding van hun kroost voorbij gaan. Maar een statement zoals Gamesector betreurt gewelddadige imago, draagt evenveel waarde als: Tabaksfabrikanten betreuren longkankers.

Een klein beetje serieus blijven, hé mensen.

tomeloos

Blinde bewondering hebben voor, of gedweept hebben met, bepaalde mensen, heb ik eigenlijk nooit gedaan. Ik ben altijd behoorlijk zot geweest van de Beatles (en ik heb nog steeds geen enkele popgroep gevonden die zelfs maar kniehoog komt), maar niet in die mate dat mijn kamer vol posters hing (er was er niet één). Michael Nyman is/was nog zo iemand, en hoewel ik al zijn platen heb (insert Urbanus lol here) –net zoals die van de Beatles (al zijn het daar letterlijk platen –LPs, vinyl– en bij Nyman cds)– ben ik kritisch genoeg om te zien dat bijvoorbeeld Nyman veel, erm… herbruikt. En toen ik hem (een paar keer) ontmoet heb, wist ik met moeite wat ik in godsnaam tegen de man moest zeggen. In dat opzicht volg ik Peter Greenaway, die stelde: I really, sincerely believe that one should trust the work, and not the author. (Wat overigens ook mijn houding is t.o.v. pakweg diploma’s e.d.)

Soit. Er is momenteel één iemand waar ik een tomeloze bewondering voor heb, en ik heb het daar behoorlijk moeilijk mee. Wat als die bewondering mijn objectiviteit in de weg komt te staan? Wat als ik plots i.p.v. een kritische etter een waarderend watje word? En kan zo’n bewondering wel blijven duren?

Dit heeft overigens niets te maken met vriendschappen of appreciatie. Er zijn een heleboel mensen die ik best naar waarde weet te schatten, en wiens aanwezigheid ik meer dan op prijs stel (en dat hopelijk bij wijlen ook laat blijken). Nee, dit is op het randje van het aanbidden af, een adoratie, of zoals een religie, en net dat laatste wil ik vermijden. (Religie is slecht, zo heeft de geschiedenis al meermaals aangetoond.)

Maar goed, zoals steeds laat ik het maar gewoon op me afkomen –en bewaar ik gedwongen dat kleine beetje afstand. Ondertussen dweep ik lekker verder. Want eigenlijk is dat wel aangenaam, zo iemand om naar op te kijken.

in bad

Een bad nemen is niet meteen mijn favoriete bezigheid. Veel meer ben ik een fan van douchen, maar soms –tijdens een rustig of lang weekend– laat ik mij wel eens verleiden. De iPod in de oren, een goed boek of een (kleine) stapel strips, en het gezin is weer voor een tijdje van mij af.

Van lezen komt echter meestal niet veel in huis. Amper een bladzijde of twee ver, dwalen mijn gedachten af naar de meest grootschalige plannen en bijhorende waanideeën. Vandaag zat er echter minstens één goede gedachte bij zodat ik luidkeels mijn betere wederhelft (die zich een verdieping lager bevond) met hoogdringendheid om pen en papier verzocht, waar ik achteraf welgeteld drie zinnen op heb neergeschreven. Het pent niet goed, in zo’n bad.