it was eighteen years ago today (*)

Voor jullie is het al 24, voor ons is het nog 23 juni. Achttien jaar geleden, zo ongeveer op het uur dat deze post op mijn weblog verschijnt (PST dus, geen CET), deelden wij –zoals Mozes destijds de Rode Zee– de stroming van het bioscoopverlatende publiek in de Decascoop. De film die we net hadden gezien was Look Who’s Talking. Ergens had ik de moed gevonden om kort met mijn hand door Tessa’s wild krullende haren te woelen, en voor we het zelf goed beseften, wisselden we onze eerste kus uit.

Maar ziet, we zijn achttien jaar verder, en hoewel Tessa’s haren niet langer krullen, woel ik er nog altijd graag met mijn hand doorheen en wisselen wij nog steeds twijfelende kussen uit als was het onze eerste. Een publiek hoeven we daartoe niet per se op te delen, maar niet zelden zit daar op geringe afstand –als was hij volledig in zijn boek opgegaan– een klein ventje ons met zalige twinkeloogjes stiekem gade te slaan.

(*)twenty‘ eigenlijk opdat de referentie zou kloppen, maar ik zal het binnen twee jaar nog wel eens –maar dan correct– gebruiken

twee winkeltjes, liefje

Voor het eerst in lange tijd is het goed weer in Seattle. Het is een running joke bij alle locals waarmee we te maken krijgen. “So, how do you like Seattle so far“, vragen ze steevast als we vertellen dat we hier voor drie maanden zijn. “It’s great, now that the sun is out“, vertelden we nog aan de bankbediende vandaag. Wat resulteerde in breed grijnzende gezichten alom.

“Het valt toch goed mee”, vindt Tessa, die er vanzelfsprekend niet echt mee inzit dat het oude wijven regent of koud is terwijl zij binnen haar rondes afloopt en wij vanachter de grote terrasramen verlangend naar buiten kijken. Nog een week of twee maximaal en we kunnen het schooljaar afsluiten: Henri en ik zijn helemaal voorbereid op de hittegolf die nadien zonder enige twijfel Seattle liefhebbend zal omarmen.

Voorlopig stellen we het met die paar warmere weekends. Dit is een verlengd weekend bovendien, want overmorgen is de laaste maandag van mei, en dat is Memorial Day –een beetje zoals wapenstilstand bij ons.

“Laat het ons rustigaan doen, vandaag,” besloten we unaniem, “we gaan gewoon downtown naar die Italiaan eten, en dan kan Henri eens in de Magic Mouse binnenspringen.” Een goed plan, voorwaar. “Oh, en ik zou graag nog gewoon twee winkeltjes bezoeken, liefje”, voegde Tessa er nog aan toe. Twee.

Van de Italiaan ging het naar de Magic Mouse (een spy watch voor Henri); naar de G. Gibson Gallery (om werk van Michael Brophy te bekijken); naar de Rocky Mountain Chocolate Factory (voor een appel); naar A Mano (and very European, zo werd het ons toegefluisterd alsof het een zoete zonde was); Borders (ik smijt mij binnenkort op Capote en de biografie van Sylvia Plath); Anthropologie (beter dan Urban Outfitters!); om uiteindelijk af te ronden bij Monorail Espresso (burnt creme latte). Oh, en een klim langs Pike Street van 5th naar 15th.

Zes uur van ons leven, zeer erm… aangenaam gespendeerd. In amper “twee winkeltjes”.

bergbeklimmers

contrast

(Rolleiflex FX 80mm f/2.8, Fuji Reala, 100ASA)

Zaterdag dwaalden we rond op Mount Rainier National Park. De eerste stop was Longmire, waar we als opwarmer de Trail of the Shadows afwandelden. Ocharme een kilometer lang, was de trail echter nog volledig ondergesneeuwd, waardoor we er toch iets langer over hebben gedaan dan de geafficheerde 30 minuten. De bubbling mineral springs bruisten als was er een aspirine in gegooid, en borrelden ook buiten hun normale, zomerse, inkapselingen. Het was een sterk contrast tussen de milde temperatuur van de lucht, en de toch wel dikke sneeuwlaag op de grond. Heel verraderlijk, want die sneeuw was niet overal even hard, en als we er te diep doorheen zakten, was de kans niet onbestaand met de voeten in een ondersneeuws waterloopje terecht te komen.

Na drie vierde van het traject te hebben afgelegd –ongeveer op de plaats waar bovenstaande foto werd genomen (een hele tijd later weliswaar)– kwamen we op een splitsing die ons naar onze tweede, langere, tocht bracht.

affectie

“Hoe doet ge dat toch,” vraagt Tessa zich af, “zo gewoon in dat Engels spreken gelijk het Nederlands is? Ik voel mij daar altijd zo onzeker over.” Ze gaat gemakshalve voorbij aan het feit dat ik mij deze eeuw beroepshalve bijna uitsluitend in het Engels heb uitgedrukt (goed voor minstens 75% van mijn wakkere bestaan), dat ik Germaanse heb gestudeerd met als één van mijn hoofdrichtingen Engels, en dat ik waarschijnlijk nog steeds meer Engelse dan Nederlandstalige boeken lees. Niet dat zulks een garantie is voor enige proficiency, maar toch.

“Euh, en uw Engels is niet goed, want…”, daag ik haar uit.

Tessa spreekt deftig Engels, enfin, Amerikaans, want haar tongval past mooi in de contreien waarin wij momenteel vertoeven. “Gij spreekt geen Engels, maar Amerikaans”, zo plaag ik haar dus wel eens. Amerikaans verhoudt zich tegenover Engels zoals Noordnederlands tegenover Vlaams stel ik dan, maar ik kan mij van enige vooringenomenheid niet ontdoen, vermoed ik.

“Mja, nu ge het zegt, ze hebben mij al gezegd dat mijn accent echt niet opvalt”, geeft ze schoorvoetend toe. En na een korte pauze: “wat van u niet kan gezegd worden.”

Grmbl. “Mijn uitspraak is misschien wat aan de Britse kant,” begin ik mijn verdediging, net wanneer Kate Nash Mariella in een parmantig cockney beïndigt:

And she said
Yeah I’m never ever ever ever ever ever
Ever ever ever ever ever ever ever
Yeah I’m never ever ever ever ever ever
Ever ever ever ever ever ever ever
Yeah I’m never ever ever ever ever ever
Ever ever ever ever ever ever ever
Gonna unglue my lips from being together

“Daar zie,” proest Tessa het uit, “met zo een beetje van dat geaffecteerd Engels, zo spreekt gij.” Waardoor de snotneus (Henri, niet Tessa) nu natuurlijk al de ganse avond never ever ever ever ever ever ever in allerlei mogelijke variaties loopt te zingen.

Puh, ik houd van dat Brits Engels. Inclusief intrusive R, BBC/Queen’s English/RP en what have you. En de snotneus vliegt in zijn bed. Dat zal hem leren.

Summer in Seattle

24 graden (Celsius jawel), dat was de temperatuur die we hier officieel mochten noteren. In de zomer moet het hier verzengend heet zijn –hoewel Seattle omgeven ligt door meren, en vlakbij de Pacific Ocean, was er geen zuchtje wind te bespeuren.

Tessa had vandaag vrij –voor u gaat steigeren, binnenkort draait ze ook weekendwachten– dus besloten we af te dalen naar downtown. De shopping area bevindt zich tussen 6th en 1st, en strekt zich dan grofweg uit van Pine Street tot Main Street: een dikke kilometer, maar dan maal zes (voor alles tussen 1st en 6th).

I-5

Reken er wel eerst nog de kleine drie kilometer stappen bij, om te komen van waar wij wonen, aan Union & 15th, tot Pike & 1st (Pike Place Market). Leutig wandelen op een zonnige dag als vandaag, minder leuk om (uphill) terug naar huis te trekken, de armen vol zakken groenten, fruit, of ander erm… shopping materiaal.

De Interstate 5 (ofte I-5 –foto hierboven) ligt op ongeveer twee derde van ons huis. Een paar kilometer verder, in dezelfde richting waarnaar u op de foto kijkt, ligt het Fred Hutchinson Cancer Research Center (het FHCRC ofte the Hutch), waar Tessa de namiddagen slijt. De voormiddag brengt ze door in het University of Washington Medical Center, nog wat kilometers verder. Ze begin om 7u30 aan haar rondes, we staan hier rond 6u op.

Rainier Square on 5th Ave Rainier Square on 5th Ave Rainier Square on 5th Ave

We zijn begonnen al die straten af te wandelen –we waren downtown nog nooit zuidelijker gestapt dan Union (wat niet echt dezelfde Union is als die waar wij wonen), maar we hebben het al gauw opgegeven, om snel helemaal af te zakken naar 1st. Maar niet zonder eerst de comic book store Zanadu op 3rd te bezoeken. We hebben er voor Henri wat Disney strips gekocht, een goede manier om hem aan te zetten wat Engels te leren.

En op Rainier Square aan 5th vonden we bovenstaand gebouw, dat wel op zijn kop lijkt gezet, en onderdeel is van een chique shopping mall (waar we niet zijn binnen gestapt).

Seattle Central Library

Over gebouwen gesproken, dit troffen we nog een eind verder aan op 5th, en ik had geen idee wat het was, tot ik daarnet het adres op Google ingaf. Dit, beste lezers, is de Seattle Central Library, ontworpen door Rem Koolhaas (de architect die niet goed genoeg was voor Gent). Binnenkort gaan we er ook eens binnen.

(Ook mijn fototoestel was er behoorlijk ondersteboven van, want na deze foto besliste hij (zij?) geen k(l)ik meer te geven. Jawel, mijn 5D heeft het opnieuw laten afweten –of liever, waarschijnlijk de lens, want ik krijg een Err 01 en diafragma 00. Dat is een communicatieprobleem tussen de lens en de body, maar alle lapmiddeltjes die worden aangeraden, helpen mij niet vooruit. Ik zal weer eens een fotowinkel moeten binnenstappen. “Die Canon en Amerika, dat gaat precies niet goed samen”, merkte Tessa terecht op.)

Niettemin een geslaagde dag, met tropische warmte, relaxed shopping (zelfs voor mij, en dat is al veel), en heerlijk uitpuffen in het buurtparkje. Maar daarover leest u ook bij mijn doktertje.

[wijvenweek] mannen

God maat, mannen. Ik ga daar niet over beginnen. “Elke vrouw wilt een mannelijke man als ik het zo lees,” zei ik gisteren nog, vol van mij eigen spitsvondigheid, “en tegelijkertijd moet hij wel gans het huishouden doen.”

“Gelijk gij he schat,” kwam het snel, terwijl ze zich wulps in mijn armen sloot. Ach, ze kent mij zo goed. (En mannen zijn zo gemakkelijk te bespelen, laten wij vrouwen dan maar denken.)

Toen ik ongeveer zes jaar oud was zat ik in de Gordy Tips aan de Dendermondsesteenweg in Destelbergen, vlakbij de oprit van de R4, vlijtig in Suskes en Wiskes te lezen, terwijl mijn moeder gordijnstoffen uitkoos. Die strips lagen in een speciaal daartoe voorzien kinderhoekje, zodat de moeders op hun gemak konden rondkijken –marketing bestond reeds in de jaren 70. Bij mij in dat hoekje zat een meisje, dat natuurlijk –want zo zijn meisjes– net dát stripverhaal wou waarin ik aan het lezen was. Ik denk dat ik er een kusje voor heb gekregen.

Nadien heb ik nog vele meisjes leren kennen, maar geen enkel trachtte mij mijn stripverhaal afhandig te maken. Mijn cola, mijn ijsje, mijn t-shirt, mijn mobilette, mijn eigendunk, dat wel, maar ach, geen van die meisjes is mij eigenlijk bij gebleven –behalve dat meisje in de Gordy Tips.

Toen ik twintig was, stond ze daar opnieuw. Niet in de Gordy Tips, maar in een computerlokaal van het ARC (RekenCentrum van de RUG) stond een Bavomeisje in groen uniform met blonde poedelkrullen. “Dat is mijn vrouw,” flitste het door mijn hoofd, met een vanzelfsprekendheid waar geen enkele argumentatie tegenop zou kunnen. Nog geen half jaar later waren we samen, en dat zijn we –na 18 jaar– nog steeds, ik en dat meisje uit de Gordy Tips.

Lees meer wijvenblogs tijdens de wijvenweek.

dagje brussel

Wij waren terug thuis, ergens rond 14u30 of zo, deze keer.

Ze gaan ons niet liggen hebben, dachten wij vanochtend, toen we onze treintickets kochten. We gaan gewoon voor eerste klasse. Groot was onze verbazing toen het perron nogal… leeg bleek toen we bovenaan de trappen bij spoor acht stonden. Twee minuten hebben we er gestaan, en toen dook Huug opnieuw op, en opnieuw hebben we onze reis gescheiden (van Huug dan) moeten verder zetten. Dju toch.

“Wij zijn wel met twee”, beet de man in eerste klasse mij toe, toen ik in de zetel tegenover hem plaats nam. Ik keek hem verbaasd aan: er waren immers vier zetels vrij.

“Dat treft,” haalde ik mijn beste glimlach boven, “wij ook.”

Rond half tien had ik Tessa tot bij de ambassade gebracht, en trok ik terug richting centrum. De Zavel had ik wel al gehad, en ik slenterde de Prinsengalerij binnen. Librairie Tropismes is maandag in de voormiddag gesloten, maar ik herinnerde mij Brüsel, van die keer dat ik er in de buurt een tentoonstelling van Hans ging bezoeken. Dat was ergens in de buurt van de Beurs, en dat kon toch niet zo ver zijn. Ik ben helemaal niet vertrouwd met Brussel, moet u weten. De Beurs ligt dichter bij waar ik mij bevond, dan het Centraal Station waar ik net vandaan kwam.

“Op een dag stond ik op,” had de man vanochtend tegen die andere man naast hem verteld, “en alles was weg. De helft van mijn appartement was leeg, alles had ze meegenomen. En dan kunt ge wil zeggen: ‘ander en beter’, maar we waren 34 jaar samen, ik ben 52, en dat gebeurt gewoon niet meer. Maar ik mag wel elke dag alleen gaan slapen en alleen opstaan, en elk ontbijt alleen over hetzelfde troebele brouwsel dat voor koffie moet doorgaan met mijn gazet hangen.”

Brüsel opent echter pas om 10u30, maar bijna vlak daarnaast ligt El Metteko, waar er een overvloed aan plaats is, en niemand op je vingers zitten te kijken (toch niet op dat uur). Een koffie en veertig bladzijden verder was Brüsel geopend, en ik vrees dat ik de Gentse middenstand even ontrouw ben geweest.

Ondertussen was het kwart na elf geworden, en hey: Tessa zal wel stilletjes aan haar visum hebben zeker? Snel terug naar het station, maar een koffie en een cola light later, hadden mij nog niet dichter bij Tessa gebracht. Bellen was geen optie, in de ambassade moet de GSM af. Stel u voor dat ge… dat ge… erm, ja, stel u voor dat ge… Enfin, zeg eens, wat kunt ge eigenlijk verkeerd doen met een GSM in zo’n ambassade? Dik drie uur later zag ik mijn geliefde pas terug, zonder zichtbare letsels, maar nog steeds ziek, en een beetje lastig van het lange wachten.

“Weet ge wat, heb ik hem toen gezegd,” ging de man door, nog steeds tegen die andere man naast hem, “als het u niet aan staat, dan ontslaat ge mij maar hé.” Hij zuchtte diep. “Ik was ervan overtuigd dat hij dat nooit ging doen. Tsja, anders zegt ge zo geen dingen natuurlijk, en ik betekende toen veel voor dat bedrijf, mon ami“, knikte hij, zijn wijsvinger schuddend in de lucht geheven.

Gent-Brussel-Gent

De dag begon met vers en zélfgebakken rozijnenbrood, versgemalen koffie, en vers geperste sinaasappelen. Alleen de melk kwam niet vers van de koe, maar ik neem aan dat u het sleutelwoord uit de eerste zin wel met enige verlekkering hebt opgemerkt. Het begin eindigde ermee dat we Henri aan de schoolpoort afzetten, en totdaar was er eigenlijk bitter weining verschil te merken met een andere doordeweekse dag. (Behalve dan dat het soort brood kan variëren, en dat we zelden sámen Henri naar school brengen.)

Daarna ging het richting Sint-Pietersstation, waar zelfs de ticketautomaten ons vriendelijk toelachten, we bijna op de trein richting Brugge-Oostende zaten (ik had Oostende-Brussel gelezen), en de eerstvolgende (8u38) richting Brussel aan ons lieten voorbijgaan, wegens te vol. Jammer, want op dat perron trof ik niet alleen Wouterge zoudt geld geven om hem nog eens te zien” T. aan, maar tevens ons aller Huugje. De volgende waren we dan wel verplicht om te nemen (8u58), als was het daar niet echt veel beter qua bevolkingsdichtheid.

Voor de Regentstraat moet je gewoon het Centraal Station uit, het Park van Brussel door, en nog één straatje verder. Aan het kruispunt aldaar, een weinig naar links, is de Amerikaanse ambassade gevestigd waar Tessa haar visum mocht aanvragen. Zo’n visum krijgt ge niet zomaar: ge moet eerst bellen naar de ambassade voor een afspraak (dat kost u 15 euro), een aantal formulieren invullen, vingerafdrukken laten maken, DNA-stalen afstaan, alsook de code van uw bankkaart. Enfin, die laatste drie dat klopt niet, maar die vingerafdrukken, die moet ge toch in de luchthaven geven, en Tessa moest met haar vingers over een doekje wrijven om er zeker van te zijn dat er geen springstofresidu te detecteren viel —I kid you not.

Zelf mocht ik niet binnen natuurlijk. “Alleen de persoon die een afspraak heeft, meneer”, werd mij vriendelijk maar beslist duidelijk gemaakt. “Als ik u een raad mag geven, meneer, zou ik ergens een paar koffies gaan drinken of zo, want de procedure kan toch gemakkelijk meer dan een uur duren”, wist de man mij nog te vertellen. Juist.

Amper had ik mij evenwel in Au grain de sable aan de Zavel neergevlijd, of daar belde mijn geliefde al, om mij van enigte problemen op de hoogte te brengen. Om een lang verhaal kort te maken, ze dient een andere foto mee te brengen, een recent rekeninguittreksel om onze solvabiliteit te bewijzen (“niet moeilijk met die f-cking zwakke dollar, losers“, had ik mij in Tessa’s plaats waarschijnlijk niet kunnen inhouden), en moet nog een ander formulier invullen ook –dat was men vergeten te vermelden aan de telefoon. Maandag mogen we terug. “Die foto mag niet digitaal zijn”, waarschuwde de juffrouw haar nog, en dan vraag ik mij in ’s hemelsnaam af hoe ze dat zullen nagaan. Niet digitaal, wil dat zeggen dat hij niet met een digitale camera mag gemaakt worden? Of dat hij niet digitaal mag geprint worden? En moeten we dan het negatiefje ter bewijs meebrengen?

Ach geen nood, ik wipte ondertussen bij Pierre Marcolini binnen –ik was toch op de Zavel– en kwam opnieuw buiten met confituur van wilde bosaardbeitjes, een tablet pure chocolade, gevanilleerde citronettes (i.p.v. orangettes), mandarijntjes gewikkeld in pure chocolade, en een pakje paaseitjes die 70 € per kilo kostten (wat neer komt op 20 frank voor een eitje zo groot als een halve duim).

Het nuttig aan het aangename paren heet dat –maar maandag staan we er terug. Verdomde nazi’s. Oeps.