Vandaag las ik een zeer symptomatische tekst in de krant –symptomatisch voor onze ijlende maatschappij. Een lezer had een reactie naar de redactie van De Morgen gestuurd ivm de opmerking van Bart De Wever, die had gesteld “’t Stad is niet van iedereen, maar van diegenen die moeite doen om erbij te horen”. Bart De Wever is een begenadigd demagoog, en leider van een verder redelijk holle partij die het vooral van het charisma van de partijleider moet hebben.
De Wever reageerde met zijn uitlating op de rellen in Borgerhout dit weekend, die eigenlijk vooral een door extremistische hand verklote protestactie was op een YouTube video die vele mensen niet eens hebben gezien, en waar men op weinig smakelijke en vooral ongeïnspireerde wijze de draak steekt met de islam (en diens profeet Mohammed in het bijzonder). Denk aan Boratachtige toestanden, maar dan nog slechter geacteerd en u nog meer plaatsvervangend schaamtegevoel bezorgend. Helaas behoort de islam, samen met haar aartsvijand het jodendom, tot die religies die een hyperextreme tak bevatten die over bijzonder lange tenen beschikt. De Wever reageerde met zijn uitspraak ook tegen de slogan zelf, die werd opgesteld door zijn demagogische evenknie Patrick Janssens, die ons in de media een totaal verkeerde interpretatie van de uitspraak van De Wever opdringt. (Het gaat niet om allochtonen vs autochtonen, maar om plichten vs rechten, als dat nog niet duidelijk was.)
In de reactie focuste een zekere R. Gozin uit Aarschot, met grootsprakerige gretigheid (waarop u ook mij kan betrappen), op de interpretatie van Janssens. “De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens”, zo steekt Gozin van wal, “begint met een geloofsbelijdenis: ‘Alle mensen worden vrij geboren, gelijk in waardigheid en rechten.’ Rechten.” Voor de volledigheid voegt hij er ook nog aan toe: “Dat wil niet zeggen dat je geen plichten hebt; wel dat die niet aangeboren zijn of volgen uit menselijke natuur, maar uit een maatschappelijke visie die je mee bepalen mag.”
De dwaling, die Gozin daarbij begaat, is natuurlijk dat ook die rechten niet aangeboren zijn of volgen uit de menselijke natuur, maar tevens uit een maatschappelijke visie zijn bepaald. Immers, anders had men zo geen tekst moeten opstellen. Bovendien kennen we allemaal Darwin (zelfs de creationisten kennen hem), die iets heeft gesteld over het recht van de sterkste (damn, daar is dat woordje ‘recht’ alweer) en daarmee gepaard gaande overlevingskansen.
Er bestaat niet zoiets als universele rechten (of plichten –schreef ik een paar maanden geleden al). Dat is een romantische illusie. Panem et circences, die déclaration universelle des droits de l’homme, uitgeschreven in een periode waarin de wereld half vernietigd was (1948), en direct gebaseerd op een tekst uit de tijd waarin de mens van onder het juk van de Kerk en de adel wou vandaan komen (déclaration des droits de l’homme et du citoyen uit 1789). Zeer schoon op papier, en zeer nobel van inborst, dat wel. Maar dat is een andere discussie, denk ik.
Rechten en plichten zijn yin en yang: zonder het één niet het ander. In de huidige maatschappij ligt de klemtoon veel te veel op recht, en veel te weinig op plicht. Vijftig jaar geleden (51 om precies te zijn), sprak John F. Kennedy deze woorden uit bij zijn inhuldiging als president: “ask not what your country can do for you –ask what you can do for your country.”
Misschien moet het maar eens gedaan zijn met die nadruk op rechten. De huidige rechtenmaatschappij heeft ons doen verglijden van een tolerante maatschappij naar een permissivieve. Oscaar Van Den Boogaard schreef daar onlangs nog een column over in De Standaard: Laf? Onverschillig?
We kunnen onze plaats in een maatschappij niet opeisen, en daar niets tegenover stellen. Wie rechten wil, moet ook zijn plichten nakomen, om samen aan een goede maatschappij te bouwen.