Giovanna d’Arco

Voor vele liefhebbers gaat er niets boven de Italiaanse opera (Verdi, Rossini, Puccini): theatraal, zwaar emotioneel, en vol passie, die ten dele aan de Italiaanse taal wordt toegedicht. Giovanna d’Arco, een opera in één proloog en drie bedrijven, is de zevende opera van Verdi, en werd nog nooit eerder in België opgevoerd. (Strikt genomen werd hij nog steeds niet ‘echt’ opgevoerd, want het betrof hier een concertante uitvoering.)

Het libretto werd geschreven door Solera, die voor Verdi ook reeds Nabucco had afgeleverd, en was vrijelijk geïnspireerd op Schiller (Die Jungfrau von Orleans). Het verhaal van Jeanne d’Arc is u allen waarschijnlijk welbekend: een 17-jarig meisje wordt in een visioen door God opgedragen om Frankrijk te bevrijden van de Engelsen. Ze slaagt erin de bezetting van Orléans te doorbreken, het begin van een reeks overwinningen die uiteindelijk de weg vrijmaken voor de kroning van Charles VII tot koning van Frankrijk. Niet veel later wordt ze door de Bourgondiërs overmeesterd en overgeleverd aan de Engelsen. Ze wordt vervolgens beschuldigd van godslastering, en tot de brandstapel veroordeeld.

Solera maakt van Schillers werk een indringend liefdesverhaal. Carlo (Charles VII), de toekomstige koning van Frankrijk, wordt in een droom opgedragen zijn zwaard en helm in een grot, aan de voeten van een Mariabeeld, af te leggen. In die grot bidt Giovanna tot de Heilige Maagd om haar te helpen tegen de Engelsen ten strijde te trekken. Ze overtuigt Carlo om samen met haar tegen de Engelsen ten strijde te trekken.

Giacomo, Giovanna’s vader, heeft beiden samen gezien, denkt dat de demonen hen in hun macht hebben, en denkt dat ze geliefden zijn. Hij spreekt een vervloeking over zijn dochter uit. Wanneer, door Giovanna’s toedoen, het tij keert ten voordele van Frankrijk, en zij haar taak heeft vervult, wil ze naar haar oude bestaan terugkeren. Carlo, die ondertussen op haar is verliefd geworden, wil haar niet laten gaan.

In een zwak moment geeft Giovanna toe dat ze Carlo liefheeft, en ze stemt ermee toe de kroning bij te wonen. In de kathedraal beschuldigt Giacomo zijn dochter van hekserij, en ondanks het aandringen en het geloof van Carlo in haar onschuld, weigert Giovanna de aanklacht te weerleggen. Het volk eist haar verbanning, waarop Giacomo haar uitlevert aan de Engelsen.

Uiteindelijk weet ze aan de Engelsen te ontsnappen, en keert ze terug naar de strijd, waar ze dodelijk wordt verwond. De Fransen behalen de overwinning, Carlo vergeeft Giacomo zijn dwaling, en Giovanna stijgt ten hemel. “It ain’t over til the fat lady sings.”

Ecco!… nube dorata m’innalza
Oh!… l’usbergo tramutasi in ale!…
Addio, Terra!… Addio, gloria mortale…
Alto volo… già brillo nel Sol!

(Zie!… Een gouden wolk verheft me… O!… Mijn harnas krijgt vleugels!… Vaarwel, Aarde!… Vaarwel, sterfelijke roem… Ik stijg steeds hoger… ik schitter reeds in de zon!)

De uitvoering: het Symfonisch Orkest en Koor van de Vlaamse Opera wordt gedirigeerd door de charismatische 80-jarige Silvio Varviso (debuteerde in 1961 in de Metropolitan Opera in New York, was muziekdirecteur in de van de opera’s van Stuttgart en Stockholm, en dirigeerde in zowat alle grote operahuizen). Giovanna werd niet vertolkt door Nelly Miricioiu, die moest laten afweten om gezondheidsredenen, maar door Marina Mescheriakova, die een niet geheel overtuigende vertolking bracht (nogal piekerig, vond ik). Een prachtige vertolking evenwel van de bariton Bruno Caproni als Giacomo, maar de ster van de avond was zonder enige twijfel de tenor Stefano Secco (Carlo). Zozeer als Varviso over charisma beschikte, wist Secco het publiek zonder enige moeite (verdiend) voor zich te winnen. Topklasse!

Giovanna d’Arco van Giuseppe Verdi; een libretto van Temistocle Solera geïnspireerd op Friedrich Schillers Die Jungfrau von Orleans. Nog op 8 en 10 april in de Vlaamse Opera te Gent.

(Dit artikel staat ook op gent.blogt.)

batoosjantant

Zaterdag nog, had ik het genoegen op de persvoorstelling van Batoosjantant aanwezig te mogen zijn. Batoosjantant is een rondvarend café chantant, waarin u wordt getrakteerd op volkse liedjes in ons sappige Gentse dialect.

batoosjantant

Laat mij u alvast vertellen, de batoo in kwestie biedt een vreselijk gezellige meerwaarde aan het gebeuren. Getuige daarvan tevens de passanten die in dit prille lenteweer ons met veel enthousiasme vanop elke brug stonden toe te wuiven.

De liedjes worden gekoppeld aan de plaatsen waar men voorbij vaart, zoals de Minard, de Opera, ’t Dreupelkot, etc.; de teksten worden uitgedeeld en zijn humoristisch opgevat. Meezingen is trouwens niet verboden! (Geen probleem voor kinderen, mogelijks aanstootgevende fragmenten blijven heel onderhuids en ludiek.)

Het scenario wil hulde brengen aan de Gentse auteurs, zangers en componisten van het volkse parimonium. Batoosjantant werd geschreven door Freek Neirynck, geproduceerd door het Gentse theater- en muziekplatform TEM vzw, en wordt uitgevoerd door de Koenfreerie van de Gensche Kuipmeziek.

Batoosjantant vertrekt aan de Korenlei, en vaart rond elke avond tussen 15 en 24 april en van 29 april tot en met 1 mei (zaterdag en zondag ook overdag). Reserveren is ten zeerste aan te raden en kan via Uitbureau Gent Toegang: 15 EUR, inclusief dreupel.

(Dit artikel staat ook op gent.blogt)

Ich habe deinen Mund geküßt

Ah! Ik heb je mond gekust, Jochanaän. Ah! Ik heb hem gekust, jouw mond, er lag een bittere smaak op je lippen. Smaakte het naar bloed? Nee! Het smaakte misschien naar liefde. Ze zeggen dat liefde bitter smaakt. Maar wat zou ’t? Wat zou ’t? Ik heb je mond gekust, Jochanaän. Ik heb hem gekust, jouw mond.

Het zijn meteen Salomes laatste woorden, gericht aan het hoofd van Johannes de Doper, dat ze slechts even daarvoor door koning Herodes van zijn romp liet scheiden.

Het libretto van Salome is een door Richard Strauss bewerkte versie van het gelijknamige toneelstuk van Oscar Wilde. Wilde had het oorspronkelijk in het Frans geschreven voor Sarah Bernhardt, en Strauss had het leren kennen in een Duitse vertaling via een Berlijnse produktie van Max Reinhardt. Veel werd er aan het toneelstuk niet gewijzigd; Strauss nam bijna integraal Wildes tekst over, en de opera gaat dan ook de geschiedenis in als een schoolvoorbeeld van de ‘literatuuropera’.

Het verhaal kent zijn oorsprong in de Bijbel, maar werd door Wilde uitgediept tot een tragedie over het verlangen naar het onbereikbare. In Strauss’ opera wordt Salome voorgesteld als een lolita (avant la lettre), wiens begeerte schril contrasteert met de kuisheid van de profeet Joachanaän (Johannes). Het conflict is onvermijdelijk.

Zoals het een lolita betaamt, windt ze vervolgens Herodes om haar vinger, die haar verzoekt voor hem te dansen. (Wildes Salome wordt niet voor niets met het Hooglied vergeleken.) Salome wilt enkel op zijn verzoek ingaan, nadat de vorst haar beloofd heeft eender welke wens in te willigen. Na de (zwoele) dans eist Salome het hoofd van Joachanaän. Wanneer het hoofd haar, tot afschuw van de aanwezigen, op een zilveren schotel wordt gebracht, neemt ze het in haar handen, en kust ze vol overgave Joachanaäns lippen, die haar even voordien door de profeet zelf werden geweigerd.

Ah! Ich habe deinen Mund geküßt, Jokanaan. Ah! Ich habe ihn geküßt, deinen Mund, es war ein bitterer Geschmack auf deinenLippen. Hat es nach Blut geschmeckt? Nein? Doch es schmeckte vielleicht nach Liebe. Sie sagen, daß die Liebe bitter schmecke. Allein was tut’s? Was tut’s? Ich habe deinen Mund geküßt, Jokanaan. Ich habe ihn geküßt, deinen Mund.

Herodes veroordeelt haar ter dood, maar eerder dan –zoals in het originele stuk– door de soldaten te worden omgebracht, laat regisseur Willy Decker haar het eigen leven benemen.

Strauss muziek is bijwijlen erg vlak, maar duidelijk merkbaar zijn de invloeden van Wagner. Net zoals vorige keer overstemde het orkest vaak de stemmen van de zangers, maar het leek mij ook niet bepaald een gemakkelijke partij om te brengen. De scène was duidelijk gebouwd om de duurdere plaatsen te behangen, want ze liep hoog en stijl naar achteren op, waardoor wij, op hogere en goedkopere plaatsen stukken theater moesten missen. De aankleding was sober, zodat alle aandacht op de tragedie kom worden gericht.

De ontvangst door het publiek was –eigenaardig genoeg– maar matig te noemen; ik heb me in elk geval geen moment verveeld.

Salome, van Richard Strauss; een bewerking van het toneelstuk van Oscar Wilde in een vertaling van Hedwig Lachmann. Nog op 6 en 9 april in de Vlaamse Opera te Gent.

(Dit artikel staat ook op gent.blogt)

boeken 200503

Van hetzelfde laken een broek als vorige maand. De legende:

* te vermijden / ** genietbaar / *** onderhoudend / **** aanrader // ***** onmisbaar

Waarbij de vijf sterren slechts uitzonderlijk worden gegeven; de eigenlijke rating is dus een score van 1 tot 4.

  1. De schaduw van de wind (Carlos Ruiz Zafon) ****
    Spoed u naar de boekhandel van uw voorkeur, schaf u dit boek aan, en begin te lezen. Als u dit jaar maar 1 boek leest, wens ik u van harte toe dat het dít boek is.
  2. Nerve Centre (Dale Brown) *
    Het vervolg op deel 1 van vorige maand. ‘nough said.
  3. Retribution (Jilliane Hoffman) **+
    Overtuigend debuut van mevrouw Hoffman, die zelf ook Assistant State Attorney was. De filmrechten zijn al verkocht, en haar tweede boek (Last Witness) is net verschenen. Er staan wel een paar echt dwaze dingen in (meestal uitleg, zoals: wat is een taxidermist), maar desondanks is Hoffman waarschijnlijk goed op weg om de nieuwe Cornwell te worden.
  4. Blanco (Peter Terrin) ****
    Beklemmend. Destijds schreef ik nog dat ik eerst Blanco wilde lezen voor ik mij een mening over des mans schrijfkunsten wou vormen, wel, bestempel het maar als gelezen en goedgekeurd. Een aanwinst voor de Nederlandsche Letteren. Alleen die plotafwikkeling, daar mag nog steeds wat aan gewerkt worden. De opbouw is goed, maar het einde een beetje te abrupt misschien. Maar, zoals u al weet, ben ik een kniesoor. Aanrader.
  5. De volksmacht (Luc De Vos) ***
    Rap uitgelezen in de Vooruit, tussen een koffie verkeerd en een knolseldersoep met brood. De Vos schrijft in een heldere eenvoudige taal over Het Leven. Geen wereldliteratuur misschien, maar wel stukken interessanter om lezen dan Dale Brown of Jilliane Hoffman. En bijwijlen erg grappig bovendien. (En als het ooit moet, wil ik De Vos best wel eens met het Gentse Designmuseum vergelijken.)
  6. Los (Tom Naegels) *
    Ugh. Niet goed. Los is een beetje vanalles: een Bildungsroman; een probleemroman over de probleemstad Antwerpen; dagboek van een anti-racist die zo zijn best doet dat het lijkt alsof hij de moed bijeenraapt om probeert om eindelijk als racist uit de kast te komen; het afscheid van een grootouder. Och ik weet het wel, het handelt over de tweestrijd en de grens tussen racisme en (on)verdraagzaamheid, over de simpliciteit en de complexiteit van de samenleving. Maar het wil er allemaal niet uitkomen. Tegen de zomer is iedereen het vergeten, en gelukkig maar ook. Maar het is wel mooi verpakt: dank u, Gert (Dooreman).
  7. Het woord bij de daad (Luc De Vos) **
    Duidelijk de minste van de drie Vosboeken. Al blijft het goed verteld, met zwier en bijwijlen luid lallend. Vos schopt ons uit onze Vlaamse klei (of er juist terug in), en daarmee ook uit onze somwijlen noodlottige bescheidenheid. Nog!

films 200503

Van hetzelfde laken een broek als vorige maand. De legende:

* te vermijden / ** genietbaar / *** onderhoudend / **** aanrader // ***** onmisbaar

Waarbij de vijf sterren slechts uitzonderlijk worden gegeven; de eigenlijke rating is dus een score van 1 tot 4.

  1. Saw (James Wan) *
    Bedroevend. Overacting, simplistisch uitgewerkt plot, nerveuze camerabewegingen. Zie ook deze entry.
  2. Hide and Seek (John Polson) *+
    Veel beter dan Saw, maar niet meteen een blijver. Dakota Fanning, als Emily Callaway, zet wel een overtuigend schrikwekkende vertolking neer, en ook De Niro levert goed werk in wat een niet direct stereotiep getypcastte rol lijkt. Zie ook deze entry.
  3. The Incredibles ****
    Wreedaardig wijs, zowel voor oud als jong. James Bond meets The Simpsons, maar dan veel beter. Zit weer vol verwijzingen, maar blijft ook zonder die zaken enorm genietbaar. De animaties zijn realistisch, maar wordt niet idoot pseudo-realistisch in de zogezegde speurtocht naar dat realisme (zoals in Shrek). Het verhaal is heel plezant, vrij van nutteloze complexiteit (’t is voor kinderen), en niet moralizerend. Als dat de toekomst van de tekenfilm is, then where do I sign up.
  4. De Indringer (Frank van Mechelen) ***
    Hola! De Vlaamsche film. De bétere Vlaamsche film zelfs, of toch tenminste: de Vlaamsche Film Die Niet Voor Hollywoodfilms Moet Verbleken. Puike acteerprestaties, geloofwaardige plot (bijna) tot op het einde, en bilingue. Beslist de moeite waard. Zie ook deze entry.

De indringer

Destijds heb ik De Zaak Alzheimer gemist. Inclusief de TV serie achteraf, en ik ben al evenmin naar de videotheek gehold om de DVD. Niet dat ik iets tegen Koen De Bouw heb, want kijk, in De Indringer speelt hij niet alleen mee, hij is gewoon uit bijna geen enkele scène weg te branden.

Tom Vansant is een succesvolle arts. Heroïsche interventies, vrouwen vallen bij bosjes, en zijn dochtertje is de reden van zijn bestaan. Dat alles uitgelegd in de openingsminuten van de film, waarbij ik nog even veronderstelde een Vlaamsche flutfilm voorgeschoteld te krijgen. U weet wel, van het soapgenre, waarin we onszelf zo vervolmaakt hebben.

Niets van dat alles, want na die paar minuten komen we plotsklaps 18 maanden later bij een haveloze Vansant terecht, die overal en bij iedereen zijn dochtertje lijkt te zoeken. “Gij kent haar, gij smeerlap,” waarop de druggebruiker met enige hardhandigheid tegen de muur van de onderzoekskamer wordt gekwakt. Tot Vansant in een café op Charlotte botst (die van huis is weggelopen), en die blijk geeft zijn dochter te hebben gezien. Charlotte weigert hem echter details te geven, en wanneer het meisje met haar gezin herenigd wordt, reist hij haar achterna. Naar de Ardennen.

In wat volgt zet de cast van De Indringer een meer dan geslaagde performance neer, die het niveau van de gemiddelde Vlaamse film met gemak een flink stuk naar boven haalt. Wat niet wil zeggen dat er geen minpunten zijn aan deze film (verre van), want ook deze film lijdt bijvoorbeeld aan dat Vlaamse syndroom van hoe gaan we er nu een einde aan breien? Maar laat dat er u vooral niet van weerhouden de film te gaan zien, want hij kan, om maar iets te noemen, met veel gemak optornen tegen een hele resem Hollywoodfilms in hetzelfde genre (psychologische thriller). Kortom: geslaagd.

De Indringer, gezien in Studio Skoop (speelt ook in Decascoop). Wordt later ook verknipt, net als De Zaak Alzheimer, tot driedelige TV serie, en getoond op één.

(Deze entry staat ook op gent.blogt.)

Hide and seek

Hide and Seek is stukken beter dan Saw. Om te beginnen is er de meerbelovende cast: Robert De Niro (David Callaway) en Dakota Fanning (Emily Callaway, de dochter), met noteable appearances van Elisabeth Shue (Elizabeth) en Famke Janssen (Katherine). Dakota Fanning kan u eerder al gezien hebben in Man on Fire (het kind kan er ook niet aan doen), en De Niro is voor een keer niet te veel getypecast, maar zet een puike prestatie neer.

Ook de plot is minder voor de hand liggend, maar niettemin snel te achterhalen. Iets wat ook de makers moet zijn opgevalen, want de film eindigt voor een keer niet bij de onthulling. (Een vervolg is overigens niet ondenkbaar, gezien het laatste shot van de film. ) Fanning is bijwijlen verschrikkelijk griezelig –ik hoop dat ze er zelf geen trauma van opdoet.

Op een avond vindt David Callaway zijn vrouw met overgesneden polsen in bad terug. Terwijl hij ontroostbaar over haar heen gebogen staat, zoomt de camera in naar de deuropening van de badkamer, waar hun dochter Emily het tafereel verbijsterd gadeslaat.
Na de begrafenis besluit David uit de stad weg te trekken, om zijn dochter aan het huis en de vreselijke herinneringen te onttrekken. In hun nieuwe, afgelegen woonst, vindt Emily troost bij een imaginair vriendje, Charlie. Maar het gaat al gauw van kwaad tot erger wanneer Charlie het op David lijkt gemunt te hebben.

De keuze tussen Saw en Hide and Seek is heel makkelijk te maken. Maar tijdens de voorfilmpjes zag ik een trailer voor The Machinist, en dát is pas een film die ik u zonder schroom geheel kan aanraden.

Hide and Seek, gezien in de Decascoop. (De film is overigens uiterst geschikt om uw handen nog eens door uw lief te laten fijnknijpen.)

(Dit artikel is ook terug te vinden op gent.blogt)

Saw

Stel u voor: ge wordt wakker in totale duisternis, en bovendien blijkt ge nog in een (koud) bad te liggen ook. De ketting van de stop is om uw grote teen gewikkeld, zodat ge, wanneer ge wakker wordt, in een reflex de stop uit het bad rukt. Waarmee meteen niet alleen het badwater maar ook het kind een vreemdsoortig object wordt weggespoeld. Nauwelijks bij uw positieven hoort ge geroezemoes aan de andere kant van de ruimte waarin ge u bevindt, en na wat over-en-weer geschreeuw vindt uw tegenpartij de lichtschakelaar.

Het licht floept aan, en behalve de groezelige ruimte, en het feit dat jullie in tegenovergestelde hoeken van de kamer zijn vastgeketend, zien jullie ook nog dat er op de vloer, netjes tussen jullie beiden in, een man in een plas bloed ligt. Met in zijn linkerhand een pistool (waarmee hij zich een kogel door het hoofd heeft geschoten), en in zijn rechterhand een dictafoon. En dan kan het spel beginnen.

Helaas is het beste moment van de film nu reeds voorbij. Want de film wordt niet alleen gespeeld door verschrikkelijk slechte acteurs (overacting, iemand), de fotografische effecten zijn erbarmelijk, en de plot ligt reeds na de eerstvolgende vijftien minuten zo voor de hand, dat men wel bijna al ziende blind moet zijn –of nieuw tot het genre– om nog door de talrijk uitgestrooide dwaalsporen te worden misleid.

Nog goed dat we (op gent.blogt) niet negatief willen doen, of ik had de film tot op het bot afgekraakt. Spaar dus uw geld, of ga d’er een nieuwe dosis bubbels mee kopen in de Gainsbar bijvoorbeeld. Ik zeg maar iets.

Saw, gezien in de Decascoop. (Voor de liefhebbers, niet getreurd, het vervolg wordt gereleased in de herfst.)

(Dit artikel is ook terug te vinden op gent.blogt)

airworld

Vrijdag werd de nieuwe tentoonstelling in het Gentse Design Museum ongetwijfeld plechtig geopend. Uw reporter kon er helaas, wegens andere verplichtingen, niet bij zijn. Niet getreurd, zondag voormiddag is het museum gratis toegankelijk, dus trok ik, gewapend met mijn fototoestel en mijn vijfjarig zoontje, de vertrekhal binnen.

Meteen werden we begroet door een hele rij (transparante) airhostessen, die ons galant naar de rest van de tentoonstelling begeleidden.

de tentoonstelling

In de binnenruimte staan een aantal maquettes van luchthavens opgesteld, en rondomrond staan achtereenvolgens een groot aantal schaalmodellen van vliegtuigen, voorbeelden van vliegtuiginterieurs, vaatwerk, en een grote nadruk op de evolutie van vliegtuigstoel.

Op de benedenverdieping kan je nog meer uniformen bewonderen, en een aantal Sabena memorabilia.

de piloot

Wat mij steeds weer aanspreekt aan het Design Museum, is dat het overkomt als een gezellige, intimistische en bevattelijke plaats. Geen gigantische ruimten waar je vijf dagen moet voor uittrekken om je doorheen te worstelen, maar een museum waar je gerust op een verloren moment nog snel eens kan binnenstappen. En waar ook de kleinsten altijd wel weer iets aan hebben.

Airworld, nog tot 19 juni in het Gentse Design Museum, in de Jan Breydelstraat.

(Dit artikel is ook terug te vinden op gent.blogt)

goulash

Tsja, en dan was er nog de geplande Bijloke-date, zaterdag. Op naar de 19e en zelfs 20e eeuw, met volgend programma:

  1. Bartók: Hongaarse Boerenliederen
  2. Brahms: Concerto voor Viool en Cello, Opus 102
  3. Liszt: Symfonisch Gedicht, Nr. 12: ‘Die Ideale’
  4. Kodály: Dansen uit Galanta

Het begon eigenlijk een beetje voorzichtig met Bartók. Een werk uit 1933, en al ben ik dan verslingerd aan Music for Strings, Percussion and Celesta (in een uitvoering van Mavrinsky), dit kon me niet geheel overtuigen. Alsof het orkest eerst moest warmgedraaid worden.
(Uit Music for Strings, Percussion and Celesta werd ooit de tune voor het VRTnieuws gehaald.)

Het Concerto voor Viool en Cello van Brahms. Ach Brahms was al meteen wat anders. De passie kon niet op: er was een meer dan behoorlijke symbiose tussen beide solisten, en het publiek kreeg waar het voor gekomen was. De muzikanten werden achteraf trouwens navenant beloond met woest voetgeroffel. Marie Hallynck (de celliste) leek wel heel erg in trance; beide solisten wiegden als twee treurige elzen in een herfstwind. Maar mooi dat het was.

Pauze, en dan Liszt. Ik ben geen fan van Liszt. Ik vind het saai, oppervlakkig en uniform. En dan mogen ze bij De Bijloke nog honderd keer schrijven: Die Ideale, naar een gedicht van Schiller, vertelt geen verhaal maar brengt sfeer. Was het trouwens geen tijdgenoot die ooit schreef: ‘De mens hoort alleen datgene wat hij verstaat’!?. Jammer, maar dan heb ik er helaas niets van verstaan. Next.

Want Kodály, daar hadden ze pas fun mee. Opnieuw 1933, maar dit klonk geheel anders dan het stuk van Bartók. Veel meer leven, veel meer plezier; je kon de muzikanten geamuseerd hun partituur zien lezen alsof het de eerste keer was dat ze die onder ogen kregen. En weer kregen ze het publiek op de hand.

Een langgerekt applaus aan het einde, dat na de derde terugkomst van de dirigent abrupt werd onderbroken door een handgebaar, en de aanhef van… toch wel, een van Brahms’ Hongaarse Dansen. De eerste keer dit seizoen dat ik een encore heb gekregen.

“Kodály, Brahms, Bartók, Liszt”, werd opgevoerd in De Bijloke op zaterdag 19 maart.

(Volgende afspraak: 1 april voor de opera, 14 april voor De Bijloke. U mag weer even ademhalen.)